| |
| |
| |
Nogmaals Dekkers kastekort in Natal
Hans L. Zwitzer
In Hollands Maandblad van maart 1977 heeft Paul van 't Veer een poging gedaan om Dekkers kastekort in Natal te verklaren, waarbij hij tot eenzelfde soort veronderstelling komt als indertijd Du Perron in De Man van Lebak. Dekker was excentriek, tracteerde het Amsterdamse weeshuis, et voilà, waarom zou hij ook niet de bevolking van Natal hebben onthaald. ‘(...) misschien heeft hij hele kampongs rijkgemaakt om zijn smart over Caroline te luchten!’, schrijft Du Perron en ook Van 't Veer vindt dat die vrijgevigheid het kastekort zou kunnen verklaren. Wie het daarmee eens is, neemt blijkbaar aan dat Dekker er tussen eind november 1842 en begin september 1843 met feesten en gelduitdelingen bijna achtduizend gulden heeft doorgejaagd. Opmerkelijk is dat, in tegenstelling tot de tractatie van de weeskinderen, dergelijke extravaganties nooit bekend zijn geworden, noch dat de bevolking van Natal daarover ooit heeft gesproken. Er valt misschien veel te verklaren uit Dekkers excentriek gedrag, maar wie daaraan ook het kastekort in Natal wil verbinden, verlaat het terrein waar hij moet zoeken: Dekkers boekhouding! Weliswaar houdt Van 't Veer zich er tamelijk uitvoerig mee bezig, maar als konijn uit de hoed toont hij tenslotte de brief aan Mimi uit 1863 die het raadsel moet ontsluieren. Van 't Veers conclusie maakt zijn voorafgaand betoog over de fouten in de boekhouding van Dekker overbodig want hij had een zelfde redenering kunnen opzetten als de boekhouding wel, maar de kas niet in orde was geweest. Wat hij voor waarschijnlijk houdt, staat in geen relatie tot Dekkers boekhoudkundig gestuntel, tenzij men aanneemt dat met opzet - met het oog op het onthaal van de Natalse bevolking - de twee bedragen van f 2106 en f 2732 niet als ontvangst werden verantwoord. Die opzet valt niet te bewijzen. Juist Dekkers boekhouding en het gebrek aan inzicht dat hij ten aanzien van de meest elementaire
boekhoudkundige beginselen ten toon spreidde, leveren veel meer aanknopingspunten op voor een verklaring van het kastekort dan zijn excentriek gedrag.
Vooruitlopend op het verdere betoog is het bijvoorbeeld zeer waarschijnlijk dat Dekker slechts sporadisch - of misschien zelfs wel nooit - zijn kasgeld natelde en vergeleek met het saldo uit het kasmemoriaal. Dat maakt ook de paniektoestand verklaarbaar waarin hij begin augustus 1843 verkeerde toen hem, mogelijk voor het eerst, was opgevallen dat zijn kas niet klopte en hij verwoede pogingen deed geld te lenen om het door hem vastgestelde kastekort aan te vullen. Opvallend is, dat hij pas in actie kwam nadat gouverneur Michiels op 22 juli 1843 had besloten hem uit zijn functie in Natal te ontheffen. Dekker kon toen verwachten dat hij op korte termijn zijn kas zou moeten overdragen aan zijn opvolger die op 13 augustus arriveerde. Ruim een week tevoren, op of omstreeks 5 augustus, had hij onder meer de Chinees Tijon Aijoe vier à vijfduizend gulden te leen gevraagd om het kastekort te dekken, een tekort dat zijn opvolger onder geen voorwaarde zou kunnen accepteren.
