zetten kunnen wij ons ongegeneerd bezighouden met de onvoorzienbare mélanges waartoe de onuitstaanbare en uitstaanbare elementen zich in verschillende mensen verenigen. Het mooie is dan dat wij op den duur waarschijnlijk niet een grondig, maar tenminste een algemeen ontwikkeld begrip krijgen van de menselijke natuur. Sommige mensbeschouwers willen van begrijpen niet weten, omdat zij menen dat het betekent alles vergeven en lief vinden. Wie zich ooit in ernst moeite geeft om mensen te begrijpen weet dat het heel anders uitpakt. Er komen verbazende monsters aan het licht, gedreven door onontwarbare behoeftes aan succes en genot en gemak en inspanning en afstraffing. Onder een bepaalde gezichtshoek is het allemaal vergeeflijk: de mensen hebben zichzelf niet gemaakt. Dat het ooit lief wordt, behalve als wij het omhulsel ervan begeren, lijkt mij onwaarschijnlijk. In sommige combinaties werkt het beter op mij dan in andere, dat is alles wat ervan te zeggen valt.
Als ik mij de mensheid probeer voor te stellen, de onafzienbare menigte der millioenen met vooraan de enkele die ik ken, lijkt niemand op de droge goedwillende types die op de televisie zitten te betreuren dat er nog altijd onrecht voorkomt. Mijn mensheid vertoont niets dan schelmenkoppen. Dat betekent niet dat zij allemaal uitsluitend kwaad in den zin hebben; het geeft alleen aan dat zij geen van allen passen in de vrome patronen van fatsoen, verantwoordelijkheidszin en sociaal gevoel. Sommigen vertonen onregelmatigheden die mij aardig lijken; anderen zien er gevaarlijk uit, en ik merk op dat ze conclaafjes vormen waarvan mij niets goeds te wachten staat.
Zeker weet ik het niet. Het is waar dat als er meer aan begrip gedaan moet worden ikzelf wel eens een begin mag maken. Treedt dan naar voren, gij bekenden van de eerste rij, en laat mij U de tekenen van mijn belangstelling toedienen!
Van degenen die opvallen wil ik niet nalaten U te noemen, verbeeldingskrachtige R., die onlangs anderhalf uur lang op grond van geheime grieven probeerde mij het gesprek uit te pesten, nog geen veertien dagen nadat ik U in een droom Uw dagelijkse milde masker had zien afwerpen en mij met een mes bedreigen.
Wellicht zou het jammer zijn als ik U niet in het vizier nam, hooggeleerde W., altijd onverschillig en afwijzend in de omgang behalve met hardnekkige lastige mensen, tegen wie U tenslotte vriendelijk wordt.
Evenmin wil ik U onopgemerkt laten, slissende K., die nooit met Uw gezellige echtgenoot getrouwd zoudt zijn als hij vijftien jaar geleden mijn raad aanvaard had, en die hem nu verlaten hebt zonder te beseffen dat hij het enige aardige aan U was.
En hoe zou ik mij voelen als ik U oversloeg, onverzettelijke L., die na een blijmoedige jeugd opgesloten leek in een norse letterlijkheid, maar U daaruit bevrijd hebt in een evenwichtige middelbare leeftijd, zodat ik verwonderd opmerk hoe U, hoewel net als iedereen niets veranderd, toch niet dezelfde gebleven bent.
Nog onvoldaner zou ik zijn als ik U vergeten leek te hebben, lieve J., die mij uit een slecht humeur soms zo onpersoonlijk aankijkt als een ambtenaar achter een loket, maar die ik niet kan begroeten, laat staan op de ene en de andere wang kussen, zonder de omstanders te vergeten.
Liever, maar toch ook ongaarne, zou ik U uitvlakken, wijdbelezen S., die gewoon bent zakelijke gesprekjes uit te rekken tot geanimeerde conversaties waarin ik soms even uit mijn rol van anoniem toehoorder val, zodat ik ontsteld ben als ik later merk dat mij geen identiteit is toegekend.
Het zou helemaal niet aangaan als ik U negeerde, welbespraakte N., die tegelijk de rollen van slapeloze intellectueel en van lief meisje heeft willen uitwerken, en woedend bent op de Natuur die te conventioneel is om dat toe te staan.
En hoe zou ik rust kunnen vinden als U niet in de overwegingen betrokken waart, hooggeleerde M., met wie ik wel enkele smaken gemeen heb, maar niets om het wonder te verklaren dat ik in het gesprek met U niet meer gevaar van misverstand loop dan met mijzelf?
En dan staan er nog allerlei anderen, meer dan ik beseft had, met vele jaren werk voor mijn hakkelend begripsvermogen. Ik vrees dat de tijd te kort zal zijn; maar er is al iets gewonnen wanneer wij elkaar tenminste niet afdoen met stopwoorden.
Misschien vindt u het anders. Het zou mij niet verwonderen als er lezers zijn die zeggen, wat moet ik met die miezerige mensbeeldjes terwijl ik vervuld ben van beginselen die ons eindelijk uit onze kleinheid zullen opheffen? Geachte lezer, doe het dan beter; maar kom liever niet aan met uw principes. Die interesseren niemand. Wereldverbeteraars gaan tegenwoordig dertien in een dozijn. Daarentegen ontmoet ik haast nooit iemand die een karaktertrek onder woorden kan brengen van een van de mensen die in die verbeterde wereld zullen moeten wonen.
Dat stemt, zoals ze vroeger zeiden, tot nadenken.