Hollands Maandblad. Jaargang 1977 (350-361)(1977)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] drie buitenlandse gedichten Agnes de Graaf een onverhoedse bedroefdheid het was slechts een onverhoedse bedroefdheid die me vanmorgen bijna in tranen uit deed barsten toen jij uitgerekend in die kleren die ik hoopte dat je aan zou hebben ten tonele verscheen (alsof je dat gedaan had om mij een plezier te doen hetgeen - zoals ik mij in een oogwenk realiseerde - hoogst onwaarschijnlijk was) maar Carol C. leek er iets van te begrijpen door te veronderstellen dat ik me alleen maar wat eenzaam voelde aangezien een zeker iemand (naar alle waarschijnlijkheid in de uitrusting van een nijlpaard of iets soortgelijks) binnen afzienbare tijd huiswaarts zou keren (met of zonder een op maat gebouwde fiets, al dan niet aangekleed op de manier die me het best zinnen zou) en raakte ik in een merkwaardige diskussie verzeild betreffende het geslacht van het dier in kwestie waarvan iemand meende dat dit bovenal onzijdig was maar Carol C. zuiverde gelukkig de lucht met de uitroep ‘je moest eens weten hoe geslachtelijk ze zijn’ [pagina 26] [p. 26] dus had ik iets om over na te denken vanmorgen en legde ik na de lunch aan Sandy uit dat ik onverhoopt in die hoedanigheid was terecht gekomen waarin ik iets nodig had dat zich ergens tussen de personen die mij bezig houden en de dieren waarin ik ze telkens weer verander, bevond misschien dat ik ooit nog eens gewoner word en zal ik er dan toch eindelijk achter komen dat al die uitheemse beesten mij zelfs nog beter gezelschap zullen houden zodra ze van mij niet langer zó overzichtelijk en onvermijdelijk hoeven te zijn en ik ze hun oorspronkelijke gedaante hergeef alsof ze - hoewel nog steeds moeilijk te vinden en behoorlijk zeldzaam - net zo menselijk zijn als ik desalniettemin kan zijn en aaide ik inderdaad het poesje dat tamelijk behaaglijk op een koel, lommerrijk plekje van de trap lag, door het zachte krullerige haar zonder me ook maar één ogenblik af te vragen of jij soms een vacht hebt in plaats van een normale - schoon nogal behaarde - huid en sloeg ik gade hoe plezierig het de manier vond waarop ik vakkundig mijn hand verwijderde [pagina 27] [p. 27] hoe een grijze trui uiteindelijk toch uitgetrokken te krijgen het lijkt wat vreemd te beginnen met waar het min of meer eindigde: hoe Carol C. en ik helemaal met gitaar en al naar de fontein waren getrokken om aldaar zelf eens wat aardsere liederen te zingen want waren wij niet de onvrijwillige getuigen geweest (onvrijwillig omdat wij beiden - dom genoeg - een plaats in het publiek hadden gekozen die een voortijdig en onopgemerkt vertrek vrijwel onmogelijk maakte) van een betoverend konsert dat door een engelachtige Marianne H. in de blauwe muzieksalon gegeven was en waarin zij, aangemoedigd door het warme applaus van de vele aanwezigen, uiteindelijk haar persoonlijke relatie met Jesus Christus onthuld had waarna zij met ekstra gloed en begeestering nog een vertolking ten beste had gegeven ‘mijn god’ zei ik later op weg naar de fontein tot Carol C. ‘zo kan ik alleen maar zingen over iemand van vlees en bloed’ en ook Carol C. gaf toe dat zij halverwege het optreden ernstig overwogen had het vertrek via het raam te verlaten van welk voornemen zij echter - na de hoogte van het kozijn tot de grond in ogenschouw te hebben genomen - was afgestapt maar eenmaal bij de fontein werd onze rust wreed verstoord door twee lichtelijk aangeschoten noorse jongens die ons bier & wijn aanboden en die ik op alle mij bekende wijzen voor de gek hield maar die we tenslotte - toen niets hielp - hinderlijk begonnen te betasten terwijl we zelfs aanstalten maakten hen uit te gaan kleden waarna ze - tot