Het wordt nu interessant na te gaan waar Dekker fouten heeft gemaakt in zijn administratie en aan de hand daarvan conclusies te trekken ten aanzien van het kastekort. Stuiveling heeft hiertoe in het Verzameld Werk (VIII, p. 289 e.v.) al eerder pogingen gedaan, die helaas niet tot het gewenste resultaat hebben geleid, omdat hij in zijn correcties onvolledig is en bedragen foutief vermeldt. Het gaat te ver om hier het betoog van Stuiveling te ontrafelen en alle fouten te signaleren die hij in zijn uiteenzetting maakt; één voorbeeld lijkt daarom voldoende. Dekker noteerde in zijn kasboek, voortvloeiende uit het toen in Indië vigerende muntstelsel, de ontvangsten en uitgaven òf in zilver à 120 duiten, òf in koper à 100 duiten. Stuiveling boekt bij de door hem gecorrigeerde kasboekposten een bedrag van f 2302,02 zilver (de bruto-op- | |
| |
brengst van Dekkers vendutie), terwijl hij alle andere posten in koper noteert. Afgezien van het feit dat het bedrag drie gulden hoger moet zijn (zie De Bruyn Prince, Officiële bescheiden, p. 191), maken dergelijke vergissingen de verwarring alleen maar groter. Ook Van 't Veer haalt zilver en koper door elkaar als hij berekent dat Dekkers veiling slechts een derde heeft opgebracht van die van zijn voorganger. Bij De Bruyn Prince (p. 190) had hij kunnen vinden dat Dekker voor zijn vendutie, na aftrek van diverse posten, f 2461,65 koper ontving. Met dit bedrag had hij de ook in koper luidende opbrengst van Dekkers voorganger moeten vergelijken. Dit lijkt spijkers op laag water zoeken, maar nauwkeurigheid is de enige manier om er achter te komen wat er allemaal fout is gegaan.
Op gevaar af, na wat Van 't Veer heeft geschreven, in herhalingen te vervallen, is het voor een goed begrip van wat nu volgt noodzakelijk eerst enkele aspecten te belichten van Dekkers functie als controleur in Natal. Hij was daar onder meer onderkashouder, wat betekent dat zijn kas en administratie waren gekoppeld aan die van de assistent-resident te Aijer Bangies. Maandelijks moest Dekker bij deze superieur een verantwoording indienen van de ontvangsten en uitgaven van 's lands gelden die hij registreerde in een kasboek of kasmemoriaal zoals de term toen luidde. Aan zijn kashouderschap zat ook de functie vast van wisselagent. Dit hield in, dat iemand die geld naar elders wilde overmaken het betreffende bedrag bij Dekker kon storten. Daarvoor ontving hij, ter grootte van het door hem gestorte bedrag, een wissel die hij vervolgens opstuurde aan de begunstigde. De wissels werden getrokken op een van 's lands kassen, bijvoorbeeld Aijer Bangies, Padang of een andere plaats. Dat hing af van de vraag waar de uitbetaling van het wisselbedrag moest plaatsvinden. Bij Dekker zelf konden ook wissels worden geïnd die op zijn kas waren getrokken. Voorts was hij vendumeester in welke kwaliteit hij gelden beheerde afkomstig van kopers op venduties. De verkoper ontving, na afloop van de veiling, van de vendumeester een zogeheten vendu-acceptatie tot het totaal bedrag van de koopsom der goederen onder aftrek van bepaalde kosten. Zes maanden na de vendutie verviel de acceptatie en kon het daarop vermelde bedrag door de verkoper bij de vendumeester worden geïnd. De acceptaties waren endosseerbaar en dat schiep voor de verkoper de gelegenheid onmiddellijk over de opbrengst van de veiling te beschikken. Hij kon bijvoorbeeld de acceptatie, na verrekening van enig disconto, overdragen aan de ter plaatse aanwezige agent van de Nederlandsche Handelmaatschappij, een methode die blijkbaar Dekkers voorganger had toegepast. De vendumeester zorgde er voor dat binnen de
vervaltermijn van zes maanden de kopers hun betalingsverplichtingen zouden nakomen.
Dekker bewaarde de ontvangen vendupenningen in de kas waarin ook 's lands gelden werden opgeborgen, maar hij hield van deze ontvangsten en van de uitbetaling van de vendu-acceptatie geen aantekening in zijn kasboek. Dat had hij zonder bezwaar kunnen doen, want al ging het hier om particuliere gelden, als hij de juiste methodiek had toegepast zouden de vendumutaties geen invloed hebben gehad op het saldo van de ten bate of ten laste van het gouvernement te verantwoorden posten. Daartoe had hij aan het eind van elke maand de venduontvangsten en -uitgaven door middel van tegenboekingen - zogenaamde kruisposten - moeten elimineren, om daarmee, na vermelding van het saldo aan 's lands gelden, de nieuwe boekmaand weer te openen.
In mijn reconstructie van Dekkers kasboek zijn alle ontvangsten en uitgaven die niets te maken hebben met de posten waar het eigenlijk om gaat ter wille van de duidelijkheid buiten beschouwing gelaten. Aan de hand van de stukken die De Bruyn Prince over de kwestie Natal heeft verzameld en uitgegeven zal tegenover Dekkers boekingen een gecorrigeerd overzicht worden gesteld. Vervolgens worden beide uitkomsten met elkaar vergeleken. Alle bedragen zijn uitgedrukt in koper.
