| |
Variaties
H. Drion
De dood als finishing touch van de schepping: je moet maar op het idee komen, als onsterfelijk schepper.
Wat verdrongen sexualiteit was voor de victoriaanse burger, is voor de moderne intellectueel zijn verdrongen burgerlijkheid: oorzaak van frustratie, bron van inspiratie.
In de mogelijkheid om een eind te maken aan zijn leven heeft de mens de waardigheid van zijn bestaan.
Bewijs van ouder worden: niet meer wanhopig vechten voor het behoud van je verdriet.
Koortsachtig zoeken naar de diepere zin van literatuur bij gebrek aan gevoel voor de ondiepe.
‘Ik wil met een gouden koord gewurgd worden’, zeurde de jongen. Maar ze deden het met een gewoon touw. Hij moest nou maar eens en voor altijd begrijpen dat je niet alles kan krijgen zoals je het wil.
Trouw en ontrouw zijn voor een menselijke samenleving even essentieel: de een om haar menselijk, de ander om haar levend te houden.
De God der Christenen mag dan dood zijn, maar ze hebben hem nooit begraven, en dat is onze hygiëne niet ten goede gekomen.
Laatste verdedigingslijn van conservatieven: veranderingen bestrijden met het argument dat de hele zaak de moeite van het veranderen niet waard is.
Leven: de enig bekende vorm van doodgaan.
Het irriterende van clichés is dat ze je Waarheden zo shabby maken.
Niet goed genoeg voor de hemel, niet slecht genoeg voor de hel; mens, ga maar gewoon dood.
| |
| |
mijn keelgat verlost te worden. Maar het hielp niet en ik werd steeds wanhopiger.
Op een dinsdag zuchtte ik vlak voordat de bel ging, mijn achterbuurman sloeg me om een of andere reden hard op mijn rug, ik kreeg een vreselijke hoestbui, waar iedereen zich wild om lachte. Totaal overstuur rende ik na schooltijd naar huis. Ik moet iets doen, dacht ik, ik moet iets doen!
Ik stormde het huis binnen. Er was niemand. Ik haalde mijn zaklantaarn en rende naar de douchecel. Ik ging voor de spiegel staan, knipte de lantaarn aan en scheen met trillende handen in mijn wagenwijd opengesperde mond. Ik keek in de spiegel: de lichtkegel gleed door de rozige grot, over de ver naar buiten stekende rotstong, langs het geribbelde gewelf, verder naar achter, de donkere, steil aflopende gang in, maar er was niets bijzonders te zien. Het zweet brak me uit. Het zit dieper, dacht ik, het is onzichtbaar. Ik griste de grote tandenborstel van mijn vader van de wasbak en stak die in mijn mond. Ik porde langs de wanden van de donkere gang, het deed pijn, ik werd kwaad en duwde de tandenborstel ruw de gang in, dieper, steeds dieper, de haren van de borstel raakten mijn lippen, het zweet gutste over mijn voorhoofd, ik kokhalsde, en opeens stootte ik, in een vlaag van waanzin, de tandenborstel helemaal naar binnen. Een warme golf schoot omhoog door de gang, spoelde door de grot, sleurde de tandenborstel met zich mee en spoot naar buiten. Ik klapte dubbel, de zaklantaarn glipte uit mijn hand, het glazen lichtvenster versplinterde op de stenen vloer. Opnieuw kolkte een vloedgolf omhoog. Krampachtig drukte ik mijn handen tegen mijn door pijn verscheurde maag, de tranen liepen uit mijn ogen. Nog tweemaal braakte ik, toen was mijn maag leeg. Het werd stil. Hijgend, trillend op mijn benen, stond ik voor de wasbak, nog steeds voorovergebogen over de zurig stinkende brij, waaruit het topje van de tandenborstel stak. En ik wist zeker dat het niets geholpen had.
Haastig begon ik de rotzooi op te ruimen, ieder moment kon er iemand thuis komen. En terwijl ik huilend met mijn handen in het braaksel ploeterde en probeerde het gat van de afvoerpijp vrij te maken, voelde ik langzaam een onbeschrijfelijke woede in me opkomen, woede op mijn klasgenoten, die me dit hadden aangedaan.
