| |
| |
| |
Het jaar van de raaf
Agnes de Graaf
(1)
‘Ik zei toch’ zeg ik tot P. ‘dat ik met dat gedicht dat ik je gisteren gaf, erg tevreden was, nou dat ben ik nog steeds wel, maar ik heb ondertussen wel besloten dat het maar eens uit moet zijn met dat schrikachtige geschrijf’.
‘Schrikachtig?’ zegt P. verwonderd.
‘Ja, schrikachtig’ zeg ik ferm, ‘en dat is van nu af aan afgelopen’. (Natuurlijk zeg ik weer niet wat ik had willen zeggen, n.l. dat mijn werk in het biezonder hitsiger zal worden.)
‘Ik ben benieuwd’ zegt P.
En om de litteratuur meteen maar een handje te helpen zeg ik bij het afscheid dan ook nog even aan P. te willen zitten en pak hem beter beet dan ooit.
‘O maar dat mag wel’ zegt P.
Dat laat ik me natuurlijk geen tweede maal zeggen, en ook P. trekt mij eens vriendelijk aan mijn haar als hij ziet hoe ik daar bij blozen moet.
| |
(2)
In een brief dd. 20 april 1978 aan Krisje:
Van de postzegel die ik ter gelegenheid van het jaar van de raaf uitgeef, heb ik een getekende versie gemaakt die werkelijk van een zeldzaam volmaakte schoonheid is. Ik begin in ieder geval danig veel zin te krijgen het ontwerp naar de PTT te sturen. ‘Als ze hem echt zouden gaan uitgeven’ zei ik tegen P. ‘dan zou ik daar geloof ik wel een kik van krijgen’. De zegel zou dan in zilver, licht- & donkerblauw en zo mogelijk ook goud uitgevoerd moeten worden.
| |
(3)
‘Toch’ zeg ik tot P. die wel weet hoe ik over het huwelijk denk, ‘moet het wel plezierig zijn om met jou getrouwd te zijn.’
P. zegt dat dat in de praktijk best af & toe tegenvalt en haalt als bewijs daarvoor een opmerking van zijn vrouw aan die P. bij tijd & wijle nogal dominerend vindt.
Ik zeg dat ik mij heel goed voorstellen kan dat er ook minder aardige kanten aan een dergelijk min of meer voortdurend samenwonen zitten ‘maar’ zeg ik ‘aangezien daar in jouw geval voldoende tegenover staat, zou ik er denkelijk ook geen moeite mee hebben een en ander voor lief te nemen.’
‘Ik snap niet’ zegt P. een beetje in zijn wiek geschoten ‘wat er zo biezonder aan mij is.’
‘Dat moet je niet zeggen’ zeg ik ‘want daar denk ik wel eens aan: om jou doorgaans savonds in bed aan te treffen, dat moet wel paradijselijk zijn.’
(En smorgens, daar zwijg ik helemaal maar over.)
| |
(4)
Aan P. vertel ik dat mijn korrespondentievriend Peter den H. uit den H. mij afgelopen zondag een bezoek heeft gebracht dat mij - zoals altijd - nogal verward heeft.
‘Het moest verboden worden’ zeg ik ‘dat korrespondentievrienden zo mooi zijn.’
En ik licht toe dat Peter den H. tot die personen behoort wiens aanblik op zich al voldoende is om mijn hormoonspiegel onmiddellijk een flink stuk omhoog te brengen.
P. meent dat daar toch niet zoveel op tegen kan zijn.
‘Natuurlijk niet’ zeg ik ‘en dat heb ik bij jou ook vaak genoeg, maar als dat gebeurt dan pak ik je - vooropgesteld dat de omstandigheden dat toelaten - gewoon even beet. Maar in het andere geval is de gedachte zo iemand beet te pakken, voor-zover-i al bij mij opkomt, om de een of andere raadselachtige reden in het geheel niet uitvoerbaar, en raak ik daarentegen steeds meer & meer verlamd, en komt ook de noodzaak om dan in godsnaam maar het gesprek gaande te houden, mij als steeds minder dwingend voor, zodat ik op het laatst geen fatsoenlijk woord meer uitbrengen kan en in steeds grotere verlegenheid geraak.’