Toen Dekker op 30 november 1842 de dienst overnam bevond zich bij de vendumeesterstukken een acceptatie ter grootte van f 6825,92, afkomstig van de vendutie van zijn voorganger en, naar wij moeten aannemen, door hem geëndosseerd aan de geemployeerde van de Nederlandsche Handelmaatschappij te Natal. Deze acceptatie verviel op 12 april 1843. Op 3 mei kwam de agent van de NHM bij Dekker om de vervallen venduacceptatie met hem te verrekenen. In plaats van contant geld te vragen, verzocht hij Dekker om een wissel op 's lands kas te Aijer Bangies ten behoeve van de NHM-vertegenwoordiger aldaar. Hiervoor gebruikte hij als storting in Dekkers kas het hem competerende bedrag van f 6825,92 (de waarde van de venduacceptatie) plus een bedrag van f 2106 in
| |
| |
contanten. Het totaal van de wissel was dus f 8931,92. Nu deed zich de moeilijkheid voor dat een van de kopers op de vendutie van zijn voorganger op de dag dat de acceptatie werd verrekend nog steeds niet had betaald en dat van deze debiteur nog f 2070,47 moest worden ontvangen. Met andere woorden: Dekker had voor de verrekening van de acceptatie slechts de beschikking over f 6825,92 - f 2070,47 = f 4755,45.
Men dient goed te begrijpen dat hier verschillende dingen door elkaar speelden. Er vonden mutaties plaats met de vendugelden, er was te weinig aan vendupenningen binnengekomen om de acceptatie te honoreren en bovendien zat er aan de verrekening nog een wisseltransactie vast die over 's lands kas liep. Dekker heeft niet geweten hoe hij dit boekhoudkundig moest oplossen. Tot overmaat van ramp vergiste hij zich in de boeking van het wisselbedrag door slechts f 6825,92 in ontvangst te verantwoorden in plaats van f 8931,92. Hij vergat dus de extra aan hem afgedragen f 2106 en voorts wist hij niet hoe de nog te innen f 2070,47 in zijn administratie te verwerken.
Op 24 mei schreef Dekker opnieuw een wissel uit ten behoeve van de NHM in Aijer Bangies, nu tot een bedrag van f 2732. Deze transactie boekte hij wel in het wisselregister, een soort controleboek op de uitgeschreven wissels, maar hij verzuimde de storting van dit bedrag in zijn kasboek te vermelden. Zoals Stuiveling schrijft (VW VIII, p. 294) is deze fout ‘aan het spiedende oog der controlerende ambtenaren te Aijer Bangies, Padang en Batavia bij voortduring (...) ontgaan (...)’.
De derde post die wel weer aanleiding heeft gegeven tot bemerkingen van zijn superieuren na zijn overplaatsing uit Natal betreft het bedrag van f 2461,65; de opbrengst van zijn eigen vendutie. Tegen de regels in betaalde hij dit bedrag aan zichzelf uit met gelden uit 's lands kas, met het doel daarmee een deel van het kastekort weg te werken, wat erop neer komt dat hij het geld gewoon in de kas liet zitten. Zonder dat dit aan de uitkomst iets afdoet, zal met het oog op de overzichtelijkheid worden aangenomen dat het door Dekker aan zichzelf betaalde bedrag in zijn administratie als uitgaafpost werd opgenomen. Daarvan uitgaande heeft Dekker niet meer geboekt dan de volgende twee posten:
|
O |
U |
3 mei 1843 |
Van NHM voor wissel op Aijer Bangies |
f 6 825,92 |
|
28 aug. 1843 |
Vendu-acceptatie Dekker |
|
f 2 461,65 |
|
_____ |
_____ |
|
f 6 825,92 |
f 2 461,65 |
Saldo |
|
f 4 364,27 |
|
_____ |
_____ |
|
f 6 825,92 |
f 6 825,92 |
Voordat op 3 mei de transacties plaatsvonden met de venduacceptatie en de wissel op Aijer Bangies, had Dekker de beschikking over f 4755,45 aan bereids geïnde vendugelden (het bedrag van de acceptatie ad f 6825,92 minus de nog niet ontvangen vendupenningen ad f 2070,47). In tegenstelling tot wat Dekker deed, zijn in het gecorrigeerde kasboek de mutaties met de vendugelden wel opgenomen. Dat is een logische consequentie van het feit dat Dekker deze gelden had vermengd met die uit 's lands kas. Op grond van deze redenering zal het bedrag van f 4755,45 als beginsaldo van de volgende reeks boekingen worden genomen. Na elke boeking kan daarna op eenvoudige wijze het werkelijk in kas aanwezige saldo worden vastgesteld. (Bij Dekker was dat niet het geval omdat hij met de f 2070,47 geen weg wist).