De volgende dag vocht ik met Bertus. Een aanleiding was er nauwelijks, en het ging eigenlijk ook niet speciaal om hem. Want toen mijn woede naar buiten spoot en ik uithaalde met mijn vuist, ramde ik niet alleen de bek van Bertus, maar tegelijk ook de bekken van alle idioten die me iedere dag uitlachten en doodsbang maakten. Nog eenmaal kon ik Bertus flink raken, toen had hij zich hersteld en sloeg mij als een ledepop naar alle hoeken van de in een oogwenk door tientallen toegestroomde kinderen gevormde ring. Hij greep me van achteren vast, stootte zijn knie een paar maal in mijn rug, ik gilde van pijn. Hij klemde zijn arm om mijn keel en begon hem af te knijpen.
Juffrouw Groen bevrijdde me uit zijn wurggreep. Ze nam ons beiden mee naar binnen. Ze vroeg wie er begonnen was. Bertus wees naar mij met tien trillende vingers, zijn ogen barstten zowat uit zijn hoofd van heilige verontwaardiging. Ik ontkende het niet. Bertus werd vrijgelaten en ik bleef alleen met juffrouw Groen in het lokaal.
Mijn neus bloedde. Ze duwde mijn hoofd achterover, gaf me een koude ijzeren lineaal en zei dat ik die van achter tegen mijn nek moest drukken. Ze haalde een washandje, maakte het nat onder de kraan van het fonteintje. Met haar ene hand hield ze mijn kin vast, met de andere, gestoken in het washandje, veegde ze voorzichtig het bloed van mijn gezicht. Ik was doodmoe, nog half versuft door de wurging en kon niets anders doen dan me aan haar overgeven.
- Hoe haal je het in je hoofd, zei ze onder het schoonmaken van mijn gezicht, om met Bertus te gaan vechten? Stommerd... die is toch veel te sterk voor jou... of niet soms? Je hebt me laten schrikken, weet je dat?... Wat was er nou eigenlijk?... Waarom vochten jullie nou eigenlijk?...
Ik haalde mijn schouders op en staarde naar het plafond. Ze spoelde het washandje uit en kwam weer terug. Mijn gezicht was al schoon, dat weet ik bijna zeker, maar ze begon het opnieuw met het washandje te strelen. Het was heerlijk om haar koele handen tegen mijn gloeiende hoofd te voelen. Ze begon weer te praten, een beetje plagerig.
- Je weet natuurlijk best waarom je vocht... Maar dat zeg je toch niet hè?... Nee, dat zegt-ie nooit... Of ga je me verrassen en zeg je het wel?... Nee? Zie je wel, wist ik, wist ik... Zo, het is klaar.
Ze bracht het washandje weg, liep naar haar tafeltje en rommelde even in haar tas.
- Hier, je brilletje, heb je zomaar op het plein laten liggen, zei ze met een lachje.
Ze zette het op mijn neus, veegde wat natte haren van mijn voorhoofd en gaf me een kusje op het puntje van mijn neus.
- Blijf nog maar even rustig zitten. Hoofd goed achterover houden.
Er volgden tien heerlijke minuten. Ik was
| |
| |
alleen met juffrouw Groen, haar kusje tintelde op mijn neus, ze vroeg me niets, ik hoefde niets te zeggen en kon daar gewoon zitten, zonder op mijn hoede te hoeven zijn. Ze trok lijnen op het bord langs de houten honderd centimeter lineaal en schreef er de tekst van een liedje op. Het was stil in het lokaal. Zo nu en dan piepte haar krijtje op het bord met een hoog, snerpend geluid dat je door merg en been ging. Dan rilde ze en liet een verschrikt kreetje horen.
De bel ging. Juffrouw Groen haalde de klas van het plein. Ze drongen luid pratend en schreeuwend het lokaal binnen, en alles was voorbij. Ik trok een onverschillig smoelwerk en voelde de haat weer opvlammen. Wat haatte ik ze: al die idioten met hun scheve gezichten, hun stekel- of peenhaar, hun frommeloren, hun sprietige beentjes, hangbillen, slijmerige stemmetjes, hondeloopjes, sukkeldrafjes, drildijen en platvoeten, en hun loerende, afgrijselijke nieuwsgierige ogen! Er was nog heel wat woede over!