P. vindt het wel grappig.
‘Toch knap van je’ zegt hij ‘dat je dat
| |
| |
zo gemakkelijk kunt, je emoties tonen.’ (Dat zegt hij denkelijk ook omdat ik toen ik het effekt dat P. op mij heeft, ter sprake bracht, even bloosde.) Ik vind het echter verre van knap.
‘Het is eerder iets’ zeg ik ‘wat ik niet helpen kan.’
‘En bovendien’ zeg ik ‘moet dat niet erg leuk voor hem zijn, want volgens mij heeft hij dat effekt op zowat ieder vrouwelijk persoon, en daar ben ik dan mooi geen uitzondering op.’
P. vindt dat niet erg bezwaarlijk.
‘Ik zie jou’ zegt hij ‘toch ook wel zo nu & dan in een zekere toestand van aangedaanheid en dat is best een leuk gezicht.’
‘Maar dat iemand niet eens d'r gitaar gestemd kan krijgen’ zeg ik ‘dat moet toch wel pijnlijk om aan te zien geweest zijn’ en ik vertel hoe ik het in mijn hoofd had gehaald een eigengemaakt lied voor hem te gaan zingen, een plan dat ik slechts met de grootste moeite en dientengevolge niet zulk welluidend resultaat uitgevoerd kreeg.
‘Zelf dacht hij’ zeg ik ‘dat dat kwam omdat er publiek bij was, en dat was natuurlijk ook zo omdat hij dat publiek was.’
‘En daar komt nog bij’ zeg ik ‘dat hij steeds uitvoeriger afscheid van mij neemt. De eerste keer dat hij mij op kwam zoeken, zo'n twee jaar geleden, zoende hij mij bij het weggaan zo hartelijk dat ik de daaropvolgende twee uur min of meer buiten adem doorgebracht heb, terwijl aannemelijk lijkt dat dat voor hem toen een betrekkelijk terloops gebaar moet zijn geweest. Maar dit keer hebben we geloof ik wel een half uur over het afscheid gedaan, en daar ben ik nog steeds niet helemaal van bijgekomen.’
Ik vertel P. hoe ik Peter tenslotte ook zei dat ik als hij in de buurt was altijd een beetje verlegen werd, en dat hij toen ‘aan de beurt’ verstaan had.
‘Nou ja’ zegt P. ‘dat had toch gekund.’
‘Jawel’ zeg ik ‘maar dat zou ik toch nooit zo gezegd hebben. Hij had overigens wel een aantrekkelijke therapie voor die verlegenheid bedacht: “Misschien” zei hij “moeten we es wat vaker met elkaar vrijen” waarop ik zo zakelijk mogelijk zei: “Misschien wel”.’
‘Hij zat toen’ besluit ik ‘al geruime tijd bij mij op schoot.’
P. signaleert meelevend dat ik er nóg van zuchten moet.
‘En toen hij weg wou gaan’ zeg ik ‘zei hij nog iets merkwaardigs. Hij zei dat hij een probleem had, n.l. dat bij hem de zaken voor het meisje gingen. En toen zei ik: “Maar bij mij ook” en toen heb ik - om te laten zien dat ik daar geen enkel probleem mee had - hem meteen de deur uitgezet. Nou moest ik inderdaad voor de volgende dag nog een artikel over die Konventionalität von Sprechhandlungen doornemen, al moet ik toegeven dat dat in ongeveer de helft van het gebruikelijke tempo gebeurde.’
‘Maar kan dat’ zeg ik dromerig ‘natuurlijk ook aan het duits gelegen hebben.’
| |
(5)
Achterop een Postkarte van Klaus Staeck (Nr. 4: Heidelberger Schloss, Innenhof), dd. 24 mei 1978 aan Peter den H.:
Zou je als je weres langs komt je niet zo zinnenprikkelend aan willen kleden?
Of wel natuurlijk.
| |
(6)
Aan P. laat ik de kaart zien die ik van mijn korrespondentievriend Peter den H. te den H., momenteel verblijvend in de Verenigde Staten, ter verfraaiing van mijn verzameling ontvangen heb. Het is inderdaad een zeldzame kaart. Op de voorzijde zijn een aantal inwoners van Arkansas te zien bij het uitoefenen van allerhande ambachtelijke bezigheden zoals het maken van houten poppen, vedels en gewatteerde dekens. Achterop verklaart Peter dol te zijn op handvaardigheidstechnieken en aarzelt dan ook niet mij in één adem een hitsige dondersteen te noemen.