|
O |
U |
3 mei 1843 |
Saldo |
f 4755,45 |
|
3 mei 1843 |
Aan NHM te Natal, verrekening venduacceptatie |
f 2 070,47 |
f 6 825,92 |
3 mei 1843 |
Van NHM voor wissel op Aijer Bangies |
f 8 931,92 |
f 2 070,47 |
24 mei 1843 |
Van NHM, idem |
f 2 732, - |
|
28 aug. 1843 |
Vendu-acceptatie Dekker |
|
f 2 461,65 |
|
_____ |
_____ |
|
f 18 489,84 |
f 11 358,04 |
Saldo |
|
f 7 131,80 |
|
_____ |
_____ |
|
f 18 489,84 |
f 18 489,84 |
| |
| |
Als we de posten uit het gecorrigeerde kasboek nalopen blijkt dat Dekker op 3 mei had verzuimd de verrekening van de venduacceptatie te boeken. Weliswaar nam de NHM-agent gemakshalve het bedrag van de acceptatie niet in ontvangst omdat hij het wilde gebruiken voor de wissel op Aijer Bangies, maar dat neemt niet weg dat hier wel degelijk sprake is van een kasmutatie die moet worden verantwoord! Stuiveling, en niet Van 't Veer, die meent dat hierdoor het toppunt van verwarring wordt bereikt, had dan ook gelijk toen hij daarmee rekening hield bij zijn correcties. De gedachte dat slechts het laatste bedrag dat uit een reeks handelingen resulteert moet worden geboekt berust op een misverstand waar blijkbaar ook Dekker in leefde. Juist met dit zogenaamde gesaldeerd boeken begint alle ellende, omdat het kasgebeuren er onvolledig door wordt weergegeven.
Stuiveling is halverwege in zijn correcties blijven steken. Omdat Dekker maar f 4755,45 in kas had - nogmaals, ik abstraheer van alle overige niet terzake doende ontvangsten en uitgaven - moet tegenover de uitgaafpost van f 6825,92 een ontvangst worden gesteld van f 2070,47, een correctie die Stuiveling niet maakt. Wie het kasgebeuren stap voor stap wil volgen, zal bemerken dat op dit punt het saldo volgens de boeken gelijk nul is, een toestand die onmiddellijk weer wordt opgeheven door de wissel van de NHM-agent op Aijer Bangies. Deze transactie leidt tot de volgende boekingen: f 8931,92 (het bedrag van de wissel) in ontvangst en in uitgaaf f 2070,47 (het bedrag van de nog niet geïnde vendugelden). Die laatste boeking is noodzakelijk om het boekingssaldo gelijk te laten lopen met het kassaldo dat thans f 6861,45 bedraagt (f 4755,45 plus f 2106).
Op 24 mei stort de agent van de NHM f 2732 ten behoeve van een wissel en op 28 augustus betaalt Dekker zichzelf f 2461,65. Volgens het gecorrigeerde kasboek is er eind augustus een saldo van f 7131,80. Ten overvloede, dit saldo bestaat uitsluitend uit gouvernementsgelden want na de tweede boeking op 3 mei (de verrekening van de vendu-acceptatie) konden er geen vendugelden meer in kas zijn. De bedragen van f 2070,47 en f 2461,65 die op 3 mei en 28 augustus in uitgaaf worden geboekt zijn vorderingen van het gouvernement op de vendukas!