De middag verstreek en de ellende van het zuchten bleef me wonderwel bespaard. Even na vieren leidde juffrouw Groen ons in een lange ordeloze rij door de gang naar buiten. Rita liep helemaal vooraan en er was geen kans om eerder buiten te komen dan zij. Halverwege de gang glipte ik het toilet in en sloot me op. Na een kwartier gewacht te hebben, sloop ik de school uit, vurig hopend dat Rita naar huis was gegaan.
Op het schoolplein, in de schaduw van de hoge beukebomen, stond een viertal meisjes te kletsen. Rita was erbij. Ze zag me direct en glimlachte blij. Ik boog me voorover en sprintte naar de uitgang van het plein. Ik stoof langs het fietsenhok, en bijna had ik de vrijheid bereikt toen ik plotseling werd vastgegrepen door twee uit het niets opduikende jongens. Ze draaiden mijn armen op mijn rug en duwden me het fietsenhok in. Helemaal achterin, in het licht dat door een raampje naar binnen viel, stonden vijf jongens, geschaard rond Bertus, de leider, die me met een triomfantelijke lach verwelkomde en me, zodra ik binnen handbereik was gekomen, een kaakslag probeerde toe te dienen. Ik trok mijn hoofd weg, de vuist schampte mijn kin, en het volgende ogenblik had ik hem al in zijn smoel gespuwd, precies op één van die uitpuilende oogbollen van hem. Hij brulde van woede. De jongens die me vasthielden smakten me tegen de muur.
Ze kwamen om me heen staan, in een halve cirkel. Ik leunde losjes tegen de muur en staarde hen onverschillig aan. Ze begonnen te schelden.
- Hé Meier, zucht nog es. Kom op Klotemeier, laat horen of we timmeren je in elkaar!
Ik reageerde niet. Het schelden hield aan en om de beurt sprong er nu een jongen naar voren, die me lafhartig tegen mijn scheenbeen trapte, me in het gezicht spuwde of in mijn maag stompte, en daarna snel weer terug deinsde. Dan lachten ze en een volgende sprong naar voren.
Plotseling gebood Bertus stilte en duwde de anderen achteruit. Hij bracht zijn hondekop vlak voor mijn gezicht, ik rook zijn stinkende adem, en langzaam klemde hij zijn handen om mijn nek, drukte zijn duimtoppen in mijn keel en begon te knijpen. De andere jongens sprongen ritmisch naar voren en naar achteren, en riepen geskandeerd:
- Ber-tùs knijp hem fijn, knijp hem fijn, Ber-tùs knijp hem fijn!
Ik worstelde om aan zijn greep te ontkomen. Twee jongens schoten toe en hielden me in bedwang. Ik kon geen adem meer halen, mijn hoofd begon te bonzen en te suizen, mijn lichaam werd zwaarder en zwaarder en ik zakte in elkaar op de grond.
Even later kwam ik bij. Rode vlekken dansten voor mijn ogen. Ik hoorde voetstappen in het donkere gedeelte van het fietsenhok, gegiechel, en plotseling Rita's stem.
- Laat hem gaan, rotzakken, schreeuwde ze.
- Dat had je gedroomd, brulde Bertus.
Ik zag Rita in de lichtvlek treden. Bertus keek haar aan en zoog een ogenblik nadenkend op zijn dikke onderlip.
- Grijp ze beet, die meiden, commandeerde hij. De Leider heeft een plan.
De vier meisjes werden gegrepen en achter mij tegen de muur geduwd. Ze slaakten angstige gilletjes, klampten zich aan elkaar vast, maar verzetten zich niet.
- Klotemeier moet alle meiden een zoen geven, brulde Bertus, dan is hij vrij!
De anderen barstten in lachen uit en hesen mij overeind. Ik worstelde, maar ze draaiden mijn armen zowat uit de kom en ik kon niets meer doen om de vernedering te ontgaan. Ze drukten me tegen het meisje dat helemaal links stond en duwden mijn hoofd naar haar mond.