‘Dat was zeker’ zegt P. ‘om iets wat je hebt geschreven.’
‘Ik denk’ zeg ik ‘dat dat is om iets wat ik gedaan heb’ en de gedachte daaraan lijkt mij wel moed te geven: ‘jij ziet er trouwens ook erg lekker uit’ zeg ik, maar ik raak vervolgens van mijn vrijage met P. zo van slag dat ik hem - om op verhaal te komen - vertel dat ik als ik mijn zusje opbel, haar altijd weer vraag of ik haar weleens verteld heb hoe aardig P. wel is.
‘Maar ze doet niet goed mee’ zeg ik ‘want dan zegt ze altijd: “O ja hoor, al herhaalde malen”.’
| |
(7)
In een brief dd. 24 september 1978 aan Peter den H.:
Aanvallige Heer H.,
maar Peter,
Waarom nu opeens zorgen gemaakt over mijn erotiese huishouding? Zoiets heb ik toch helemaal niet, en waarom ook huishouden in iets dat des te florissanter
| |
| |
floreert naarmate het minder georganiseerd is, jij bent toch zo ondertussen wel Oud & Ervaren genoeg om dat te kunnen weten... evenzogoed Duizend Dank voor al het schoons dat ik onderwijl toegestuurd kreeg: vooral Uw Blootfotografie was Een Hele Verrassing. Ook van mij is daarginds een opname gemaakt waar ik Met Alle Kleren Uit op had moeten staan, maar geloof het of niet: fotograaf heeft duim voor lens gehouden! (Opzettelijk? Van schrik? In sprakeloze verwarring? Het blijft jammer.) Ik heb trouwens wel vaker dan 1 keer aan je gedacht maar denkelijk niet zo Intensief maar werkt dat bij mij misschien wel anders, want als ik Zeer Intensief aan Iemand denk, dan worden onherroepelijk de gedachten naar andere lijfsdelen afgeleid zodat al ras het hoofd niet langer bij het Oorspronkelijke Onderwerp gehouden kan worden. Seksuele fantasieën zal ik maar zeggen, daar ben ik nooit een ster in geweest maar heeft dat ook nooit gehoeven want werkt het bij mij al als ik me slechts voorstel dat ik mij min of meer geslachtsgemeenschappelijk met iemand (persoon doet er wel toe) ophou... Nogal gewoontjes hè. Nu moet ik bekennen dat de theatrale aspekten van het sociale verkeer nooit erg aan mij besteed zijn geweest. Bij thuiskomst uit Amerika dan ook eerst anderhalve week met de ziel onder de arm gelopen. Hoewel ik blij was dat ik terug was, ontbrak toch elk gevoel dat ik hier op de een of andere manier thuis moest horen. Toen ik weer een beetje bekend begon te raken heb ik een week lang zonder de geringste aanleiding vreselijk om alles moeten lachen, wat zeer aanstekelijk werkte (tenzij ik zo onverstandig was te vermelden dat mijn vrolijkheid grotendeels uit de lucht kwam vallen, dan stak bij mijn gezelschap gelukkig meteen weer de aloude hollandse ergernis & afkeer de kop op - wat ik op mijn beurt weer buitengewoon grappig vond). Nu weer enigszins in mijn normale doen (ik schrijf weer brieven & maak ook weer
sommen) hoewel het natuurlijk nooit meer helemaal als vanouds wordt. Wij zouden altijd nog Buitenlandse Belevenissen uit kunnen gaan wisselen. Telefoneren ook leuk. Zou jij met een breipatroon voor sokken gelukkig te maken zijn? Ook maar es het nieuwe hollandse maandblad inzien (nr. 369-370: 9 pagina's poëzie en twee tekeningen, alles bevattelijk & toch bevreemdend). Je verjaarsgeschenk toch maar besloten in deze veilige, knusse, luchtkussenenveloppe aan je op te sturen. Als 't op enigerlei wijze beschadigd aan komt, kom ik 't persoonlijk herstellen.
Met rozige groeten,
| |
(8)
Aan P. vraag ik wat hij mooier vindt: een grijze of een zwarte beer.
‘Een grijze beer’ zegt hij zonder zich te bedenken.
‘Maar misschien’ zeg ik ‘vraag ik het verkeerd, ik bedoel, wat voor beer zou je liever willen zijn?’