aller opluchting - al ras de benen namen [pagina 28] [p. 28] en dacht ik aan dat andere kledingstuk dat ik (om mee te beginnen) bij heel iemand anders en ook zoveel liever uit had willen trekken maar wat ik niet gedaan had (niet onmiddellijk nadat je het zelf aangetrokken had maar ook later niet) en dacht ik aan die lange wandeling daarna niet met jou dus maar met de ene Wendy en Carol C. die nog enige opbeurende woorden sprak maar alles, alles was toen al tevergeefs en vertelde ik hun - in een wanhopige poging al die tamelijk aardse gedachten aan jou kwijt te raken - op luchtige toon het verhaal van de reus wiens hart niet in zijn lijf zat, maar begon ik met het eind, vervolgde met het begin en besloot met het midden waarna ik nog een zee van tijd had voor een veelheid aan intrigerende details waarvan ik in het biezonder de doorzichtige manieren waarop de Gevangen Prinses de plaats van het Verborgen Hart probeerde te ontdekken zei biezonder amusant te vinden maar keek ik ondertussen maar naar dat geluidloze, buitenlandse landschap, naar hoe de diepblauwe lucht zich met opmerkelijke presisie tot zwarte boomtoppen vormt terwijl het bos zelf zich geleidelijk aan in steeds zwarter water verandert, en voelde ik hoe mijn eigen hart zwaarder en zwaarder werd zodat ik haast wilde dat het zich niet langer in mijn lichaam bevond maar bijv. in een ei, in een eend, in een bron, in een kapel op een eiland midden in een snel stromende rivier (zodat ik het zelf niet meer zou hoeven te dragen en jij het niet zo gemakkelijk vinden zou) [pagina 29] [p. 29] en droomde ik zelfs diezelfde nacht dat ik weer thuis was en een prachtig gaaf ei op het raamkozijn aantrof dat ik met enige omzichtigheid behandelde en dat mij vagelijk bekend voorkwam maar dat ik desondanks niet thuis brengen kon en moest ik wel bedenken dat het beter ware geweest als ik ook eens in wakende toestand het lot wat meer in eigen hand had genomen en omdat ik toen, maar ook later voornamelijk sprakeloos bleef is dit misschien dan toch nog een manier om jou die ijsbeergrijze trui (die je - ik zag dat wel - zo zorgvuldig aantrok) minstens zo zorgvuldig weer uit te trekken [pagina 30] [p. 30] poëzie dat is een hoed met veren in poëzie kan nu eenmaal meer dan in werkelijkheid de kleur van vlinders (bijv. van koningsoranje naar hemelsblauw) laat zich onder invloed van hun vermoedelijk overleden status gemakkelijker aan- passen aan de proefondervindelijk aangetoonde onbruikbaarheid van een schrijfmachine op het noorse platteland (het lint dat sowieso ontbreekt, de letters die met matige snelheid aangeslagen al op een kluitje voor de rol blijven zitten; de plattegrond van Parijs die toch wel op zijn plaats boven mijn bed hangt; het boek dat ik lees en waarin ik - niet geheel buiten verwachting maar toch wel tot mijn verbazing - nogal tragies aan mijn einde kom; de helemaal uit Oslo meegenomen appel die dan ook onafgegeten op het nachtkastje blijft liggen) in poëzie kan ik ook gemakkelijker van je houden, kan ik weer van 't zomer in de zon op de trap zitten en vast- stellen met hoeveel belangstelling ik je gade sla terwijl je je trui uit staat te trekken en zo lang in de fietstas weg bergt in poëzie laat zich ook gemakkelijker beschrijven hoe ik bij het ontbijt bij je binnenkomst mijn vork uit mijn mond laat vallen (en of je toen wel of juist niet geheel in het wit gekleed was, doet er weinig toe, ik bewerkstellig pas hier dat het gebeurde) in poëzie ben jij - vooropgesteld dat jij dat zou willen - degene die dit gedicht schrijft (zoals ik ook zelf af en toe een lied zing bij gebrek aan iemand die dat voor mij wil doen) poëzie dat is de hoed die ik nooit op heb maar hier toch maar weer mooi wél draag Vorige Volgende