Hollands Maandblad. Jaargang 1978 (362-373)
(1978)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Handboek voor een onderhandelaar
| |
[pagina 12]
| |
Een karakteristiek kenmerk van deze analyse is dat zij bij uitstek een prescriptief karakter draagt: de theorie pretendeert niet te beschrijven wat er in de werkelijkheid gebeurt, maar voor te schrijven hoe conflictpartijen zich dienen te gedragen als zij zich willen laten leiden door rücksichtslos eigenbelang. Een dergelijk uitgangspunt leent zich goed voor theoretische beschouwingen - men vergelijke de rationaliteitsassumpties waar de homo microeconomicus onder gebukt gaat. In werkelijkheid wordt de onderhandelingssfeer veelal veraangenaamd door goede manieren, ethische preoccupaties en wat dies meer zij: ouders en kinderen onderhandelen gewoonlijk niet met het mes op tafel en het is aannemelijk dat ook twee politieke partijen die drie jaren van samenwerking achter de rug hebben, daaraan enige wederzijdse welwillendheid overhouden. Als men zich in de praktijk niet blijkt te houden aan de voorschriften van de onderhandelingstheorie, dan hebben kennelijk andere motieven dan puur rationeel egocentrische een rol gespeeld. Het is aan de andere kant evenzeer legitiem om adviezen, waar kidnapper en chanteur hun voordeel mee zouden kunnen doen, verontwaardigd af te wijzen, maar het is niet onverstandig dit te doen in vol besef van de opties die men daardoor creëert voor een tegenstander met andere ethische prioriteiten. In wat volgt zal het boek van Van Thijn kort getoetst worden aan een aantal basisprincipes van de onderhandelingstheorie, in de hoop daarin een gedeeltelijke verklaring te vinden voor de alom heersende indruk dat de door hem gevoerde onderhandelingen in een fiasco voor de progressieven zijn geëindigd. | |
De centrale onderhandelingsparadoxOntdaan van irrelevante franje beschrijft het boek van Van Thijn een onderhandelingsproces tussen twee partijen, PvdA en CDA, met als doel de vorming van een kabinet ‘Den Uyl II’. Voor de analyse blijkt de rol van D'66 slechts van marginaal belang. De onderhandelingsanalyse vangt aan met bestudering van de vertrekpunten van de onderhandelingspartijen. In de onderhavige situatie is die voor beide partijen nogal verschillend. De PvdA leeft in de roes van een gunstig verkiezingsresultaat, behaald ondanks de van vele kanten bekritiseerde meerderheidsstrategie: de door deze strategie gevergde overwinning op het CDA is gerealiseerd in een verschil van 4 zetels. Het CDA heeft er belang bij deze euforie wat te laten wegebben en kan zich daarnaast blijven koesteren in het besef de facto onmisbaar te blijven voor elke coalitie. Zodoende zouden mislukte onderhandelingen tussen PvdA en CDA voor eerstgenoemde partij (en voor D'66) veel catastrofaler zijn dan voor de laatstgenoemde: de rol van oppositie tegen een CDA-VVD kabinet is in het licht van de verkiezingsuitslag voor de PvdA welhaast ondenkbaar. Dit is van belang, omdat daardoor ook het dreigement van de PvdA de onderhandelingen te beëindigen weinig geloofwaardig is, hetgeen van meet af aan een verzwakte onderhandelingspositie impliceert. Van Thijn slaagt er niet in deze zwakke plek verborgen te houden. De rol van bijwagen waarin het CDA door de verkiezingsetiquette lijkt te zijn beland, is geenszins in overeenstemming met de feitelijke machtsposities. Voor analyse van de eigenlijke onderhandelingen levert de onderhandelingstheorie een fundamenteel resultaat dat aangeduid zou kunnen worden als de onderhandelingsparadox. Deze luidt: bij onderhandelingen creëert machteloosheid macht. Met dit woordenspel wordt het volgende bedoeld. Bij onderhandelingen streeft men naar maximale concessies door de tegenstander. Gegeven het belang dat beide partijen hechten aan het welslagen van de onderhandelingen, zullen concessies des te gemakkelijker afdwingbaar zijn naarmate men de tegenstander ervan kan overtuigen dat men om wat voor redenen dan ook eenvoudigweg onmachtig is zélf water in de wijn te doen. Consequent toepassen van deze gedachtengang leidt tot verrassende conclusies. Zo zou ontvoering