Hollands Maandblad. Jaargang 1978 (362-373)
(1978)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
Van keukenknechtenlitteratuur tot Kalewala
| |
[pagina 44]
| |
Als je leest op het niveau van Maarten 't Hart valt Hector al af omdat hij ‘het huis verlaat’ (en Maarten is doodsbang voor reizen), en Parsifal en Don Quichote omdat hij van hen alleen maar denkt dat zij ‘dwazen’ zijn, en dat is hij natuurlijk niet. Waar het om gaat is echter dat de (meestal jeugdige) manlijke lezer van bellettrie kan denken: ik ben een man zoals, of juist in flagrante tegenstelling tot, Hector, Parsifal, Don Quichote. Een vrouw in wie enig autonoom zelfbewustzijn begint te ontstaan, kan zichzelf daarentegen onmogelijk herkennen, en niet eens niet-herkennen, in de schimmige of dodelijk stereotiepe wezens die mannen als Moeders, Hoeren, Verpleegsters, Kwelgeesten en Ideaaltypen voor hun ziel, respectievelijk hun lichaam plegen te schetsen. Zomin als enig mens ter wereld haar/zijn individualiteit kan herkennen in, of afzetten tegen, middeleeuwse allegorische ‘gestalten’, zomin valt er voor tot zelfbewustzijn ontwaakte vrouwen in eerste instantie iets over zichzelf te ervaren in 99% van de schone letteren. Tenzij - en dat gebeurt ook altijd - zij zich op een bewust of onderbewust niveau gaan identificeren met de manlijke held. Op deze identificatie, al dan niet via de litteratuur, is de tot dusver vrij vreedzame onderwerping en exploitatie van vrouwen door mannen ook gebaseerd. De vrouw van de succesvolle politicus, zakenman, arts, geleerde, die misschien alleen maar de luiers wast, het eten kookt en zich opdoft om de Man te behagen, voelt zich veelal helemaal niet achtergesteld of ongelukkig, want zij is, mede, die Man. Het zogenaamde narcisme van vrouwen (het narcisme van mannen is heel iets anders) in heterosexuele relaties - met alle sociale en culturele repressie die de prijs is die daarvoor, normalerwijs, moet worden betaald - is niets anders dan dat vrouwen veelal fuck themselves, in de letterlijke en overdrachtelijke betekenis van het woord. Om het nog wat schematischer en simpeler te zeggen: het Werk, de Carrière (of de Belezenheid) is de ego-extensie van de man, en de Man is de ego-extensie van de vrouw. Althans bij vrouwen en mannen die nog sluimeren in de traditionele houdingen ten aanzien van de wereld en zichzelf.
In het verleden en nu zijn er altijd wel enkele mannen te vinden die verder zijn in hun innerlijke ontwikkeling: die hun individualiteit niet primair ervaren aan het aantal medemensen dat zij in oorlog en strijd hebben gedood; aan het aantal guldens op hun salarisstrookje; aan het aantal vrouwen dat zij hebben ‘gehad’; aan het aantal ondergeschikten en de omzet van hun bedrijf; of aan het aantal romans dat zij hebben geleend. Zo zijn er ook altijd wel enkele vrouwen geweest die niet in afgeleide zin, via de Man (vader; echtgenoot; zoon; baas; politieke leider) existeerden. Van hun ontwikkelingsgang en ervaringen vinden wij in de litteratuur echter nauwelijks enige neerslag, zelfs nog niet nu het ontwaken van de vrouwelijke mensheid een wereldwijd verschijnsel begint te worden. Dat Maarten 't Hart Natasja uit Oorlog en Vrede een tegenvoorbeeld acht, evenals de andere romanvrouwen die hij als contraexempels tracht te citeren, komt doordat hij vlotter leest dan denkt. Vanzelfsprekend zijn er in de top-wereldlitteratuur ook vrouwenfiguren die briljant, naar het leven zijn geportretteerd: meisjes die van speels ‘ding’ tot rijpe, berustende vrouw groeien; levenswijze hoeren; opofferende moeders; kwellende echtgenotes; en beeldschone femmes fatales, die, volgens 't Hart, mannen ‘echt doen lijden’ door hun aanblik. (Ja, zoals een hongerige hond ‘echt lijdt’ bij de aanblik van een stuk vlees waar hij net niet bijkan). Het probleem waar vrouwen mee worden geconfronteerd in de bellettrie is echter dat mensen van hun sexe òf stompzinnig clichématig worden aangeduid - uiteraard vooral door minder bekwame schrijvers -, òf, desnoods briljant, naar het (masculinistische) leven getekend, zodat zij als individu - vanwege de hierboven genoemde vrouwelijke ego-extensie via de Man - nog steeds nauwelijks interessant zijn. Of, en dat dan juist bij de allergrootste schrijvers en in mensheidsepen zoals Ilias en Odyssee of Kalewala (of in ‘oerboeken’ zoals Parsifal, Divina Commedia of Don Quichote) als symbolen van de menselijke ziel. Zij zijn dan geen aardse, naar toenemend bewustzijn en innerlijke ontwikkeling strevende mensen, maar krachten in en aspecten van ieders bewuste en vooral onderbewuste/bovenbewuste psyche. En daarmee kom ik op een punt waar ik zeven jaar geleden, en zelfs in het Naschrift van 1974 bij mijn lezing, nog niets over kon zeggen.
