Hollands Maandblad. Jaargang 1978 (362-373)
(1978)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |||||||
Interview met een dode (II)
| |||||||
[pagina 37]
| |||||||
nele wijze adstrueren waarom hij die opmerkingen aldus kwalificeert. V: Genoteerd. Hier komt het tweede voorbeeld: ‘Ik wil het idee van kritische rationaliteit bepleiten voor kunst, ethiek, politiek en ook voor wetenschap. In al die menselijke “faculteiten” komen irrationele elementen voor.’ Het derde voorbeeld betreft uw uitspraak: ‘Ik hoef niet in God te geloven’. Daarover schrijft de rationalist: ‘Prima, dacht ik, maar dan: “Ik weet van God”. Dat is dubbel irrationalistisch: zowel dogma als superdogma in vier woorden gepresenteerd.’ A: Kijk eens aan, een bontere verzameling irrationele uitspraken zou zelfs een fantast zich niet kunnen wensen. Maar vertelt u eens hoe in dit spiegelgesprek het kritisch rationalisme verdedigd en het klassieke rationalisme afgewezen werd? V: De rationalist ziet in dat het klassieke rationalisme de Rede verabsoluteerde zonder dat het die verabsolutering rationeel kon rechtvaardigen; dat het kennis beschouwde als een gestaag groeiende verzameling eeuwige ‘waarheden’ volgens ‘juiste’ methoden ontdekt. Het kritisch rationalisme daarentegen, zegt hij, schrijft ‘rede’ met een kleine r, wijst dus die verabsolutering af, evenals de mogelijkheid van ‘zekere’ kennis en van onbetwijfelbare rechtvaardigingsgronden voor de ‘juiste’ methode om tot ‘ware’ kennis te komen. ‘Kennis groeit door oude kennis kritisch te bezien en te verbeteren.’ Het rationalisme kan rationeel niet gerechtvaardigd worden; kritisch rationalisme is volgens onze rationalist dan ook het geloof in de rede, niet de verabsolutering ervan. A: Maar wie dat zegt wisselt eenvoudig de ene irrationaliteit in voor de andere. Immers als het rationalisme rationeel niet gerechtvaardigd kan worden, dan is het rationalisme in principe irrationeel. Dat is het gegeven waar het om gaat, want dat gegeven geldt zelfs volgens onze rationalist ten aanzien van elk rationalisme. Zowel in het klassieke als in het moderne rationalisme maakt de ratio, en slechts de ratio, de dienst uit. Waarom is het zogeheten kritisch rationalisme zo onkritisch ten aanzien van dit irrationele principe? Waarom zouden wij niet de rationele vraag mogen stellen waaraan de ratio het recht ontleent om altijd, in alle gevallen en op alle gebieden als enige oordelende instantie op te treden? En hoe verschilt een rationalist die hierop antwoordt dat dit een geloofskwestie is van de onverlichte mens die zegt het bestaan van God niet te kunnen bewijzen maar daarin niettemin te geloven? V: Onze rationalist schrijft daarover: ‘Dit geloof in de rede blijft natuurlijk ook een geloof. Maar het is het meest minimale geloof dat ik ken. Het stelt alles in beginsel ter discussie, behalve het principe alles ter discussie te stellen zèlf. Het is een minimaal geloof, maar geen religie. Bovendien erkent het zelf, dat het een geloof is, dat niet rationeel is te rechtvaardigen, en dat er een zekere wil tot redelijk denken en handelen aanwezig moet zijn.’ A: Het stelt alles in beginsel ter discussie, behalve de termen waarin de discussie plaatsvindt. Dat moeten natuurlijk wel de termen van de ratio zijn, en dan nog van de ratio zoals de rationalist die zich voorstelt. ‘Een minimaal geloof, maar geen religie’? Het geloof bij uitstek van de hedendaagse westerse mens! Geen religie, inderdaad, maar wel een volstrekt verpauperd substituut daarvoor. En wat heb ik eraan dat het rationalisme zelf erkent dat het een geloof is? Achter elk geloof steekt twijfel, maar wie toegeeft dat hij gelooft geeft daarmee lang niet altijd toe dat hij twijfelt. En wie wel toegeeft dat hij gelooft maar niet dat hij twijfelt gelooft fanatiek. Een vertwijfeld mens is tragisch maar dringt tenminste een ander niets op; een fanatiek-gelovig mens is ook tragisch maar daarnaast een dwingeland die eist dat ik zijn tragedie tot de mijne maak. V: U zei daarnet dat elk rationalisme in principe irrationeel is. Nu zal een rationalist zich afvragen hoe dat gegeven voor u een bezwaar kan vormen, aangezien u irrationaliteit als zodanig niet afwijst. A: Ik onderscheid tussen irrationaliteit en niet-rationaliteit. ‘Irrationeel’ noem ik alles wat niet rationeel is maar het wel pretendeert te zijn of wel zou moeten zijn; ‘niet-rationeel’ noem ik alles wat eenvoudig andersdan-rationeel is. Godsdiensten zijn nietrationeel; het rationalisme is irrationeel. V: In uw werk houdt