gevolgd door betaling van losgeld onmiddellijk tot het verleden behoren, indien een wet werd aangenomen die bepaalt dat naaste familie en zaakwaarnemers van de gekidnapte direkt na de ontvoering in volledig isolement geplaatst worden. Elke communicatie wordt hun onmogelijk gemaakt, en deze machteloosheid verschaft hun nu juist grote macht jegens de ontvoerders die hun materiële eisen op geen enkele manier kunnen overbrengen en van hun met zorg ontvoerde gevangene alleen maar overlast ondervinden. (Iets lastiger maar daarom niet onmogelijk is het afbreken van elke communicatiemogelijkheid met vliegtuigkapers, bijv. door vliegtuigen te voorzien van zendapparatuur die van de grond af vernietigbaar is.) Het is niet moeilijk andere spectaculaire variaties op dit thema te bedenken - zo kan men bij voorrangsconflicten in het verkeer de overwinning trachten te behalen door de zijruiten | |
[pagina 13]
| |
van de (liefst al enigszins beschadigde) auto op opzichtige wijze te blinderen. Wat minder excentrieke uitwerkingen van deze paradox zullen de revue passeren bij verdere bespreking van de formatie-onderhandelingen. Bij de onderhandelingen tussen de PvdA en het CDA laten beide partijen zich vertegenwoordigen door onderhandelaars: Van Thijn versus Van Agt. Het bestaan van ambassadeurs, makelaars in onroerend goed en C.A.O.-onderhandelaars onderschrijft de populariteit van deze constructie als vruchtbaar vertrekpunt voor verschillende toepassingen van de onderhandelingsparadox. Een populaire variatie is bijvoorbeeld het hekvan-de-dam argument: men verwijst naar de voorgeschiedenis en naar de onacceptabele precedenten die door verdere concessies geschapen kunnen worden. Bij onderhandelingen met vliegtuigkapers en de opvoeding van kinderen wordt deze tactiek veelvuldig toegepast (‘Als ik nu ja zeg,...’). Van Thijn lijkt hier in het voordeel: hij kan voortdurend hameren op de verkiezingsuitslag waaruit de voorkeur van de kiezers voor ‘Den Uyl II’ gedestilleerd kan worden. Daar tegenover herinnert het CDA met grote nadruk aan de onderhandelingen van 1972 die ‘tegen elke politieke logica’ ingingen. Dat mag ‘nooit meer’ - tenzij uiteraard nu ten nadele van de PvdA. Verreweg de bekendste toepassing van de onderhandelingsparadox door onderhandelaars betreft echter het helaas-mijn-achterban argument. Het gebruik hiervan varieert enigszins met de mate van afhankelijkheid van de onderhandelaar jegens de bewuste achterban, reden om onderscheid te maken tussen de relatie van de onderhandelaars tot hun partij (i.h.b. de Tweede-Kamerfractie) en hun kiezers. De Tweede-Kamerfracties verstrekken de onderhandelaars (tevens fractieleiders) hun mandaat en dienen achteraf het resultaat goed te keuren. Het achterbanargument is in een dergelijke verhouding bijzonder simpel: men beroept zich op het mandaat om concessies af te wijzen of voorspelt dat de fractie ze nimmer goed zal keuren. Een goede onderhandelaar kan zichzelf zo volledig klem laten zetten op essentiële punten en van te voren peilen welke concessies hij als politiek wisselgeld achter de hand kan houden. Het is in de relatie met partij en fractie dat zich blijkens het Dagboek cruciale verschillen voordoen tussen Van Thijn en Van Agt. Laatstgenoemde gebruikt de mening van zijn fractie geheel volgens bovenstaand model (en met de rest van de partij heeft hij niet veel te maken). Keer op keer stelt de CDA-fractie zich volgens haar onderhandelaar keihard op en laat hem niet de minste speelruimte, zodat zijn tegenstanders gedwongen worden tot allerlei ingenieuze compromissen. Van de stemmingen binnen de CDA-fractie merkt de lezer slechts dat er na het sociaal-economisch accoord en na het abortus-accoord, vier, resp. zeven tegenstemmers zijn waaronder de niet te vermurwen ‘Frans met de krulletjes’. Het is duidelijk: Van Agt zou misschien nog wel willen meegaan, maar hij kan niet. Zelfs zijn royale voorstel zich dan maar uit de politiek terug te trekken om de impasse rond Justitie te doorbreken wordt door zijn fractie getorpedeerd. Dat is vakwerk. Hoe geheel anders is de relatie tussen Van Thijn en zijn partij! Keer op keer begeeft hij zich met lood in de schoenen naar de fractiebijeenkomsten die hij zoals Terlouw in de Haagse Post bevestigd heeft, nog moeilijker vindt dan de onderhandelingen zelf. Na aanvankelijke welwillendheid wordt Van Thijn keer op keer aan een grimmig kruisverhoor onderworpen, waarna tot zijn intense opluchting de fractie op voorspraak van een gematigd expert zich meestal zacht nagrommend ach- | |
