ander stoeltje werd binnengerold. Daarin zat een man. Ook hij lag open van de keel tot aan de maag, je zag het hart kloppen. De professor werd van het toneel geduwd. Nu kwam een slager het podium betreden. ‘Dames en heren’, zei hij, terwijl hij een stok in de ingewanden van de man stak, dit is het abattoir, of liever, dit is een marteling. Wij hebben zonder enige opleiding te hebben genoten de slokdarm door de dikke darm vervangen en de dikke darm door de slokdarm. Deze man lijdt nu verschrikkelijke pijnen, u kunt het aan de trekkingen op zijn gezicht wel zien. Dat moet ook want hij is een staatsgevaarlijke delinquent. Wij pijnigen hem niet verder maar laten de zaak zo, we naaien hem dicht en kijken dan hoe lang hij het nog uithoudt’. Nu kwam ook de koe in al haar naaktheid weer het toneel op. De planken zakten door onder de zware wielen. Ook bij haar zag je het hart kloppen en de longen pompen. De professor kwam ook het toneel op en ging naast de slager met zijn benepen, verdorven verstand staan. Samen riepen ze de zaal in: ‘Wil de heer Biesheuvel even naar voren komen?’. Met beschroomd hart kwam ik van mijn zitplaats, liep door de zaal en betrad het podium. Samen zeiden de twee mannen tegen mij: ‘Bekijk deze zaken goed want straks moet je examen doen. Wat is genezing en wat is het abattoir, wat is draaglijke en wat is ondraaglijke pijn, wat heeft nut en wat is onnut?’. Ik beschouwde de ingewanden van de koe en die van de gepijnigde man, allebei loeiden ze. Toen kwam het examen. ‘Jij gaat naar het slagveld in primitieve omstandigheden’, riepen de twee, ‘je krijgt een aardappelmesje en een nijptang mee, zoek het maar uit’. Ik werd naar het toilet gejaagd, met zijn scherpe stok duwde de slager me tot achter de pot onder de stortbak. ‘Kijk maar goed’, zei de slager, ‘daar zit een deurtje’. Ik kroop er doorheen en was op een slagveld in de zeventiende of
achttiende eeuw. Donderende kanonnen, rook en geweld spuitende geweren, mannen met lansen te paard, lillend vlees, uitroepen van pijn, vallende soldaten. Ik zag een nieuw leger optrekken. Tegelijk met de zon en de leeuwerik betraden en bestegen ze het groene heuvelachtige veld en de lucht met haar lawaai en trillers van schoonheid. Het leger moest om de tien minuten stoppen omdat de generaal dan plassen moest. Hij had last van een blaassteen en had erg veel pijn. Ik werd voorgesteld als dokter Thorpes. ‘Ik ben geen dokter’, zei ik, ‘want ik heb niet meer dan een mesje, een niet eens scherp mes en een nijptang, bovendien heet ik anders’. ‘Daar hebben we niets mee te maken’, zei de generaal, ‘wij weten wel beter, ze hebben u speciaal naar me toe gestuurd, alleen voor de ernst van mijn geval behoeft een beroemdheid als u het slagveld te betreden, verlos mij van mijn blaassteen en ik til u omhoog tot de adelstand’. Ik liet een paar adjudanten en een paar kapiteins aantreden die de generaal moesten knevelen en vasthouden. Narcose kon ik niet geven. Ik liet de generaal twee flessen Port drinken om hem een beetje suf te houden. Toen stak ik links onder in de buik het mes en drong door tot in de blaas, met mijn schone vingers kon ik de steen niet te pakken krijgen maar, gelukkig, met de nijptang wel. Het was een kanjer van een steen. Ik vroeg een adjudant om naaigerei en hij gaf me een naald en ijzergaren. Zorgvuldig naaide ik de blaas dicht en vervolgens de huid. De generaal werd ontkneveld en riep: ‘Donderskaters, heeft dat even een pijn gedaan’. Hij liet zijn lijfarts roepen. ‘Hoe is deze operatie uitgevoerd?’, vroeg de man aan zijn arts. Trots liet ik de steen zien. De lijfarts woog hem op zijn hand en knikte goedkeurend. Toen bekeek hij de snede en klapte in zijn handen van vreugde en verbazing. ‘De heren slagers in Parijs, de barbiers, de keisnijders en de chirurgen zouden
altijd een jaap boven de pik hebben gegeven, deze heer is echter in de lies, schuin beneden begonnen en nu is de urineleider heel gebleven, gefeliciteerd generaal, u bent van uw steen verlost en u zult tóch niet incontinent door het leven verder hoeven’. In de verte laaide de krijg weer op. ‘Ze missen mij’, zei de generaal, terwijl hij trots een plasje tegen een boom deed, ‘ik voel het aan mijn buik, nu kan ik er uren tegen. Ik sla u tot baron en ridder, waarde heer Thorpes of Biesheuvel!’. Hij sprong op zijn paard, maakte een maaiend gebaar met zijn arm, als in één beweging stond het hele leger om hem heen. ‘Ten aanval!’, riep hij, en krijsend en schietend gingen ze er van door, mij verbaasd achterlatend. De eerste vijandelijke soldaat werd door de met kracht gesmeten blaassteen in het gezicht getroffen. Ik werd wakker en lag een paar minuten in het donker te kijken. ‘Heerlijk’, hoorde ik mijn vrouw weer fluisteren, terwijl ik wist dat ze sliep. Pats!, een mooi ogenblik om op te houden en nog een lekkere Hajenius-sigaar te roken, het is al ver in de avond, dan drink ik nog een glaasje en ga te bed, wie weet wat de droom me vannacht zal brengen? Als het een behoorlijke droom is, en daar heb ik grote kans op, want ik voel me helder van geest, kan ik morgen verder schrijven. Wat zal het zijn, wat zal het zijn? Alles berust op toeval, waarde lezer, en in de droom wordt u de waarheid geopenbaard.