Hollands Maandblad. Jaargang 1977 (350-361)
(1977)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Regeerakkoord en kabinetsformatie
| |
RegeerakkoordDe progressieve combinatie, voor het ogenblik alleen bestaande uit PvdA en de kleine en kleiner wordende PPR, wil na de verkiezingen wel met het CDA onderhandelenGa naar voetnoot*. Het vroeger ingenomen standpunt (dat bij de kabinetsformatie-Burger toch moest worden losgelaten), dat na de verkiezingen niet met enige partij over een regeringsakkoord zou worden onderhandeld, is prijsgegeven. Men is tot overeenstemming gekomen omtrent een regeerakkoord, maar hoewel de PPR dat reeds aan de zwakke kant acht heeft men uitdrukkelijk verklaard dat er over valt te onderhandelen. Het is denkbaar dat de progressieven zich, alvorens met het CDA te spreken, zullen verstaan met het herleefde D'66, dat zich onafhankelijk heeft opgesteld nadat het ervaren had dat het te gronde ging als men het uitsluitend zag als een aanhangsel van de PvdA. Toch moet deze partij tot de progressieve combinatie gerekend worden. Als zij nu, na opgetreden te zijn met een eigen program, met PvdA en PPR, of misschien alleen met de eerste, tot overeenstemming zou komen voordat gesproken wordt met het CDA, dan is het nog wel niet zeker, maar toch waarschijnlijk dat de progressieve combinatie alsnog de grootste blijkt. De kans op samenwerking tussen PvdA en CDA wordt groter als na overleg met D'66 de PPR afhaakt. Dan zou de PvdA verlost zijn van een bondgenoot, die als een kleine, hinderlijke lastpost wordt ervaren, en uit het regeerakkoord van PvdA en PPR zouden op aandrang van D'66 waarschijnlijk juist die punten verdwijnen of verzacht worden, die niet aanvaardbaar zijn voor het CDA. Dit zou inzonderheid Den Uyl en de met hem verwante bewindslieden aangenaam zijn. De punten in het regeerakkoord, die voor het CDA stellig onaanvaardbaar zijn, zijn voor de PPR in het met weinig enthousiasme begroete akkoord het aantrekkelijkst. Het eigenaardige ervan is bovendien dat ze in strijd zijn met het door het kabinet-Den Uyl gevoerde beleid, dat men in het algemeen juist zegt te willen voortzetten. Den Uyl staat als lijstaanvoerder in wezen in een zeer aanvechtbare positie. Hij draagt in die kwaliteit als eerste de verantwoordelijkheid voor het regeerakkoord, waarin een paar hoofdpunten staan, die hij stellig niet bereid zou zijn uit te voeren. Wanneer hij dan ook heeft gezegd dat hij met dit program wel uit de voeten kan, zoals mevrouw van den Heuvel als voorzitster van de PvdA heeft gezegd, dan is dat slechts te begrijpen op grond van de verwachting dat in het overleg, niet alleen met het CDA, maar reeds met D'66, van deze punten niet veel over zal blijven. Den Uyl en Van der Stoel kunnen het defensiebeleid, met inbegrip van het Navobeleid, dat ze gevoerd hebben, niet plotseling prijs geven. Van der Stoel heeft trouwens reeds publiekelijk een voorbehoud gemaakt op dit punt. Evenmin kunnen ze ineens overstag gaan wat betreft de plannen inzake kernenergie. Dit slaat niet alleen op het project Almelo, waarvan uitbreiding afhankelijk is van voorwaarden, maar ook op de kernenergie in het algemeen. Dezer dagen was er een persbericht dat de EEG 1,4 mil- | |
[pagina 11]
| |
jard gulden zou lenen om de bouw van kerncentrales te steunen. Dat de Nederlandse regering enig bezwaar heeft gemaakt is niet gebleken. Het wordt het eenvoudigst als de PPR dan tot een nieuw kabinet maar niet toetreedt. Ik geef me er overigens rekenschap van dat op deze gebieden ook tegenstellingen liggen tussen het congres en de voornaamste bewindslieden van het kabinet-Den Uyl. Bij de PvdA zal echter de wens dit kabinet in hoofdzaak gecontinueerd te zien, wel de doorslag geven. Van PvdA- en PPR-zijde is verontwaardiging geuit toen D'66-staatssecretaris Brinkhorst van Buitenlandse Zaken zo vrijmoedig was openlijk te verklaren, dat het regeerakkoord van deze beide partijen ofwel een ‘weggevertje’ was ofwel samenwerking met het CDA uitsloot. Dit is ten opzichte van bepaalde punten een waarheid als een koe, maar het mocht niet gezegd worden. Het PvdA-kamerlid Ter Beek noemde dit een valse voorstelling van zaken. De defensieparagraaf, in het bijzonder Navo en defensie wat de Navo betreft, kwam, betoogde hij, in hoofdzaak overeen met hetgeen reeds stond in Keerpunt '72, waarvoor D'66 mee-verantwoordelijk was. Zuiver is deze voorstelling allerminst. In de eerste plaats gaat ze voorbij aan het verwijt dat in het akkoord voor het eerst wordt gesteld dat de defensie-uitgaven ten hoogste 3% van het nationaal inkomen mogen zijn, waarmee men bij de verlaging van de defensie-uitgaven in verhouding tot het nationaal inkomen, die sinds jaren gaande is, verder wil gaan dan het kabinet-Den Uyl verantwoord achtte, terwijl dit reeds te ver ging naar het oordeel van het CDA. Keerpunt '72 liep ook over van illusies omtrent een andere waarborg voor vrede en veiligheid dan de Navo, maar er is een tekenend verschil met het nu ontworpen regeerakkoord. Keerpunt '72 was rijkelijk naïef toen het wilde dat de Navo zich zou richten ‘op een door Sovjet-Rusland en de Verenigde Staten gegarandeerd Europees veiligheidssysteem, dat alle deelnemende landen onafhankelijkheid verzekert’. Men ziet Sovjet-Rusland al de ‘onafhankelijkheid’ van zijn satellietlanden garanderen. Men denke aan Hongarije en Tsjechoslowakije. De opstellers van het regeerakkoord 1977, hoezeer ook hun voorstel onwenselijk is, waren minder naïef toen ze schijnbaar deze gedachte overnamen, maar wel spraken van veiligheid, en niet meer van onafhankelijkheid. Bovendien lieten zij de Verenigde Staten weg. Dit is heel iets anders. In het eerste systeem zou het meest waardevolle van een Europees veiligheids- | |
[pagina 12]
| |
pact, de bescherming door de Verenigde Staten, worden behouden, in het tweede vervallen. Rusland zou er bij blijven, en dat is een Europees land, al beschikt het ook over een zeer uitgebreid gebied in Azië. Als men samenwerking wil met het CDA of ook maar met D'66, dan kan men dit punt niet anders zien dan als het deel van een weggeeflijstje. Een Nederlands initiatief zou ongevaarlijk zijn, Nederland zou bij geen ander land steun vinden, maar geen serieuze Nederlandse regering zal er over denken het plan aanhangig te maken. Het is een deel van wat Nel Barendregt als heengaand Tweeede Kamerlid van de PvdA zo treffend heeft gekarakteriseerd als de ‘kretologie’ waartoe niet alleen PPR-leden maar ook vele PvdA-ers tegenwoordig vervallen. Wat ook Keerpunt '72 wilde en wat er ook toe zou bijdragen Europa geheel afhankelijk te maken van Rusland, is het verlangen dat de Navo en het Warschaupakt beide zullen uitspreken niet als eerste van kernwapens gebruik te zullen maken. Dat lijkt, tegenover deze verschrikkingswapens, een goede gedachte, al zou het dan voor de hand liggen ze af te schaffen. In werkelijkheid betekent het het leggen van het overwicht bij Rusland. Met andere wapens is Rusland oppermachtig. Zijn militaire weermacht staat van de Elbe tot aan de Stille Oceaan. Het is niet alleen stellig, met nog de satellietlanden erbij, sterker in manschappen en bewapening, maar het beschikt bovendien over een ruimte, die het onaantastbaar maakt. Slaagt een Russische aanval op West-Europa, dan staat het al spoedig bij de Noordzee. Het heeft maar een betrekkelijk smal gebied door te trekken. In het nauwelijks denkbare geval dat West-Europa aanvankelijk succes zou hebben, zou het nog door Oost-Duitsland en Polen moeten voor men zou komen aan de grens van het gebied, dat de ondergang van Napoleon en Hitler heeft betekend. Alleen de gedachte dat verdediging met kernwapens althans mogelijk zou zijn, kan voor Rusland afschrikwekkend zijn. West-Berlijn is zelfs op geen enkele andere manier te dekken. Het zou nog zin kunnen hebben, als men op naleving van zulk een verdrag mocht rekenen, overeen te komen dat kernwapens