Hollands Maandblad. Jaargang 1977 (350-361)
(1977)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
De politieke herinneringen van De Kadt
| |
[pagina 38]
| |
Het blad De Nieuwe Kern dat hij in die jaren met Tas redigeerde, is immers weinig minder dan een wonder geweest. Een klein maandblaadje, dat vrijwel niemand las, onmogelijk van uiterlijk, maar met een weelde aan nieuwe en originele beschouwingen over allerlei terreinen van het culturele, het algemeen-maatschappelijke en vooral het politieke leven in binnen- en buitenland, een uitbarsting van non-conformisme en creativiteit in een bij uitstek deprimerende en door conventies gebonden crisisperiode. Dat woord ‘uitbarsting’ moet men, zeker voor De Kadt persoonlijk, welhaast letterlijk nemen: men voelt, die artikelen naderhand overlezend, hoe na jaren van praktisch-politiek werk, waarin hij aan het dóórdenken op opkomende nieuwe noties niet toe had kunnen komen (deels ook door de scheve positie waarin hij zich in zijn eigen groepering bevond), nu plotseling de auteur met een gevoel van bevrijding overging tot het uitwerken en formuleren van wat al die tijd onaf in hem aan gedachten aanwezig was geweest. De eerste van die creatieve uitbarstingen was De Kadts eerste boek, Van Tsarisme tot Stalinisme, dat, in 1934 geschreven tijdens drie maanden gevangenisstraf (voor een door Schmidt aan een artikel van De Kadt toegevoegd zinnetje), een kritische geschiedenis van de Sowjet-Unie bevatte, één van de eerste ooit geschreven, waarin tal van waarheden werden geformuleerd die vele beschouwers van de Sowjet-Unie pas na tientallen jaren tot zich door zouden laten dringen, zo ze al ooit zo ver komen. Hij liet zien hoe het bolsjewistisch experiment op een tyrannie zonder precedent in de geschiedenis was uitgelopen, en probeerde wegen aan te geven voor een socialistische of, meer in het algemeen, menselijke politiek die bereid was iets van dit falen te leren. Dit onderzoek werd met verdubbelde kracht voortgezet in De Nieuwe Kern. Daarin trachtte De Kadt tot een verwerking te komen van het Marxisme, dat hij in zijn communistentijd nogal rechtzinnig, later steeds kritischer had aanvaard, en waarvan hij nu de blijvende waarde probeerde vast te stellen op een wijze die niet in feite een terugval op vóór-Marxistische posities inhield (zoals toen vaak bij de religieussocialisten kon worden waargenomen, en sindsdien in vrijwel de gehele socialistische beweging gangbaar is geworden). Aanvaarden bleef hij met name de notie, dat een socialistische, meer algemeen een vrije, welvarende en sociale maatschappij alleen mogelijk is uitgaande van een kapitalistische orde, die als enige voldoende openheid, dynamiek en productiviteit kent om als uitgangspunt voor zinvolle politieke vernieuwing in socialistische zin te kunnen dienen. Ook het van huis uit Marxistische, door Lenin nader uitgewerkte en toegespitste besef dat kaderen élitevorming nodig zijn voor het tot bewustzijn en actie brengen van brede maatschappelijke lagen, is De Kadt altijd als geldig blijven erkennen. Zo kwamen hij en zijn mede-redacteur Tas tot de formulering van een liberaal-cultureel élitesocialisme, dat wel naderde tot het gangbare socialistische reformisme van een partij als de SDAP, maar zich daarvan onderscheidde door een verwerpen van de traditionele binding aan de arbeidersklasse als draagster van de socialistische idee, door de al genoemde nadruk op élitevorming, en vooral door een visie die de wereldpolitieke verhoudingen voortdurend als grondslag nam voor het bepalen van het in de praktijk realiseerbare. Die wereldpolitieke verhoudingen nu, werden van jaar tot jaar sterker overheerst door de opkomst van het fascisme/nationaal-socialisme. En van 1935 af, dat is twee jaar na de machtsovername door Hitler in