Ik gilde van machteloze woede en spuwde het meisje in het gezicht. Bertus brulde van het lachen.
- Dat mag ook, riep hij. De volgende!
Ook het tweede meisje spuwde ik in het gezicht. Toen was Rita aan de beurt. Ze persten me tegen haar aan, nog nooit was ik zo dichtbij haar geweest, ik voelde haar
| |
| |
behaatje. Haar lichaam trilde en ze keek me angstig aan. Ik aarzelde. Als ik haar wel zoende kwam alles uit.
- Kom op Klotemeier!
Ze stompten me in de rug. En toen spuwde ik ook Rita in het gezicht, zo zachtjes mogelijk. Meteen begon ze te huilen. Het bloed golfde naar mijn hoofd, ik krijste van woede, worstelde met de jongens, slaagde erin om een arm los te wurmen, griste mijn zakmes tevoorschijn en stak er, zonder het te kunnen openen, een jongen mee in de zij.
- Meier heeft een mes, schreeuwde de jongen.
Iedereen deinsde schreeuwend achteruit, de meisjes verscholen zich achter de jongens, ik was vrij, knipte razendsnel het mes open, hakte ermee door de lucht en deed schijnaanvallen om ze verder terug te drijven.
- Laat hem gaan Bertus, riep een van de jongens angstig.
- Niks laten gaan. Ben jij soms bang voor zo'n lullig zakmesje? Hij durft bovendien niet eens te steken.
- O nee?, krijste ik, en op hetzelfde moment dook ik naar voren, haalde uit naar Bertus en raakte met de punt van het mes de rug van zijn hand.
Er verscheen bloed op de hand en plotseling werd het doodstil. Iedereen keek naar de bloedende hand van de Leider, die langzaam en trillend in de lucht werd geheven.
- Bloed, schreeuwde hij buiten zinnen. Bloed.
De anderen namen de kreet over.
- Bloed. Bloed. Bloed.
En langzaam, dicht opeen gedrukt, slopen ze met zijn allen op mij af. Ik drukte me tegen de muur, het mes dreigend voor me uit houdend.
- Bloed. Bloed.
Verlamd van angst leunde ik tegen de muur. Ze kwamen dichterbij, gedrochten, wilde bloeddorstige beesten met uitgestoken klauwen.
- Bloed. Bloed.
Ik hoorde hun snuivende ademhaling, rook de stinkende beestenlucht, kwijl droop uit Bertus' hondemuil, de eerste klauwen grepen me en toen zakte ik stuiptrekkend op de grond, gek van angst. Ik gilde het uit, ik trappelde met mijn benen in de lucht, beukte met mijn vuisten op de grond en tegen de muur, rukte aan mijn haren, rolde heen en weer en gilde en gilde, als een waanzinnige.
Een paar minuten later was het voorbij. Volkomen geradbraakt lag ik op de grond. Het fietsenhok was leeg.
Twee dagen lag ik in bed, vastbesloten om iedereen voor eeuwig te haten en nooit meer naar school te gaan. Tegen mijn moeder zei ik dat ik koorts had, maar de thermometer bewees het tegendeel. Toen begon ik te klagen over steken in mijn onderbuik, misselijkheid en een suizend geluid in mijn oren, waarop mijn moeder zei dat ze de dokter zou waarschuwen.
- Nee, ik wil geen dokter, riep ik.
- Je zegt dat je ziek bent, maar je wilt geen dokter. Dan ben je dus niet echt ziek.
- Ik ben wel echt ziek, riep ik boos.
- Waarom wil je dan geen dokter?
- Ik kan toch wel ziek zijn zonder dat er een dokter moet komen?
- Luister nou es Anton...
- Nee, ik luister niet! Ik haat je! Ga weg!
Mijn moeder zuchtte diep, maar ze ging weg en belde naar school om te melden dat ik ziek was.