‘Nog steeds een grijze’ zegt P. ‘je weet wel, zo'n kleur grijs waar een blauwe glans overheen ligt’ en hij voegt daar een beetje dromerig aan toe: ‘dan val ik ook minder op in de ijslandse mist.’
Daar moet ik P. even hartelijk voor omhelzen.
‘Als zwarte beer’ zegt P. ‘zou ik daar veel te veel in het oog lopen, een zwarte beer, dat is meer iets voor bij nacht of voor in een hol.’
| |
(9)
In een brief dd. 4 oktober 1978 aan Krisje:
Zelf ben ik van de week met een bezoek vereerd door een stemmig geklede heer (zwart kostuum met decent grijs streepje, donkergrijze stropdas op hagelwit overhemd, zwarte schoenen & een gloednieuw zwart diplomatenkoffertje) van het plaatselijk uitvaartcentrum. De heer probeerde mij - zoals zich achteraf makkelijk raden liet - op opdringerige wijze een ‘uitvaartverzekering’ aan te praten en werd zelfs boos toen ik geenszins van zins bleek deze ogenblikkelijk bij hem af te sluiten. En dat terwijl ik alleen maar mooie vierkleurenbrosjures in de bus had willen krijgen met prijzen & afbeeldingen van de verschillende doodkisttypes (met vergulde of koperen handvaten; glanskatoenen of satijnen bekleding in de kleuren wit, gebroken wit, oudrose of zachtgroen; matras met of zonder binnenvering & indien gewenst bovenop de kist - die uiteraard in bijna elke gewenste, meer of minder solide houtsoort geleverd kan worden - zoals op duurder uitgevoerde automobielen een verzilverd engeltje dat op het punt staat zijn pijl naar de hemel af te schieten) alsmede piëteitsvolle opnamen van het interieur van het uitvaartcentrum van van het krematorium (waar op het moment van krematie vanuit de nok van de ontmoetingshal een witte duif wordt losgelaten die de ziel van de overledene symboliseert). Wist je trouwens dat een ‘eenvoudige’ krematie (zonder poespas dus) vandaag de dag f 3000, - kost? Eigenlijk
| |
| |
zou je er gewoon belasting voor moeten betalen, net zoals voor het ophalen van huisvuil, zodat je na je dood, als je zelf niet draagkrachtig bent, tenminste niet je waarschijnlijk toch al niet zo verrukte nabestaanden met dit uitzinnige bedrag voor je teraardebestelling opzadelt. Een ‘eenvoudige’ begrafenis kost ook f 3000, - ‘maar daar komt de steen nog bovenop’ (zei die man letterlijk). Ik durfde toen al niet meer te vragen wat een leuk uitgevoerde steen dan wel niet kost. (Op het r.k.-kerkhof van Castricum was er een met de ingelijste foto van een meisje van een jaar of acht dat enigszins zorgelijk voor zich uit kijkt. De aanblik van die steen waarop naast geboorte- & sterfdatum ook nog de regel onze hennie is nu een engeltje in de hemel ingebeiteld stond, liet - toen ik zelf van die leeftijd was - nooit na een diepe, haast overweldigende indruk op mij te maken.) En toen ik op een gegeven moment een aanmerking maakte op de grootte van het bedrag dat je - teneinde t.z.t. je uitvaart goed verzorgd te hebben - gedurende 25 jaar betalen moest (‘na die 25 jaar bent u natuurlijk wel premievrij’), zei mijn bezoeker in alle ernst: ‘Maar als u zich nu verzekert en u komt bij wijze van spreken morgen te overlijden, dan doet u daar natuurlijk wel een geweldig voordeel mee!’ Toen ik hierop in de lach schoot, kreeg ik de indruk dat dit nogal ongemanierd gevonden werd. De man (een dynamiese, agressieve dertiger) liet trouwens een zeer onsympathieke bilafdruk in het kussen van de stoel achter.
| |
(10)
Achterop een kaart Jugenddorf ‘Hoher Meissner’, Eschwege (West-Duitsland), dd. 11 oktober 1978 aan Mary & David T., Washington D.C.:
Though I was glad to be back, it took me some time to get used again to dutch relations & proportions. During that time - mysteriously enough - all hippo's & bamboobears disappeared out of sight, and the only thing I can think of to draw right now are landscapes in twilight in which only woolly coasts, lighthouses, seas and maybe a whale can be seen, and also a litte, seaworthy ship, steered by a remarkably goodtempered greyish bear while a almost invisible raven flies over it. The lighthousekeeper undoubtedly is also me, baking muffins, playing the paino & writing letters. But how are your doings? It was good to find out that you really live in concrete, physical surroundings.
