‘dan mag dat wel wat minder.’
Ik geef onmiddellijk toe dat de vergelijking niet helemaal gelukkig is, ‘ook al’ zeg ik ‘omdat ik nogal eens iets eet dat niet goed voor me is’ maar gelukkig bedenk ik meteen wat beters (waar ik me zelden aan te buiten ga en dat zelfs dan nog goed voor me is) en ik zeg: ‘Ik hou haast net zoveel van je als van slapen.’
‘Ik neem aan’ zegt de walvisvaarder na enig nadenken, ‘dat het dromen bij allebei de aktiviteiten een even belangrijke plaats inneemt?’
‘Dat wel’ zeg ik ‘behalve dat je als je slaapt het dromen veel minder beïnvloeden kan dan wanneer je wakker bent.’
‘Wat ik niet snap’ zegt de walvisvaarder ‘is dat je het dromen beïnvloeden kan, ik bedoel, dat overkomt je toch altijd?’
‘Niet als je daar’ zeg ik ‘een fraai vers of verhaal van weet te maken, of zo'n tekening als ik van de week nog gemaakt heb waarop ik jou goed geproviandeerd een zeereis naar IJsland laat maken.’
‘Maar dat doe ik in het echt toch ook’ zegt de walvisvaarder.
‘Jawel’ zeg ik ‘maar niet in de gedaante van een beer.’
Ja, waarom eigenlijk, wil de walvisvaarder weten.
Ik zeg dat ik die vraag erg grappig vind, vooral omdat naar mijn idee het antwoord nogal voor de hand ligt.
‘Als je een beer bent’ zeg ik ‘kan ik gemakkelijker van je houden.’