[pagina 14]
| |
ter hem opstelt. Wellicht mede doordat deze discussies onmiddellijk lekken naar de pers en Van Thijns persoonlijke gematigdheid daarmee zichtbaar wordt, is de recalcitrantie van de fractie niet of nauwelijks als wapen gebruikt. En als de onderhandelaar eens een strak mandaat meekrijgt zoals bij de VAD-onderhandelingen, overschrijdt hij zijn bevoegdheid en laat bovendien een voor het CDA gunstige interpretatie toe! En dan de rest van de partij! De onvolkomenheden van de interne partijdemocratie die de PvdA op zulke honorabele gronden in haar vaandel schrijft, zijn al breed uitgemeten maar worden in het Dagboek wel bijzonder royaal geïllustreerd. Het is opmerkelijk te zien hoe de afhankelijiheid van zowel Van Thijn als Den Uyl van de partij nimmer gebruikt wordt om in overeenstemming met de onderhandelingsparadox een sterke onderhandelingspositie te creëren, maar door beiden ervaren wordt als een blok aan het been. Men kan dit deze twee pur sang democraten niet volledig verwijten. Een democratische constructie als de Partijraad brengt inherente onvoorspelbaarheid met zich mee: het is geen manipuleerbaar instrument waar een onderhandelaar rugdekking kan vinden als dat onderhandelingstechnisch nodig is. Van het Partijbestuur is trouwens ook niet altijd steun te verwachten. Integendeel: Ien van den Heuvel woont alle fractievergaderingen bij en Van Thijn wordt voortdurend bij het argwanende Partijbestuur ontboden om rekenschap en verantwoording af te leggen. Door de noodzakelijkerwijs beperkt geïnformeerde Partijraad zo een zware rol te gunnen bij de kabinetsformatie heeft de PvdA (en m.n. het Partijbestuur) het haar onderhandelaar niet gemakkelijk gemaakt. Toch lijkt Van Thijn ook zijn eigen glazen in te gooien wanneer hij partij en fractie om een ruim mandaat verzoekt. De onderhandelingsparadox benadrukt juist de onwenselijkheid van een dergelijk ruim mandaat, opdat de onderhandelaar met des te meer overtuiging het ‘ik ben niet bij machte’ kan verkondigen. De relatie met de andere achterban, die van de kiezers, verliep tijdens de kabinetsformatie meestal via de zwaar beproefde pers, radio en televisie. Contacten als deze zijn voor een onderhandelaar bij uitstek geschikt om enerzijds zijn concessies breed uit te meten en anderzijds zijn persoonlijke reputatie zó nadrukkelijk aan een aantal minimumeisen te verbinden dat hij uit de onmacht daarvan af te zien weer een machtspositie kan creëren. (Men vergelijke de nadruk waarmee vakbondsonderhandelaars zich publiekelijk vastleggen op zaken als de handhaving van de koopkracht.) Hier is Van Agt in zijn element. Door Van Thijn benijd om zijn welsprekendheid wint hij de ene publiciteitsslag na de andere, al is het alleen maar door met gulle hand ijsjes te distribueren onder verhitte jongeren. Liet Kombrink zich maar zo eenvoudig lijmen! De onredelijkheid van Den Uyl en zijn partij en de blijvende ambities van dwarsligger Andriessen worden door het CDA in alle media breed uitgesponnen. Tot overmaat van ramp geeft de Volkskrant, waar Van Thijn de meeste steun zou mogen verwachten en die m.n. in de linker vleugel van zijn partij veel gezag heeft, er de voorkeur aan Van Thijns zwoegen narrig te volgen en de progressieve kiezers te vergasten op uiterst kribbig en betweterig commentaar. Bij dit alles komt dan nog dat Van Agt van meet af aan naar buiten toe als underdog heeft kunnen functioneren, geconfronteerd als hij was met drie progressieve opponenten. Van Thijn's aarzeling Den Uyl's formateurschap te steunen laat zich wellicht alleen al hierdoor rechtvaardigen. De vermeende partijdigheid van Den Uyl tijdens de formatiebesprekingen blijkt in geen enkel