Iedere Heinelezer, en andere fragmenten
Karel van het Reve
Iedere Heinelezer loopt rond met een probleem: in de Vermischte Gedanken und Einfälle, waarvan het manuscript niet meer schijnt te bestaan, komt een fragmentje voor dat luidt: Ich hatte ihn outside of a stage-coach. Reeds als kind vroeg ik mij af wat dit toch in vredesnaam te betekenen mocht hebben. Wie of wat is ihn? En hoe kun je iets hebben buiten een diligence? Iets nader tot de oplossing bracht mij de autobiografie van Trollope, hoofdstuk 4, waar staat: ‘I have often had to travel all night outside a mailcoach in order that I might hunt the next day’. Blijkbaar kon je een zitplaats buiten en een zitplaats binnen hebben. Maar wat Heine daar buiten op die wagen had weten we niet. Ik denk een verkoudheid - einen Schnupfen.
In zijn inleiding tot The natural history of nonsense schrijft Bergen Evans dat de status van redelijke mensen tot voor ongeveer honderd jaar vergeleken kon worden met die van spionnen in een vijandelijk land. Vandaag, zegt hij - dat waren de jaren veertig van deze eeuw - is hun status meer die van partisanen: ‘they snipe from cover, ambush stragglers, harass retreating rearguards, cut communications, and now and then execute swift forays against detached units of the enemy. But they dare not yet risk an open engagement with the main force; they would be massacred. Their life is dangerous but exciting and is warmed by a sense of cameraderie not often known among the dull conscripts of orthodoxy’.
Dat laatste is geloof ik niet waar. Er bestaat een warmte, een cameraderie onder de conscripts of orthodoxy waar de partisanen weinig tegenover kunnen stellen, al was het maar omdat die partisanen elkaar zelden ontmoeten en de conscripts of orthodoxy voortdurend bij elkaar over huis komen.
Leo Strauss gaf in onze klas enige tijd Duits. Hij was altijd in smoking gekleed en droeg veel voor. ‘Ei, Vater, sieh den Hut dort auf dem Stange!’ liet hij het kleine jongetje tegen zijn vader zeggen, en de vader, niemand minder dan Wilhelm Tell, antwoordde dan grimmig ‘Ach, was schert uns der Hut!’ Zo citeerde hij ook stukjes uit het toneelstuk Faust van W. Goethe, en een paar regels maakten diepe indruk op me en ik herinner me ze nog precies:
Die wenigen, die was davon erkannt,
Die töricht gnug ihr volles Herz nicht wahrten,
Dem Pöbel ihr Gefühl, ihr Schauen offenbarten,
Hat man von je gekreuzigt und verbrannt.
Dat ziet er verleidelijk uit, dat wil zeggen het heeft iets troostrijks, net als de uitspraak dat de mens geneigd is tot alle kwaad. In werkelijkheid is het minder romantisch en eigenlijk veel ontmoedigender. De mens is niet alleen geneigd tot alle kwaad, maar ook tot alle goed. Wie met iets origineels en interessants aankomt wordt soms inderdaad door het gepeupel gekreuzigt en verbrannt. Maar soms ook wordt hij door datzelfde gepeupel toegejuicht. En soms ontmoet hij alleen onverschilligheid.
Er zijn twee tegenstrijdige dingen. Enerzijds de bewering van Bonger in zijn boek over de democratie dat overal waar mensen zich uit eigen beweging organiseren zij een democratische organisatie kiezen: allerlei clubs, muziekverenigingen, beroepsorganisaties etc. Anderzijds is in de staatsinrichting de parlementaire democratie, hoe ruim je die ook neemt, een uitzondering. Hoe nu te verklaren dat de mensen, bij hun volgens Bonger zo duidelijke neiging tot een systeem van ‘meeste stemmen gelden’ en vrijheid van kritiek, niettemin bijna altijd en overal onder een dictatuur leven? Mogelijk antwoord: omdat men denkt dat de dictatuur de staatsruif dichthoudt, dat de democratie op de kreet: ik wil ook uit die ruif eten! niet nee durft zeggen. Ander antwoord: die muziekvereniging is een vereniging waar je