Duitsland, werd onophoudelijk in De Nieuwe Kern betoogd dat een oorlog met Hitler onvermijdelijk was, dat het uitstellen van die oorlog alleen maar tot versterking van de Duitse positie zou leiden en de te brengen offers aan anti-fascistische kant navenant groter zou maken, en dat daarom hoe eerder die oorlog gevoerd werd, hoe beter het was. Dit waren inzichten die, zacht gezegd, toen niet populair waren, en die dat nooit zullen zijn, omdat oorlog nu eenmaal tot die afschuwelijke gebeurtenissen behoort die men, ook als ze onvermijdelijk zijn geworden, maar liever uit zijn gedachten bant in de hoop dat de noodzaak ervan, als men maar niets overhaast, plotseling vanzelf zal verdwijnen. Ontelbaar was het aantal rationalisaties dat tegen een oorlogsprogramma als dat van De Nieuwe Kern werd aangevoerd, en De Kadt somt er in zijn herinneringen een aantal op, zonder veel blijk te geven van een bitterheid waartoe hij ook veertig jaar later nog het volste recht zou hebben gehad. Het culminatiepunt van zijn beschouwingen in De Nieuwe Kern, waarin alle nieuwe ideeën werden samengevat tot een wereldpolitieke beschouwing van groot formaat, was het in 1939 gepubliceerde Het fascisme en de nieuwe vrijheid. De Kadt beschrijft nu, hoe weinig indruk het boek op het Nederlandse publiek bij verschijning maakte, zowel door het gelijktijdig uitkomen van de Nederlandse vertaling van | |
[pagina 39]
| |
Rauschnings Die Revolution des Nihilismus, als door het kort nadien gesloten Ribbentrop-Molotovpact, terwijl De Kadt juist het uitbreken van een oorlog tussen Duitsland en de Sowjet-Unie als onderdeel van de komende wereldoorlog had voorspeld! Hij geeft ook aan, zoals hij eerder al heeft gedaan in De politiek der gematigden (1972), in welke opzichten hij, achteraf, in Het fascisme en de nieuwe vrijheid de dingen verkeerd heeft gezien. Eén van die vergissingen was wel uitzonderlijk tragisch, en had dat ook voor zijn eigen levenslot kunnen zijn: hij had de militaire kracht van Frankrijk te hoog geschat om een totale ineenstorting als in mei 1940 plaatsvond, voor mogelijk te kunnen houden. En zo zat hij, die erop gerekend had naar het onbezette deel van Frankrijk te kunnen uitwijken, plotseling vast in Nederland met een toekomstvooruitzicht waarover hij zich, als antifascistisch auteur, als Jood en als kenner van de fascistische handelwijze, geen enkele illusie kon maken. In de dertig laatste, en hoe gedistancieerd ook geschreven, toch meest persoonlijke, tegelijk schokkende en ontroerende bladzijden van zijn boek beschrijft De Kadt het plan tot zelfmoord van hem en zijn hele familie, het wonderbaarlijke niet doorgaan ervan, de geslaagde vlucht naar Engeland, het korte verblijf daar, en tenslotte de gezamenlijke overtocht naar Nederlands-Indië. Hoe onderkoeld hij dit alles ook verhaalt, een enkele keer breekt een | |
[pagina 40]
| |
emotie rechtstreeks door, zoals in die juist door zijn zeldzaamheid zo indrukwekkende passage op p. 239, wanneer hij, op de boot naar Nederlands-Indië, hoort van de dood van Du Perron en Ter Braak, met wie hij door de publicatie van Het fascisme en de nieuwe vrijheid in nauw contact was gekomen: ‘Wat ik even later in hetzelfde gesprek hoorde, namelijk dat Marsman, bij een poging uit Frankrijk te vluchten, schipbreuk had geleden en daarbij de dood had gevonden, versterkte het gevoel dat ik al had: het gevoel van geestelijk alleen in de wereld te staan, nu zoveel mensen, die, naar ik hoopte op de duur mijn vrienden zouden zijn geworden, voorgoed tot de doden behoorden. Ik was er ziek van en die ziekte is nooit genezen. Het zijn zulke gevoelens die iemand het gevoel geven dat men, zo lang men leeft, moet blijven werken voor een wereld waarin mensen van die kwaliteit gevrijwaard zullen zijn voor een dergelijk lot’.
