weet je precies wie de politie belt.
Als Dik kwaad wordt en hij staat in zijn recht... hij heeft een jongen eens een zakbreuk getrapt.’
Ze zat wijdbeens en ik kon haar niet meer zo goed onderscheiden.
‘Wie gaf jou de sigaret, Dik?’ vroeg ik.
Diks hoofd zakte en hij begon weer zacht te huilen.
‘De school moest eens helemaal worden uitgekamd,’ zei ze. Het klonk niet vijandig.
Zoals je ook zegt: Vanavond eten we geen gebakken maar gekookte vis.
‘Heeft Dik geen vriendjes?’
‘Dik is een huismus en soms gaat hij fietsen en gaat hij stekeltjes vangen in de sloot achter de fabriek.’
‘Waarom huilt hij nou?’
‘Hij is overstuur. Dik, ga naar boven!’
‘Mijn papa is vermoord,’ snikte hij. Dat had hij ook de kinderen in de klas verteld.
Dik stond langzaam op, gaf mij een hand. Hij huilde nog een beetje na. Daarna zat ik met de moeder alleen in de kamer. Uit het apparaat kwamen stemmen die in mij onbekende codes spraken.
‘Ze vervormen nu hun stemmen zodat niemand weet waar ze het over hebben, maar Van Oeveren kan ze toch verstaan. Van Oeveren heeft mijn eerste man vermoord,’ zei ze toonloos. Haar hand streelde het konijn, haar ogen glansden, er lag een onnozele en sluwe uitdrukking in. Ik zag dat haar hand in de richting van mijn knie kwam.
‘Dik verdraagt geen onrecht, hij is overgevoelig en hij kan ook niet verdragen dat anderen pijn wordt gedaan’. Een onzichtbare pendule sloeg de uren.
4. Dik werd naar een Pravo-school overgeplaatst.
Daar zou getracht worden zijn geest af te leiden en te prikkelen met praktisch werk.
Daarna ben ik Dik niet uit het oog verloren. Er ging geen week voorbij of ik fietste de Noorderstraat in en bracht de avond in de kleine benauwde kamer door. Ik trok aan het touw, klopte niet meer en trof ze onveranderlijk in de houding aan waarin ik ze de eerste keer had gezien. Contact hadden ze alleen met Henk, een zwager van hem die verderop woonde. Twee keer ben ik met Van Oeveren meegeweest, achterop de Honda.
Hij sprak zelden. Het ging er hem om, bleek toen, wie als eerste bij het ongeluk was: hij of de politie. Beide keren stond ik in de avondschemer naar autowrakken te kijken waar als door een wonder geen doden of zwaargewonden bij te betreuren waren. Hij keek geobsedeerd naar het verwrongen blik, maar niet lang. Hij was teleurgesteld. Materiële schade vermocht zijn geest verzadigd door ongelukken nauwelijks nog een prikkelende sensatie te verschaffen.
5. Na de herfstvacantie hoorde ik onder het eerste uur van de leerlingen dat Dik een ongeluk had gehad.
‘Het stond in de krant meneer.’
‘Hij was op slag dood.’
‘Hij is al begraven.’
Ik geloofde ze niet. Het waren sensationele verhalen die kinderen opdissen als ze merken dat een leraar belangstelling toont. Verhalen die wel bij Dik pasten; maar ik was niet gerust. Ik zette ze aan het werk en informeerde bij de concierge. De kinderen hadden gelijk. Ik heb geen les meer gegeven en ben naar de zwager van Van Oeveren gegaan. Deze vertelde:
‘Dik zat op zijn fiets te dromen, een auto had hem geschept. Van Oeveren zelf had hem - de zwager met de bromfiets - opgehaald om te gaan kijken; ze waren er gelijk met de politie en met de ambulance uit Renswoude geweest en toen hadden ze gezien dat het Dik was...’
6. Ik keerde terug over de nieuwe asfaltweg. Ik reed de straat in, zette de fiets tegen de lantaarnpaal. De buurman zat naast zijn vrouw in de tuin en in hoorde hem mompelen: ‘Dat is Dikkies leraar.’
Ik trok aan het touw en ging naar binnen. Ik schrok omdat er niets veranderd was. Zij zat schuin op de bank en hij had doppen in zijn oren en probeerde het geluid zuiverder te krijgen. Toen hij opkeek stonden zijn ogen verlegen. Het helrode lampje brandde. Zij zat met het konijn op schoot. Ik keek onwillekeurig naar de tafel, naar buiten. Het licht boven de fabriekshallen was op een waanzinnige wijze rood en leek uit te vloeien op het aluminium. Ze streelde het beest, maar de liefkozing was onzeker. Er kwamen berichten door. Haar blik was vaag en peinzend en ze staarde naar een punt boven het rode lampje. De stemmen klonken verward, smoorden toen in geruis. Heel even was het stil in huis. Haar halsspieren spanden zich. De vrouw aaide het beest, maar de liefkozing hortte, ze zuchtte diep en daarna was haar ademhaling anders. Rustig, bijna opgelucht. Ze bleef het dier aaien; met haar grote handen hield ze het kopje recht maar we wisten alle drie dat het met dode ogen de kamer instaarde. Buiten waren de geluiden van een warme herfstavond tegelijk dichtbij en heel ver weg.