u zich niet altijd aan dit spraakgebruik. Daarin komt vaak de term ‘irrationeel’ voor in de neutrale betekenis van ‘niet-rationeel’. A: En dat vond u verwarrend? V: Aanvankelijk wel, maar juist daardoor werd ik aan het denken gezet. Maar hoe onderscheidt u tussen rationaliteit en rationalisme? A: De bewustzijnsfuncties denken, voelen, waarneming en intuïtie onderhouden het rationele contact tussen de psyche en de externe wereld. Waarneming en intuïtie vertellen mij dat er iets is, het denken vertelt mij wat er is, en het gevoel vertelt mij welke waarde iets voor mij heeft. Waarneming en intuïtie doen hetzelfde werk maar de waar- | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
neming doet het met, de intuïtie zonder de zintuigen. Het rationalisme erkent alleen het waarnemen en denken; het verwart het gevoel als rationele functie met het niet-rationele effect dat ik emotie noem, en het beschouwt intuïtie als een onbetrouwbaar kompas. Daarmee is natuurlijk de onbetrouwbaarheid van de intuïtie geenszins aangetoond: er blijkt slechts uit waar het rationalisme zijn wantrouwen deponeert. V: Het rationalisme wil uitsluitend de (tot waarneming en denken verengde) ratio als toetsende en beoordelende instantie laten gelden, ongeacht de aard van wat er te toetsen en beoordelen valt. Zou u daarmee kunnen instemmen, vooropgesteld dat ook het gevoel en de intuïtie aan bod moeten komen? A: Ik zou het een verbetering vinden als gevoel en intuïtie als gelijkwaardig aan denken en waarnemen werden beschouwd. Maar zelfs dan zou ik aan de ratio geen absoluut primaat toekennen. De ratio moet toetsen en oordelen maar ook zelf getoetst en beoordeeld worden. En dat laatste moet niet aan de ratio zelf worden overgelaten. V: In een opstel van uw hand dat ik boeiend en belangwekkend vind gaat u uitvoerig in op wat u noemt het ‘dubbele focus’ van de psyche. U wijst er daar op dat niet-bewuste processen even reëel en autonoom zijn als bewuste processen, hoewel zij, althans in eerste instantie, buiten het bewuste ik om verlopen. En u dringt er, niet alleen in dat opstel maar in uw hele werk, op aan dat wij eens oog gaan krijgen voor die andere kant van de psyche, voor dat ‘tweede focus’. Welnu, ik vertel u niets nieuws als ik u zeg dat het rationalisme een van de pijlers van onze moderne cultuur geworden is, en dat het juist het rationalisme is dat stelselmatig het zichtbaar worden van het tweede focus blokkeert. Hoe het dat in concreto doet is mij pas onlangs duidelijk geworden en daarover wil ik u graag vertellen. Ik keer daartoe eerst weer terug naar uw werk, waarin u ook veelvuldig wijst op het feit dat elk psychisch gebeuren resulteert uit (en zelf weer effect heeft op) de spanning tussen twee polen. De polariteit in kwestie kan die van bewust versus niet-bewust zijn; die van geest (en dat is bij u niet de ratio) versus instinct; die van denken versus voelen; van intuïtie versus waarneming; van collectief versus individueel. U zegt er dan steeds bij dat die polariteit in alle gevallen de merkwaardige eigenschap heeft van diametrale tegengesteldheid gecombineerd met de intieme verbondenheid van het les extrêmes se touchent. Dag en nacht zijn diametraal tegengestelden, maar samen vormen zij de gedaante van de tijd: dat is het soort tegengesteldheid dat u bedoelt, als ik u goed begrepen heb. Welnu, een jaar of wat geleden heeft een wetenschapsfilosoof precies dit tegengesteldheidsbegrip ingevoerd, of getracht in te voeren, onder de naam ‘incommensurabiliteit’. Hij wil dit begrip hanteren naast de begrippen ‘inconsistentie’ en ‘logische uitsluiting’. Immers inconsistentie kan zich alleen maar voordoen tussen uitspraken of uitspraaksystemen, en betekent niets anders dan dat twee of meer uitspraken samen een tegenspraak opleveren. Logische uitsluiting is logische uitsluiting. Incommensurabiliteit daarentegen is geen logisch criterium en betreft niet uitspraaksystemen als zodanig maar de voorwetenschappelijke werkelijkheidsopvattingen die aan (o.a.) uitspraaksystemen ten grondslag liggen. Twee systemen kunnen botsen vanwege inconsistentie, maar ook vanwege incommensurabiliteit. In het eerste geval zijn ze commensurabel maar inconsistent, in het tweede, inconsistent want incommensurabel. Echter: de filosoof in kwestie had net zo goed kunnen beweren dat de aarde misschien toch niet draait of misschien toch wel het middelpunt van het heelal vormt: dan was hij niet minder voor gek verklaard dan nu het geval is. Interessanter dan dat laatste zijn echter de argumenten die tegen hem worden aangevoerd. Ik noem er twee. Het eerste argument is dat incommensurabiliteit tot inconsistentie kan worden omgetoverd en dus op inconsistentie neerkomt; het tweede, dat - en ik citeer nu onze rationalist die nog steeds voor de spiegel staat - ‘de uiterste consequentie van (deze) these is, dat communicatie tussen mensen geen zin heeft, omdat ieder zijn eigen ideeën heeft, die verder onvergelijkbaar en onmededeelbaar zijn.’ Het eerste argument doet zichzelf teniet: een boekhouder kan met cijfers goochelen en daarmee een beeld van een financiële situatie creëren dat niet klopt met de werkelijkheid. Echt interessant is echter pas het tweede argument. Om te beginnen stel ik vast dat wat daarin gezegd wordt niet alleen geen ‘uiterste consequentie’ is van de incommensurabiliteitsthese, maar er überhaupt niet uit volgt. Mensen hebben ideeën die soms wel en soms niet mededeelbaar zijn, en soms wel en soms niet vergelijkbaar met de ideeën van anderen; soms is de onvergelijkbaarheid een gevolg van incommensurabiliteit, soms van wederzijdse irrelevantie. (Je kunt de dag niet vergelijken met de nacht, maar ook niet met een bromfiets.) De incommensurabiliteitsthese spreekt in het geheel niet over communicatie tussen | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
mensen: hoe komt het dan dat de rationalist in zijn reactie juist dit onderwerp te berde brengt? Omdat het de rationalist zelf is die de communicatie (tussen mensen en tussen psychische functies) blokkeert door geen andere termen dan die van het denken en waarnemen toe te laten. Wat hij de incommensurabiliteitsthese verwijt is dat die het monopolie van de rationalistische ratio zichtbaar maakt en daarmee in principe opheft. De these maakt een eind aan rationalistische communicatie, maar maakt daardoor andere soorten communicatie juist mogelijk. Rationele communicatie bijvoorbeeld. U denkt diep na, zie ik. A: Ja, toen u dat voorbeeld gaf van dag en nacht die samen de gedaante van de tijd vormen werd ik sterk herinnerd aan mijn pogingen om inzicht te kweken in de realiteit van het kwaad. Goed en kwaad vormen ook zo'n paar. V: U had ook kunnen denken aan uw pogingen om inzicht te kweken in de realiteit van het ‘tweede focus’, dat door de rationalistische ratio als irrationeel wordt weggevaagd. Het eerste en het tweede focus vormen alweer zo'n paar. De taal van de droom (tweede focus) is incommensurabel met de taal waarin de droom geïnterpreteerd wordt (eerste focus): niettemin is die interpretatie (en daarmee de communicatie tussen focus 1) en focus 2)) mogelijk. Dat is voor een rationalist onbegrijpelijk. A: Omdat hij de droom concretistisch verneemt. V: En evenmin wil weten wat het verschil is tussen ‘concreet’ en ‘concretistisch’ als wat het verschil is tussen ‘rationeel’ en ‘rationalistisch’. Onze rationalist verdoezelt trouwens ook, dat was ik bijna vergeten, het verschil tussen ‘bewustzijn’ en ‘bewustheid’. Hij doet dat heel slim, in een passage (vrijwel de enige) waarin hij iets gunstigs over u zegt. Die passage luidt als volgt: ‘(Wat mij wel bevalt...) is zijn uitspraak over bewustheid: hij zegt, dat je “bewust moet omgaan met het kwaad in jezelf”.... Als bewustzijn zoiets betekent als reflexief handelen, dan valt ook moreel gedrag daaronder, en daar kan ik mee instemmen.’ Toen ik dat las dacht ik prompt aan uw zin: ‘Er bestaat het soort bewustzijn waarin bewustheid de overhand heeft, en het soort bewustzijn dat door onbewustheid gekenmerkt wordt’. Bewust zijn betekent: niet in slaap of in een coma of anderszins bewusteloos zijn; bewustheid wordt bepaald door het contact tussen focus 1) en focus 2). Waar dat contact ontbreekt, ontbreekt ook bewustheid maar niet bewustzijn. Maar dat onderscheid wordt in die passage zomaar even uit de wereld geholpen. A: Ja, maar het rationalisme kan nu eenmaal geen onderscheid tolereren dat een verwijzing naar de niet-rationele psyche impliceert. Dat zou immers een verwijzing naar een ander perspectief betekenen, en daarmee de vraag oproepen hoe de ratio eruit ziet wanneer je haar vanuit dat perspectief bekijkt. V: Zo is het, en zo gaat het leven verder in een wereld waarin alles klopt en niets zin heeft. Ik dank u voor dit tweede gesprek. Onze rationalist zegt als hij aan het eind van zijn zelfondervraging gekomen is: ‘Na een dode anti-rationalist en een levende rationalist zou ik nog wel eens een toekomstige gelovige willen horen’. A: Hij beluistere zichzelf. | |||||||
Literatuur
|
|