Behalve clichématig en naturalistisch, overeenkomstig de vaak metterdaad geleefde stereotypieën van onze masculinistische cultuur, zijn vrouwen in de litteratuur (en mannen, en eigenlijk alles wat wij in de wereld buiten en binnen ons aantreffen) bovenal symbooldragers. De menselijke psyche functioneert zo, dat zij leeft in een wereld van - al dan niet tot het dagbewustzijn doordringende - geladen betekenissen. | |
[pagina 45]
| |
Een roos is een roos is een roos, inderdaad, maar zij is ook, voor velen onbewust, voor enkelen bewust, symbooldrager. In de westerse cultuur symboliseert een roos veelal de loutering van de ziel: zij is rood als het bloed, maar toch rein als een plant. Dit soort beschouwingen, waar krampachtige rationalisten meestal niet aan willen, kan voor sommigen van hen worden bewezen, althans aannemelijk gemaakt, via vergelijkende analyse van mythen, sprookjes, litteraire, religieuze en occulte symbolen. Ik doe hier verder geen moeite. De rationalist, die bepaalde innerlijke ervaringen niet herkent, verdringt, of afwijst, mag wat mij betreft voortexisteren in zijn/haar eigen grauwe wereldje. Een interessant aanknopingspunt is de manifeste woede van vele extreme rationalisten bij vermoedens van andere ervaringswerelden dan de hunne. Ik ben, godzijdank, geen psychiater en zal op dit punt dus nimmer in debat treden of, therapeutisch, iets in deze richting aan iemand proberen uit te leggen. Tegen vrouwen die er de voorkeur aan geven onder de, naar mijn smaak lugubere, masculinistische sociale en culturele condities te existeren, zou ik, bij wijze van spreken, zeggen: ‘Ga, darling. Neem je pillen, of je spiraaltje, je supermarktzegeltjes en je abonnement op Avenue en fuck them, en jezelf.’ Tegen fanate rationalisten, die op het ogenblik de dominante masculinistische cultuur bepalen: ‘Speel maar voort met je socialistische utopieën en je oorlogen; je mechanistische, of naar het dierlijke reducerende mensbeeld en je neurosen; je computers en je rattenlaboratoria, en vergeet vooral je zakrekenmachientje niet.Ga naar voetnoot2)
Net zoals een roos, een lelie, een eik, een berk, water, eilanden, olifanten en ratten bovenal symbooldragers zijn voor de - bij de meesten onbewuste - psyche, zijn ‘mannen’ | |
[pagina 46]
| |
en ‘vrouwen’ dat ook. Op het symbolische niveau, dat wil zeggen op het niveau waar de psyche de voor haar relevante dingen beleeft, staan ‘mannen’ in onze cultuur meestal voor het geestelijke èn het lichamelijke in iedere mens, ‘vrouwen’ voor de levenskrachten èn de ziel. Zoals zoveel dingen is ook dit gegeven subliem door Goethe verwoord (in Zahme Xenien): Vom Vater hab ich die Statur,
Des Lebens ernstes Führen,
Vom Mütterchen die Frohnatur
Und Lust zu fabulieren.
De ‘Statur’, het fysieke, en ‘des Lebens ernstes Führen’, het geestelijke principe in de mens, komen van vaderszijde, uit het manlijke beginsel. De ‘Frohnatur’ is het door de erfelijke levenskrachten bepaalde temperament, de ‘Lust zu fabulieren’ is de ziel eigen die uit haar onderbewuste bronnen put, deze komen uit het vrouwelijke beginsel.