Een vraag die bij haast iedereen wel eens moet zijn opgekomen die enigszins in De Kadts geschriften thuis is, vindt in dit boek zijn beantwoording. Hoe is het mogelijk dat iemand met zo'n eigen visie op de wereldpolitiek en zo'n behoefte die visie, door beïnvloeding van anderen, tot een politieke kracht te laten worden, hoe is het mogelijk dat zo iemand altijd is blijven werken in een landje dat, ook als hij daarin tot een beslissende figuur zou zijn geworden, toch nooit meer dan marginale betekenis voor de wereldpolitiek kan hebben? Hoe kan hij zich beperken tot optreden en schrijven in het Nederlands, wanneer hij zich beter dan wie ook bewust is van de doorslaggevende rol van de Verenigde Staten voor de toekomst van de vrijheid? De Kadt zet nu uiteen, dat aan het eind van zijn communistentijd, op zijn dertigste jaar, die vraag zich ook aan hem heeft opgedrongen, en hoe hij toen tot de conclusie is gekomen dat hij de eigenschappen miste, nodig om in die Amerikaanse samenleving van toen een basis te veroveren van waaruit hij, in een hem niet van huis uit meegegeven taal, tot politieke invloed had kunnen komen. Niemand kan beter dan hij zelf hebben begrepen hoe beslissend dit besluit moest zijn voor de zin van zijn verdere leven, en men mag zeker een deel van de heftige emoties die in zijn politieke geschriften zo vaak vlak onder de oppervlakte zijn aan te treffen, op rekening schrijven van de onvrede die hij moet zijn blijven voelen over de situatie, waarin hij door dit besluit altijd is blijven verkeren: die van de boodschapper voor het verkeerde publiek, van de Cassandra die in Troje niet eens gehoord wordt. Het is die situatie, die aan dit overigens zo opgewekt en met humor neergeschreven boek een tragische ondertoon meegeeft.
Mémoires vormen vaak aangename lectuur; mémoires van een onconventionele figuur die veel interessante mensen heeft ontmoet in nog veel hoger mate. Maar daarmee is nog niets gezegd over de vraag, of die mémoires niet alleen het verleden verhelderen, maar ook van betekenis zijn voor onze eigen tijd. Mijn antwoord op die vraag, voor dit boek, luidt ja, en wel waar het de Nieuwe Kern-periode van De Kadts optreden betreft. Natuurlijk, fascisme en communisme zijn niet identiek, fascistische staten gedragen zich niet precies zo als communistische, ‘appeasement’ is niet hetzelfde als ‘détente’, de remilitarisering van het Rijnland is niet de Cubaanse invasie van Angola, wereldpolitiek wordt zonder kernwapens anders gevoerd dan in een nucleaire wereld, Het fascisme en de nieuwe vrijheid analyseert een andere wereldpolitieke situatie dan De politiek der gematigden. Wie al deze open deuren geduldig heeft ingetrapt, ontdekt niettemin achter die deuren eenzelfde kernsituatie: die van de door totalitaire machten bedreigde democratieën, of anders gezegd: die van de democratieën die ten tweede male een totalitaire staat tot een wereldmacht hebben laten uitgroeien. En ligt het niet voor de hand, aan iemand, wiens politieke programma een wereldoorlog had kunnen voorkomen, enige aandacht te besteden wanneer hij een beleid voor onze tijd aangeeft, dat neerkomt op het voeren van een confrontatiepolitiek waarmee zonder oorlog de Sowjet-Uniet tot de ondergang als totalitaire staat kan worden gebracht? Dat is het pleidooi dat De Kadt heeft gehouden in De politiek der gematigden, en al volgt uit het feit dat hij veertig jaar geleden gelijk heeft gehad natuurlijk niet, dat hij het nu ook heeft, er volgt wel degelijk uit dat zijn beschouwingen over wereldpolitiek in onze tijd diepgaander overweging verdienen dan hun tot op heden beschoren is geweest. Tot de feiten die deel horen uit te maken van een kritische overweging van de houding die wij moeten aannemen tegenover de totalitaire staten, behoren mede de feiten van een vroegere, verwante situatie. ‘Wie de geschiedenis niet kent, is gedoemd haar te herhalen’: in dat oude adagium ligt de betekenis besloten die De Kadts politieke herinneringen hebben ook voor onze tijd. |
|