alleen ter verdediging mochten worden gebruikt. Het regeerakkoord wil echter dat ook de tactische, voor verdediging bedoelde, kernwapens uit Europa zullen verdwijnen. Men zou zich dus geheel machteloos maken of moeten overgaan tot een zeer sterke opvoering van andere bewapening, ten koste van grote uitgaven die het rapport in geen geval wil. Bepleit wordt nog afzonderlijk dat de Nederlandse krijgsmacht geen nucleaire taken meer zou hebben, dat wil zeggen, dat de atoomkoppen, die bestemd zijn als uiterste verdedigingsmiddel van het West-Europese front, uit Nederland zouden moeten verdwijnen. De maatregel zou noch praktisch, noch moreel van betekenis zijn. Ze zouden een kleine afstand worden verplaatst, van de Nederlandse naar de Duitse kant van de grens. Het zou een schijnheilig gebaar zijn. Ik ben overigens niet zo pessimistisch dat ik van Rusland in de naaste toekomst een aanval op West-Europa verwacht, ook niet als het zich sterk gevoelt. Zijn aandacht richt zich nu allereerst op andere werelddelen: Azië, Afrika, Zuid-Amerika. Dat Cuba een leger over de Atlantische Oceaan heeft kunnen sturen om in Angola een communistische dictatuur te vestigen, is ongetwijfeld aan Russische hulp te danken. Wij blijven in zo'n geval ook nog ontwikkelingshulp verstrekken. De landen die vroeger koloniën waren, zijn in het algemeen wel onafhankelijk geworden van hun vroegere heersers, maar daarom helaas nog niet vrij. Democratie, altijd een moeilijk bestuurssysteem, wordt er maar al te licht vervangen door dictatuur in de een of andere richting en Rusland speurt in al die gebieden naar mogelijkheden voor een communistische dictatuur. Wat overigens kernwapens betreft, ik acht ze dodelijk gevaarlijk als het wat de stand der techniek betreft zover komt dat ook de waanzinnige individuen of groepen, die tegenwoordig door heel de wereld terreur plegen uit te oefenen, er over zouden kunnen beschikken. Tussen grote mogendheden is het eer een waarborg dan een gevaar. Maar hoe we daarover ook denken, we zouden het er allen over eens kunnen zijn dat een wederzijdse, zeer aanzienlijke beperking van alle bewapening mogelijk moet zijn. Geen volk heeft belang bij het opstapelen van lasten op lasten voor de bewapening. De verhoudingen blijven gelijk als men in gelijke mate vermindert. Of Rusland op het ogenblik op sommige punten een voorsprong heeft, schijnt mij niet eens van zo groot belang als het wel wordt voorgesteld. Het rekent niet alleen met een tegenstelling tot het Westen, het ziet China als een mogelijke tegenstander. Wezenlijke ontspanning, in de zin van meer toenadering tussen het Oostblok en het Westen, zie ik niet, maar een ontspan- | |
[pagina 13]
| |
ning in de bewapening lijkt mij zeer goed mogelijk. De kans voor een ruimere hulp aan de ontwikkelingslanden zou er veel gunstiger door worden. | |
De vaststelling van arbeidsvoorwaardenHet is niet mijn bedoeling elk punt van het regeerakkoord te bespreken, dat mij aanvechtbaar lijkt of in strijd met het beleid van het kabinet-Den Uyl. Aan een onderdeel van punt 2 meen ik echter niet voorbij te mogen gaan. Gesteld wordt: ‘bij een groei van het nationaal inkomen met 3,75% zullen de arbeidsvoorwaarden van de werknemers met gemiddeld 1 à 1½% per jaar verbeteren’. Hebben we hier nu nog te doen met een regeerakkoord of met een vakverenigingsprogram? Nog pas hebben we, zowel van het kabinet als van de PvdA op haar congres, gehoord dat men, tegen het advies van enkele PvdA-professoren in, afkerig is van regeringsmaatregelen op het gebied van de arbeidsvoorwaarden in het particuliere bedrijf. De vrijheid van actie der vakbeweging mocht niet worden aangetast. Nu eist men plotseling dat de regering daarvoor de verantwoordelijkheid op zich neemt, althans bij een precies aangegeven stijgingspercentage van groei van het nationale inkomen. De regering moet dan een herhaling voorschrijven van wat de vakbeweging nu ongeveer heeft bereikt. Een merkwaardige inconsequentie, die mij doet denken aan wat tijdens mijn wethouderschap een collega eens op kritiek ant- | |