De symbolische lading die dingen of levende wezens of situaties hebben voor mensen, verschilt, veel of weinig, van individu tot individu, van cultuur tot cultuur, en van cultuurtijdperk tot -tijdperk. Desondanks bestaat er voor de meeste participanten in een cultuur, op een gegeven moment in de ontwikkeling van mens en mensheid, vaak een frappante overeenkomst in de lading die bepaalde, voor de ratio alledaagse en vrijwel betekenisloze objecten hebben. Het verschil tussen keukenknechtenlitteratuur (Geeraerts; Wolkers) en top-wereldlitteratuur is, onder andere, het verschil tussen het aanspreken van oppervlakkige en fundamentele symboollagen in de menselijke psyche. Bij de producenten van keukenknechtenlitteratuur is de Man vooral lichaam: een hongerige hijger achter een penis. De vrouw is vooral de vitaliteit schenkende, maar ook als een oerwoud woekerende levenskracht. De Vrouw is de bron waaruit de man (de mens) put, maar ook de put waarin hij verdrinkt. Zij is de warme omhulling, maar ook de verstikkende liaan. In de top-litteratuur die eeuwenlang en soms duizenden jaren lang de menselijke psyche blijft aanspreken (de andere soort is veel meer tijdgebonden), zoals de Bhagavad Gita, het Gilgamesj epos, Ilias en Odyssee, Edda of Kalewala, zijn ‘mannen’ vooral symbooldragers voor het geestelijke principe in iedere mens (het geestelijke ontwaken en streven dat, in eerste instantie, altijd ten koste van de vitaliteit plaatsvindt) en ‘vrouwen’ van de veelal onbewuste, nog sluimerende of ingeslapen zielekrachten. Nu is ieder mens wel een wezen dat existeert naar lichamelijke, vitale, psychische en geestelijke principes, maar in onze tijd, in de dominante, rationalistische, mechanicistische, reductionistische westerse cultuur, is van enig besef van die geleding niet veel meer overgebleven. Het sterkste beleeft de doorsnee moderne mens (vrouw of man) haar of zijn identiteit als lichamelijkheid. Bij mensen met een formele, intellectualistische ontwikkeling komt daarbij de ratio: het rationele dagbewustzijn, dat in zekere zin de ondergrens vormt van wat in vroegere tijden en andere culturen als geestelijk principe van de mens werd onderkend. De moderne mens, al is het taalgebruik daarvoor tegenwoordig meestal anders, ervaart zichzelf primair als lichaam en (rationele) geest. Voor het ‘middengebied’, het gebied van de specifieke levenskrachten en van de half- of onbewuste psyche, zijn de meeste leden van de huidige westerse mensheid blind. Zij weten er niet van en willen er ook liever niet van weten. Zij zijn er bang voor zoals Maarten 't Hart voor reizen. Gegeven het zelfbeeld van de meeste hedendaagse mensen komen vrouwen er dus extra bekaaid af in de litteratuur. Wat er naturalistisch van vrouwen valt te portretteren in onze masculinistische cultuur is zelden - vanuit het naar innerlijke en uiterlijke autonomie strevende vrouwelijke individu bezien - erg belangwekkend. Wat er, op hoog litterair niveau, symbolisch wordt medegedeeld, aan ‘de vrouw’ als symbooldrager wordt opgehangen, betreft aspecten van de totale identiteit van iedere mens, vrouw of man, die op het ogenblik erg worden miskend en waar zelfs immense taboes op rusten in rationalistische, reductionistische kringen, waarin mensen als ‘eigenlijk’ dieren, of ‘eigenlijk’ robots, of, op zijn best, als ‘eigenlijk’ frei schwebende Intelligenz worden gezien. Voor de verdere bewustzijnsontwikkeling, en vooral -verruiming, van de huidige mensheid, zou het heilzaam zijn als dit fenomeen werd onderkend en als ook de symbooldragers, voor zover een mens dat bewust kan doen, eens werden gewijzigd. Maar ik geef toe dat het onmogelijk is achter je schrijftafel te gaan zitten en nieuwe symbooldragers, respectievelijk nieuwe symbolische ladingen voor bestaande symbooldragers te creëren. De (onbewuste) psyche is buitengewoon autonoom in dit opzicht. Op het moment dat je een ‘culturele revolutie’ op het gebied van fundamentele symbolen uitvoert, heeft zij zich al voltrokken in de psyche en de cultuur. Je kunt haar alleen maar manifest maken voor jezelf en anderen en op die manier bevestigen en versterken. |
|