Dekkers kasboek levert een saldo op van f 4364,27. Dit betekent dat hij een kasoverschot had moeten vinden van f 7131,80 - f 4364,27 = f 2767,53. In werkelijkheid meende Dekker dat er een tekort was van omstreeks vijfduizend gulden, het bedrag dat hij wilde lenen om zijn kas aan te zuiveren. Dit kasverschil was onjuist omdat het werd vastgesteld aan de hand van een verkeerd boekingssaldo. Hij bracht geen correcties aan maar zocht het in een andere richting. Zo herinnerde hij zich dat nog f 2070,47 aan vendugelden moest worden ontvangen. In zijn redenering terecht, beschouwde hij dit bedrag als een tekort omdat hij de mutaties met de vendugelden niet over zijn kasboek liet lopen. Hij loste het probleem nu als volgt op. De f 2070,47 vermeldde hij in de vorm van een opeisbare vordering als tekort in het proces-verbaal waarmee de dienst aan zijn opvolger, Diepenhorst, werd overgegeven. De resterende gelden die nog ontbraken en waarvoor hij blijkbaar geen verklaring kon vinden, zuiverde hij aan uit eigen zak, waarvoor de opbrengst van zijn vendutie werd gebruikt en f 500 die hij leende van de Toeankoe Besar. Totaal f 2461,65 + f 500 = f 2961,65.
Als hij zijn administratie goed had nagelopen zou hij bemerkt moeten hebben dat hij twee ontvangsten, f 2106 en f 2732, niet had verantwoord. Die gelden had hij niet want hij meende vijfduizend gulden tekort te hebben, maar ze hoorden wel thuis in de kas. Zijn totale tekort - met uitzondering van de f 2070,47, die immers in het proces-verbaal werden vermeld - liep daardoor op tot bijna achtduizend gulden: f 2106 + f 2732, vermeerderd met het bedrag van f 2961,65 dat hijzelf bijpaste, maakt totaal f 7799,65.
Van de niet verantwoorde bedragen werd later na controle alleen de f 2106 ontdekt, die het gouvernement hem vervolgens in rekening bracht. De aanvankelijk ook aan Dekker in rekening gebrachte bedragen van f 2070,47 en f 2461,65 (de opbrengst van zijn vendutie die hij met gouvernementsgelden aan zichzelf uitbetaalde), werden hem later weer kwijtgescholden omdat deze sommen weer in 's lands kas terugvloeiden toen de vendukopers hun schulden hadden voldaan. Over de f 2732 werd nooit meer gesproken, zodat de hele affaire hem f 2961,65 + f 2106 = f 5067,65 heeft gekost.
Blijft tenslotte de vraag: waar is al het geld dat Dekker tekort had gebleven? Van 't Veers oplossing is simpel: Dekker heeft waarschijnlijk alle inwoners van Natal onthaald. Dat moet dan wel op een zeer buitensporige voet zijn gebeurd, want een bedrag van tegen de achtduizend gulden was in die tijd niet mis. Men stelle zich de
| |
| |
gigantische feesten voor die Dekker daarvan had kunnen aanrichten! En niemand van de tweeduizend feestgangers die Van 't Veer noemt heeft ooit zijn mond open gedaan. Van 't Veer zelf erkent in zijn artikel dat Dekkers boekhouding een chaos was, ‘waaruit nooit iemand meer wijs heeft kunnen worden, hoe nodig dat ook is om te kunnen begrijpen wat er in Natal en Padang eigenlijk gebeurd is’. Met het laatste deel van die uitspraak zitten Van 't Veer en ik op hetzelfde spoor en ik hoop, in geabstraheerde vorm, enigszins duidelijk te hebben gemaakt wat er aan Dekkers administratie schortte, waardoor wat betreft de vraag waar het geld is gebleven, andere conclusies mogelijk zijn geworden.
In de eerste plaats moet niet worden vergeten dat Dekker vele functies had. ‘(...) behalve besturend ambtenaar en opzichter over de kultures’, zegt De Bruyn Prince, ‘was de kontroleur nog politiehoofd, politierechter, voorzitter van de rapat (inlandse rechtbank), vendumeester, onderkashouder, beheerder van het goevernements provisie- en zoutpakhuis, ontvanger van de tolrechten, zegel-debitant, postmeester, agent van de Padangse Wees- en Boedelkamer, en belast met het toezicht op 's lands gebouwen en openbare werken’. (Bescheiden, p. 18). Die veelheid van taken vormde een belemmering om zijn kas en administratie naar behoren bij te houden. Hij had nauwelijks gelegenheid om het kunstje te leren. ‘Vele jonge en onervaren ambtenaren’, schreef de directeur-generaal van financiën Kruseman aan de gouverneurgeneraal over de affaire Natal, ‘moesten op Sumatra al dadelijk belast worden met geldelijke en materiële verantwoordelijkheid, waarin zelfs door meer bekwame ambtenaren de grootste moeielijkheden
| |
| |
worden ontmoet; en van daar dan ook de verwarringen, verkeerdheden en tekortkomsten welke aldaar in de administratiën zoo menigmaal worden ondervonden; (...)’. (Bescheiden, p. 233). Dekker was blijkbaar niet de enige. Zouden nu bij al die andere ambtenaren de tekorten ook zijn veroorzaakt door buitensporige vrijgevigheid? Alleen al het stellen van de vraag zet de waarschijnlijkheden van Du Perron en Van 't Veer op losse schroeven.