[pagina 14]
| |
woordde: waarom zou een mens altijd consequent moeten zijn? De PvdA heeft daaraan in elk geval geen behoefte. Het hierboven besproken regeerakkoord schijnt voor PvdA en PPR uitgangspunt te blijven bij, ondanks alles, te voeren besprekingen met het CDA. PvdA en PPR blijken overigens niet hetzelfde te denken over het te voeren overleg. De PPR zou hebben gewild dat reeds terwijl het kabinet demissionair is onderzocht zou worden of nieuwe samenwerking mogelijk zou zijn. Zo ja, dan zouden de kiezers weten waar ze aan toe waren. In werkelijkheid zou hun stem geen betekenis meer hebben. Dat progressieven en CDA samen een meerderheid zouden behalen, staat wel vast. Het is in werkelijkheid democratischer als bij de verkiezingen de krachtsverhouding tussen de partijen blijkt, omdat die invloed kan hebben op het akkoord dat gesloten moet worden. Zo heeft de PvdA geoordeeld in 1946 toen ze een voorstel van de KVP om een gemeenschappelijk verkiezingsprogram vast te stellen, afwees, omdat aan de kiezers dan geen keus zou worden gelaten. En om alles nog moeilijker te maken dan het reeds is, hebben PvdA en CDA beiden bij voorbaat verklaard dat ze keiharde voorwaarden zouden stellen. De PvdA stelt daarbij voorop dat de vier wetsontwerpen, waarvan ze afdoening vóór de verkiezingen geëist had, in elk geval door het CDA worden aanvaard. Het CDA heeft daartegenover verklaard dat harde voorwaarden zouden gelden ten aanzien van de defensie en van de openbare uitgaven. Het laatste is zeker van belang, maar twee van de drie partijen, die samen het CDA vormen, zijn medeverantwoordelijk voor die hoge uitgaven, die het kabinet-Den Uyl heeft gedaan. Beide regeringscombinaties zullen goed doen er zich rekenschap van te geven, dat men wel harde voorwaarden kan stellen ten aanzien van enkele concrete punten, bijvoorbeeld ten opzichte van de grondpolitiek, maar dat men het gedurende vier jaren te voeren algemene beleid niet bij voorbaat kan vastleggen. Zoals ik zo dikwijls heb betoogd, men kan richtlijnen trekken, maar weet te weinig wat zich in vier jaar nationaal en internationaal kan voordoen om bij voorbaat te kunnen vaststellen hoe men zal handelen en wat men zal kunnen verwezenlijken. De ervaringen van de afgelopen vier jaar hebben dit maar al te duidelijk doen zien. Het heeft geen zin nog eens te trachten een onaantastbaar ‘Keerpunt’ vast te stellen. Wel is er sprake van een nieuw keerpunt, maar in andere zin. Men kan de vier voorstellen, die de PvdA bij uitstek als grootse hervormingen voorstelde, van uiteenlopende betekenis achten, in werkelijkheid gaat het voor de komende jaren allereerst om de vraag hoe men zich op zal stellen tegenover de economische, financiële, sociale situatie, waarin ons land zich bevindt. Ik zal niet pogen die in het kort uiteen te zetten. Ze is duidelijk genoeg, al blijven velen merkwaardig optimistisch. Men zal ingrijpende maatregelen moeten nemen om de openbare uitgaven niet meer zo onbekommerd te laten stijgen, om bedrijven weer beter in staat te stellen zich in concurrentie met het buitenland te handhaven en rendabel te worden, en minder onzorgvuldig moeten worden bij de toepassing van sociale regelingen. Sommige beslissingen zullen een positieve indruk maken, andere impopulair zijn en op veel verzet stuiten, zowel van belangengroepen als van de achterban van partijen. Het kabinet-Den Uyl heeft reeds getoond dit te begrijpen, maar heeft het niet aangedurfd vóór de verkiezingen er een aanvang mee te maken. Zal nu een kabinet kunnen worden gevormd, dat er de kracht, de moed en de nodige eensgezindheid toe heeft? Men komt er niet met alleen maar keiharde voorwaarden. Nodig is niet voortzetting van polarisatie, maar wil tot samenwerking, in het besef dat ook onze parlementaire democratie zich in een heel moeilijk stadium bevindt. |
|