opzicht in het voordeel van de PvdA te werken; het Dagboek suggereert dat de negatieve publiciteit niet gecompenseerd wordt door positief onderhandelingsrendement. Het is overigens maar de vraag of het fiasco van de onderhandelingen verklaard kan worden uit de uitzonderlijke openheid waaronder ze zijn gevoerd, zoals van verschillende kanten is beweerd. Zeker, de kiezers worden keer op keer vergast op openlijk uitgevochten ruzies. Bepaalde negatieve vooroordelen jegens de politiek worden daardoor uiteraard bevestigd en de publieke irritatie jegens de partij die verantwoordelijk wordt geacht neemt toe. Daarnaast is een onderhandelingstheoretisch minstens even ernstige consequentie dat geruisloze concessies en eervolle nederlagen door overvloedige publiciteit bemoeilijkt worden: gezichtsverlies is onvermijdelijk en de onwrikbaarheid neemt toe. Van Thijn beseft heel goed dat men de onderhandelingswinst niet breed moet uitmeten, maar het contrast met CDA-VVD onderhandelingen die na een serie besloten dinertjes snel tot succes leiden is velen niet ontgaan. Aan de andere kant onderschatten degenen die de openheid als zondebok aanwijzen, die geofferd is op het altaar der politieke bewustwording, het tactisch plezier dat men van verzorgde persrelaties kan hebben. Men denke slechts aan de meesterlijke wijze waarop Kissinger nooit te beroerd was als doorgaans welinge- | |
[pagina 15]
| |
lichte bron te fungeren. De onderhandelingsparadox ‘machteloosheid creëert macht’ kan nog op vele andere manieren worden uitgebuit. Laat ons volstaan met als laatste het ik-ben-gek argument te noemen. De onmacht van een onderhandelaar kan namelijk ook voortkomen uit zijn al dan niet voorgewende persoonlijkheidsstructuur. De man die belooft slechts tegen betaling van een fors bedrag een ons voorgehouden handgranaat niet te laten ontploffen, wint aan geloofwaardigheid als zijn ogen bloeddoorlopen zijn, zijn adem naar drank ruikt en hij gehuld is in de restanten van een dwangbuis. Zo worden irrationaliteit en ontoerekeningsvatbaarheid door houders van gijzelaars en andere chanteurs vaak met succes gehanteerd. Ook Nixon schijnt in de periode van de kerstbombardementen op Hanoi gedacht te hebben dat hij wel zijn zin zou krijgen als hij de wereld ervan kon overtuigen dat hij eigenlijk stapelgek was. De veelbesproken grilligheid en onberekenbaarheid van Van Agt passen volledig in dit beeld. In de persoonlijke omgang weet hij Van Thijn voor zich te winnen: hij is aardig, hartelijk, vertederend en ontwapenend. Maar buiten de beslotenheid van de onderhandelingsruimte slaat de schizofrenie toe en wordt hij een ander, onberekenbaar mens. Dat blijkt niet alleen uit het gemak waarmee hij het ontbreken van voorwaarden vooraf bij de PvdA prijst en onmiddellijk daarna de 7-7 eis deponeert. Het blijkt vooral bij zijn contacten met de media: hij laat rustig bij een persconferentie een essentieel woord uit de overeenkomst weg, verschijnt onverwachts en tegen de afspraak in op de TV, bagatelliseert crises of dikt ze aan naar het hem uitkomt en maakt tegen alle gebruiken in Van Thijns advies aan de Koningin bekend. En keer op keer wordt de briesende Van Thijn, die zich over laatstgenoemde manoeuvre nota bene beklaagt bij Wiegel, door enige luchtige excuses tevreden gesteld. Geen wonder dat Van Thijn uiteindelijk elke geïrriteerdheid bij Van Agt (bijvoorbeeld tijdens de eerste zinnen van de Troonrede) met angst en beven waarneemt: je weet maar nooit wat er van komt. Onredelijkheid en wispelturigheid, verkocht als afkeer van een ‘gewoon mens’ jegens de politiek, versterken de indruk dat op redelijke concessies niet valt te rekenen en dat Van Thijn die hartroerenderwijs op de kracht van redelijke argumenten blijft rekenen weleens van een koude kermis thuis zou kunnen komen. | |