In de tweede plaats is aantoonbaar dat Dekker zijn kasgeld en zijn boekhouding niet of onvoldoende met elkaar vergeleek. Als hij dat op 3 mei wel had gedaan zou hem onmiddellijk het overschot van f 2106 moeten zijn opgevallen. (Niet boeken van ontvangsten leidt tot overschotten in de kas; niet boeken van uitgaven tot tekorten). Hetzelfde gaat op voor de f 2732 van 24 mei. Heel goed mogelijk is ook dat hij niet dagelijks zijn kasboek bijhield, begrijpelijk bij al die taken, maar daarom niettemin onjuist, want het vergroot alleen maar de kans op vergissingen. Dekker zinspeelt zelf op zo'n vergissing in de Havelaar. ‘Het verzuim ener afschryving byvoorbeeld van naar Mandailing gezonden gelden (...) had misschien tot die verdrietige fouten aanleiding gegeven’. (VW I, p. 165). ‘Verdrietige fouten’, dat is wat anders dan feesten of gelduitdelingen. De Bruyn Prince meent dat een dergelijke fout ‘niet aan de aandacht van de autoriteiten te Ajer-Bangies of Padang ontsnapt (zou) zijn, omdat de as.res. van Mandeling en Angkola aan wie Havelaar de voor de troepen te Fort Elout benodigde gelden zond, maandeliks zijn kasrekening aan zijn chef te Ajer-Bangies moest indienen’. (Bescheiden, p. 224). Hiertegenover kan worden aangevoerd dat de autoriteiten wel meer verzuimden om fouten te ontdekken, zoals de niet verantwoorde ontvangst van f 2732 die men had kunnen traceren door het wisselregister van Dekker te vergelijken met zijn kasboek. Het is dus beslist niet ondenkbaar dat ook andere posten waarmee vergissingen waren begaan over het hoofd werden gezien.
Dit alles maakt het waarschijnlijk genoeg om tot de conclusie te geraken dat Dekker meerdere fouten heeft gemaakt, waardoor een tekort van bijna achtduizend gulden kon ontstaan. Volgens het kasmemoriaal van mei 1843 werd in die maand een bedrag van f 3750 naar Mandeling verstuurd. Indien Dekker maar een paar keer een dergelijke mutatie of een uitbetaling van een wissel verzuimd zou hebben als uitgaaf te boeken, zou het overschot in kas, dat voortvloeide uit het niet verantwoorden van f 2106 en f 2732, in het tegendeel zijn veranderd. Als hij ontvangsten niet verantwoordde, waarom dan geen uitgaven? Hij oppert dit laatste zelf in de Havelaar. Bovendien was hij slordig in het bewaren van zijn kasgeld. Een graai in de geldtrommel door een onbevoegde is niet uitgesloten.
De hele kwestie tenslotte nog eens overziende kom ik tot de slotsom dat onervarenheid, gepaard aan een veelheid van taken, onkunde op comptabel gebied waardoor eenvoudige boekingskwesties voor Dekker hoogst ingewikkeld schenen, en mogelijk het slordige kasbeheer, hebben geleid tot een kastekort. Sluit men diefstal uit dan kan het kastekort slechts fictief zijn geweest als het veroorzaakt is door een cumulatie van boekingsfouten. Dekker was zelf niet in staat die fouten op te sporen, waardoor hij een schade leed van ruim vijfduizend gulden.
Het denkbeeld dat Dekker het geld heeft opgemaakt aan feesten of op andere manieren de bevolking van Natal heeft onthaald, maakt hem weliswaar nog excentrieker dan hij al is; achtduizend gulden is daarvoor een veel te exorbitante som geld. Naar hedendaagse maatstaven is dat zeker tachtigduizend gulden! Dit alles lijkt voldoende reden om Dekkers brief aan Mimi uit 1863 niet au sérieux te nemen. De passage die Van 't Veer citeert verraadt wel Dekkers excentriciteit en zijn vermogen tot overdrijven, maar verklaart niet het kastekort.
|
|