| |
(11)
Achterop een tweetal agneske prentbriefkaarten waarvan de postzegels (uitgegeven t.g.v. het jaar van de raaf) liefdevol met zilver, goud & blauw zijn ingekleurd, dd. 27 november 1978 aan Peter den H.:
Nadat ik de charmante beeltenis van je allernieuwste maîtresse had ontvangen, ben ik meteen aan de slag gegaan met het vervaardigen van het portret van mijn minnaar (zie voorzijde). Merkwaardig blijft wel dat jouw maîtresse jou zo uitput, terwijl mijn minnaars zich - om de een of andere onnaspeurlijke reden - doorgaans in het buitenland ophouden waarvandaan ik natuurlijk weer wel prachtige, vaak eigenhandig geillustreerde brieven & prentbriefkaarten ontvang. Het solitaire bestaan heeft ontegenzeggelijk zijn voordelen (vooral als men de waanzin nabij is), maar het heeft toch ook zijn onbevredigende kanten, want word ik vooral smorgens nogal es door een peilloze geilheid bevangen en dan is er niet altijd iemand voorhanden om daar op een passende wijze op in te spelen. En om de avond daarvoor al zodanige maatregelen te treffen dat ik smorgens zonodig iemand in bed tref, dat is me eigenlijk ook teveel werk. Zou het dan toch komen omdat jij zoveel mooier bent dan ik? Zelf doe ik ook wel pogingen om van mijn overtollig vet af te komen, en dat lukt vrij aardig, maar of ik ooit nog es bloedmooi zal worden, waag ik te betwijfelen. Maar misschien kun je nog eens langs komen als het zover is, dan kun je me eens zeggen wat je ervan vindt.
| |
(12)
‘Ik heb’ zeg ik tot P. ‘al een paar weken twee prachtige gedichten voor je in de pen die ik om de een of andere reden maar niet op papier krijg.’
‘Is het onderwerp dan zo lastig?’ vraagt P.
‘Nou nee’ zeg ik ‘ik dacht niet dat het hem daarin zit. Maar ik lig wel in allebei gedichten voor meer dan de helft van de tijd met je in bed en nou heb ik denk ik geen zin om er uit te komen.’
| |
(13)
Als ik aan Peter den H. die mij vóór zijn op handend zijnd vertrek naar het buitenland nog even op komt zoeken, mijn recentste werk laat lezen, heeft hij voor het eerst in jaren kommentaar.
‘Wat me eraan bevalt’ zegt hij ‘is de
| |
| |
wazigheid, die is voortreffelijk, maar voor het overige staat er veel overbodigs in dat er zo uit kan.’
Maar aan de passages die hij op mijn vraag voorstelt te schrappen blijk ik natuurlijk - net zoals aan mijn slechte gewoontes - het meest gehecht te zijn. Bij zijn vertrek wil hij een en ander dan ook niet meenemen.
‘Laat me’ zegt hij streng maar vriendelijk ‘maar weer eens iets lezen als je terzake gekomen bent.’
| |
(14)
Aan de binnenkant van een doorkijkkaart met aan de voorzijde roserode lelies, drijvend op lichtblauw water, geflankeerd door een reuzensprinkhaan, met daarachter een bij nader inzien onmetelijke, met wel duizend gouden sterren bezaaide, diepblauwe lucht, dd. 12 februari 1979 aan Peter den H.:
Een onvolkomenheid van deze fraaie kaart is dat er nauwelijks ruimte over is om liefs & genegenheid te verwoorden, maar is dat natuurlijk wel zo gerieflijk voor iemand die steeds sprakelozer wordt.
Het ga je goed in het buitenland,
Agnes
PS. kom gerust nog eens bij me logeren.
| |
(15)
Vandaag in een lichtzinnige bui toch maar besloten een nieuw stempel te laten maken. Desgevraagd schrijf ik in de winkel de tekst op een papiertje. Als de winkelier mij na lezing van de regel agnes de graaf bestaat niet niet eens zó vragend aankijkt, zeg ik zakelijk: ‘Graag in een klein, vet lettertje.’
|
|