De agendaEen tweede belangrijk element van een onderhandelingsstrategie is de samenstelling van de agenda: de inhoud en afbakening van de onderhandelingspunten en de volgorde waarin ze behandeld worden kunnen het onderhandelingsresultaat wezenlijk beïnvloeden. Bij de kabinetsformatie ging het om een tweetal zaken: het programma en de verdeling van ministersposten. In strijd met een memorabele uitspraak van Burger: ‘Afspraken met confessionelen, dat zijn scheten in een netje’, wordt begonnen met programma-onderhandelingen. Door twee agendapunten strikt gescheiden te houden sluit men in het algemeen de mogelijkheid uit concessies op een punt direkt op het andere punt te honoreren. Nu wordt niet alleen het meest delicate punt waarover Van Agt al een onwrikbaar standpunt heeft gedeponeerd, naar achteren geschoven, maar bovenal blijft het risico levensgroot dat het CDA uiteindelijk een lichte variant op het reeds vastgestelde programma samen met de VVD zal gaan uitvoeren, daarmee de PvdA in de ongemakkelijke oppositierol plaatsend waarin zij inmiddels ook beland is. Dit maakt het dreigement van afbreken van de onderhandelingen door de PvdA nog minder geloofwaardig dan het al was. Alle ellende culmineert tenslotte in de | |
[pagina 16]
| |
8-7-1 kwestie. Van Agt laat de ‘Andriessenformule’ 7-8-1 en 8+8 vallen, en spreekt in een vroeg stadium een veto uit over elke afwijking van 7-7-x. Van Thijn vraagt daarentegen om onderhandelingsruimte aan partij en fractie en krijgt die tot zijn woede zelfs in ruimere mate dan hem lief is - de onderhandelingsparadox is weer volledig van toepassing. Na het onfortuinlijke incident ‘8-7-1 met Van Agt of 7-7-2 zònder’ sluit Van Thijn 7-7-1 uit, zodat Van Agt nu als maximale concessie 7-7-2 kan toestaan en wisselgeld kan eisen in termen van ministersplaatsen en -kandidaten. Duizelingwekkende discussies over wie wat krijgt zijn het gevolg en het scheelt niet veel of Van Agt slaagt erin Van Thijn en Den Uyl, die ook nog onder zware druk staan van een negatieve Partijraadsbeslissing, een kabinet van behoudende CDA-signatuur in de maag te splitsen met een bepaald niet radicaal programma. Zover komt het niet, doordat dit alles Den Uyl nèt iets te gortig wordt. | |
ConclusiesEen triest resultaat voor een ieder die de progressieve partijen een warm hart toedraagt, door Van Thijn sober en pijnlijknauwkeurig geregistreerd. Hij komt uit zijn dagboek naar voren als een bewogen democraat (‘De kiezer verdient dat zijn stem wordt vertaald in de samenstelling van het komende kabinet. Of hij dat nu leuk vindt of niet.’), als bewonderaar van de Partij (die zijn loyaliteit slechts éénmaal beloont) en van Den Uyl (wiens frequente huldigingen hem tot tranen roeren). Hij is gevoelig voor een vriendelijk woord (zelfs van De Telegraaf) en niet gespeend van ambities, zoals blijkt uit zijn verkneukelend vooruitblikken naar mogelijke ministersposten. Een integer en gedreven politicus, maar niet bezeten van de machtswellust waarbij zijn kiezers wellicht meer gebaat zouden zijn. Men kan zich afvragen of hij met het publiceren van zijn leerzame dagboek de politiek en in het bijzonder zijn eigen carrière een dienst bewezen heeft: een zekere schichtigheid valt zijn toekomstige gesprekspartners in elk geval niet te verwijten. En Van Agt? Hij lijkt zich keurig volgens het Handboek voor een onderhandelaar gedragen te hebben en heeft dan ook in de grote, boze wereld loon naar werken ontvangen. Men blijft zich als lezer bij dit positief oordeel wel afvragen of men niet het slachtoffer is van wat het Wat?-complex genoemd zou kunnen worden, naar analogie van het succes van de onnozele Goofy die keer op keer de hoofdprijs van de quiz wint door een correct antwoord te geven op de vraag wie de uitvinder van de stoommachine is. Ragfijne manipulaties van een natuurtalent of toevalstreffers van een zot? De toekomst zal moeten leren of de merkwaardigste politieke carrière sinds jaren inderdaad rust op meer dan het drijfzand van het ethisch reveil. Dat zal niet in de laatste plaats afhangen van de conclusies die de PvdA trekt uit haar uitgebreide zelfonderzoek. Een onderhandelingsanalyse, die suggereert dat de PvdA mede het slachtoffer is geworden van onderhandelingstrucs die zij zelf niet heeft willen of kunnen toepassen, geeft te denken. Diverse consequenties van de onderhandelingsparadox zijn genegeerd - de prijs lijkt navenant hoog. |
|