| |
| |
| |
Acht gedichten
C. Buddingh'
Neiges d'antan
Vanavond, 'k ging een brief doen op de post,
zag ik een bordje met ‘Garage Kern’.
‘Is die er ook nog?’ dacht ik - en meteen
liep 'k weer door Havenstraat en Rozenhof,
zeventien jaar, schuw, schutterig en smoorlijk
verliefd op een garagehoudersdochter.
Ze was zo rank, zo slank, keek zo serieus,
en had dan plotseling haast iets tijgerachtigs.
Soms mocht ik met haar praten. Ze las Adler
(en dat was iets bijzonders in die tijd).
Toch durfde ik haar niet te vragen of
z' een keertje met me uitging. Ik was bang
voor 't vonken van haar ogen. God, wat zou er
toch zijn geworden van Vera de Koff?
| |
Natuurkunde
Je zit in het natuurkundelokaal
en volgt met een half oog hoe de Akkerflip
goochelt met Bunsenbranders en retorten.
Het moet een heel belangrijk proefje zijn.
Je zit zo lekker hoog daar achteraan.
Je kan op straat kijken. Een huisvrouw klopt
een mat uit. 'n Slagersjongen fietst voorbij.
Hij ziet je zitten. Zwaait. Je zwaait terug.
Schrikt dan. Maar nee: de Flip heeft niets gezien.
Je tuurt strak naar 't geborrel en gewalm,
en schrijft gehoorzaam 'n paar formules op.
De stem dreunt slissend voort. Zit het heelal
werkelijk zo in elkaar? Je hoopt van niet.
Maar ja, je laatste proefwerk was een drie.
| |
| |
| |
‘The peace which passeth understanding’
De telefoon gaat. Ik neem op: ‘Buddingh'.’
Een stem: ‘Hallo, P. Sacha. Zeg, we staan
aan het station. Komt Mum ons even halen?
Onze bagage is nogal zwaar. Tot zo.’
Stientje zoekt naar haar sleuteltje. Ik schiet
vlug 'n jas aan, 'k kan wel mee op mijn pantoffels.
Gelukkig, de stoplichten hebben we mee.
Ze stappen in. Ja, alles okidoki.
De blokken vlammen. Wiebe komt ook thuis
van D.F.C. Peer ligt in 't groene stoeltje,
en Sam vlijt zich breeduit op 't witte kleed.
Sacha vertelt. Ellen vertelt. Ik schenk
wat in. Stientje maakt toastjes klaar. 't Is net
of 'k Sam hoor spinnen: ‘Shantih shantih shantih’.
| |
Bordje
‘Voor iedereen en alles onbereikbaar’.
Wanneer zul je ooit zo'n bordje op je deur
kunnen laten spijkeren. Nooit, hoogstwaarschijnlijk.
Ook jij ben een van de op aarde geworpenen.
Nog wel als man - en dus moet je er op uit,
't feindliche Leben in, voor de kakies zorgen,
zorgen ook dat alles goed reilt en zeilt.
Je hebt zelf de verantwoording genomen.
Nee, 't zal wel altijd blijven zoals 't is:
lezingen, stukjes, tekstjes, 't Instituut.
Vergaderingen. Meer vergaderingen.
Maar toch: wat zou 't geweldig zijn, zo'n bordje!
En dan een klein berichtje in de pers:
‘Vanaf heden staat C. Buddingh' niet meer op’.
| |
| |
| |
Steegoversloot
(voor de bewoners van no. 58)
Kindertijd, rijk van grotten en spelonken.
'k Zat met jou, Bobby Zadoks, in de klas.
Jij was een jood. Maar wist ik, wat een jood was?
Jij zat toch naast mij in dezelfde klas?
Eén keer ben 'k bij je thuis geweest. Ik was
tien toen, of elf. Ik werd er vreemd bekeken.
Ik vond het er ook raar. De lucht vooral.
Alsof de ramen er altijd dicht bleven.
't Was maar een korte vriendschap. Jong zijn is
vooral aftasten. En jij bleef toen ook
zitten, geloof ik. Laatst liep 'k weer een keer
over 't Steegoversloot en dacht: ‘Hé, hier
was 't winkeltje waar Bobby Zadoks woonde’.
Jullie zullen allemaal wel zijn vergast.
| |
Misschien
Misschien ga 'k nog een keer in Londen wonen:
'n appartementje achter Gloucester Road.
Groot hoeft niet, wel dichtbij Kensington Gardens:
lekker uitstaren over de Round Pond.
's Morgens de Guardian kopen, wat rondslenteren,
een ‘pint of bitter’ pakken in een pub.
Even langs Holland Park, of Brian thuis is,
een hapje in The Green Man and French Horn.
Zo af en toe naar Hatchard's en naar Dillon's.
Veel wandelen, veel lezen. Als 't mooi weer is
de boot naar Kew (maar wel de ‘tube’ terug!)
Zoals Gust Gils 't zo mooi zei: ‘Anoniem
Twintigste Eeuw’. En als er wordt gecricket,
tot aan de laatste ‘over’ voor de buis.
| |
| |
| |
Ik hoor het Gerard Goudriaan nog zeggen
‘Jij ziet eruit, of je geleden hebt’.
Ik hoor het Gerard Goudriaan nog zeggen.
Nu zou 'k 't uitproesten. Toen, eind '41,
klonk het als een geweldig compliment.
En was ook zo bedoeld: de ware dichter
had een smartelijk, diep doorgroefd gelaat.
En 'k keek destijds ook dikwijls hoogst weemoedig.
Ik had ook nog zo weinig meegemaakt.
Lachen heb ik misschien pas echt geleerd
in 't sanatorium. Toen ik weer naar huis mocht
heb 'k ‘weemoed’ uit mijn woordenlijst geschrapt.
Plus ‘spleen’, ‘taedium vitae’, ‘mal du siècle’.
'k Heb enkel nog ontzag voor echt verdriet,
zoals je zelfs geen dichter toe zou wensen.
| |
Leeuw en vosje
Mijn vader kon zo prachtig voor leeuw spelen:
hij zat gehurkt onder de tafel, schoot
er plotseling brullend onderuit en sprong je
door heel de kamer na tot hij je had.
Zelf speelde ik, toen mijn zoons klein waren, meest
voor vosje: ik vermomde me als oud vrouwtje,
dat om een glaasje water of 'n korst brood
kwam bedelen - en greep ze dan triomfantelijk.
Hoe lang was 'k alles bij elkaar zo bezig?
Vijf uur misschien: één honderdste pro mille
‘van deze tijd, op aarde mij gegeven’.
Ik heb een wereldoorlog meegemaakt
en zoveel wat enorm gewichtig leek.
Morsdood is het. Maar leeuw en vosje leven.
|
|