Ze verzorgde me liefderijk. Ze bracht me boeken, schoof een tafeltje naast mijn bed en zette er mijn schepen op, die ik had gemaakt uit kartonnen bouwplaten, en nog wat ander speelgoed. Ze bracht me mijn lievelingskostjes en sinaasappelsap. Maar iedere keer als ze mijn kamer uitging bleef ze even bij de deur staan, en keek me droevig en verwijtend aan, hopend dat ik zou vertellen wat er was.
Twee dagen lag ik in het donker. De gordijnen bleven ook overdag dicht en alleen als mijn moeder in de kamer was brandde er licht. Lusteloosheid verlamde me. Als ik wakker werd bleef ik roerloos liggen zonder mijn ogen open te doen. 's Ochtends en 's avonds sleepte ik me naar de douchecel, draaide de kraan van de wasbak open en staarde een tijdlang naar het water dat kolkend in de afvoerpijp verdween. Eten deed ik niet. Mijn moeder probeerde me te voeren, maar ik weigerde te slikken en liet het voedsel weer uit mijn mond glijden. De boeken en het speelgoed raakte ik niet aan. Ik zag alleen mijn moeder. Mijn vader kwam nooit binnen, mijn broertje en zusje gluurden af en toe schuw om het hoekje van de deur naar de geheimzinnige zieke. De tijd kroop voorbij. Ik sluimerde wat, lag een tijdje wakker, draaide me van mijn rug op mijn buik, van mijn buik weer op mijn rug, staarde in het donker en likte de aanslag van mijn tanden.
's Nachts werd ik gekweld door angstdromen. Ik droomde dat Bertus me keelde, dat ik Rita onophoudelijk in het gezicht moest spuwen en dat het speeksel zich in haar gezicht brandde, al het vlees wegvretend. Ik droomde dat de verkering ontdekt was, dat ik achtervolgd werd door een horde
| |
| |
klasgenoten die jouwden: Anton gaat met Rita, Anton gaat met Rita, en dat er overal, op reclamezuilen, schuttingen, winkelruiten, grote affiches hingen, waarop in bloedrode letters stond: lieveling, ik kus je, Rita. Ik werd wakker uit deze nachtmerrie, badend in het zweet, verstrikt in mijn lakens, wilde naar mijn moeder, maar durfde niet, liet mijn tranen stromen, het kussen en de lakens werden nat, en ik sliep weer in, droomde dat het dingetje in mijn keelgat uitgroeide tot een dik gezwel aan mijn nek, dat heftig trilde als ik bewoog en steeds dreigde af te breken, ik werd weer wakker, gillend van angst, kronkelde door het bed, en kwam pas tot rust als mijn moeder zich over me heen boog en het zweet van mijn gezicht wiste met een nat washandje.
Halverwege de middag van de tweede dag, donderdagmiddag, stond mijn moeder voor de zoveelste keer even bij de deur en keek mij voor de zoveelste keer droevig en verwijtend aan. Maar in plaats van weg te gaan, zonder iets gezegd te hebben, duwde ze de half geopende deur weer dicht en ging op de rand van het bed zitten. Ze keek me recht aan en zei zacht, maar vastbesloten:
- En nu vertel je het. Waarom wil je niet naar school?
Ik draaide geschrokken mijn hoofd naar de muur, maar ze pakte het stevig vast en draaide het weer naar zich toe.
- Kom vertel het, drong ze aan. Je kunt me vertrouwen, dat weet je. Ik kan best een
| |
| |
geheim bewaren.
Ze kneep in mijn kin, schudde hem driftig heen en weer en bleef me aansporen om te praten. Haar oogleden trilden, haar gezicht was bleek. Ik keek haar aan met harde, wantrouwige ogen, beet op mijn onderlip en zweeg halsstarrig. Haar oogleden begonnen sneller te trillen, en plotseling barstte ze los.
- Mijn God, wat ben jij toch een ellendig rotjoch! Dat ligt maar lamlendig in zijn bed te rotten, wast zich niet, eet niet, zegt geen boe of bah... En ik kan maar voor meneer zorgen, hem bedienen, eindeloos geduld hebben, zorgen dat zijn vader niet naar boven stormt om hem uit bed te sleuren... Het zit me tot hier, hoor je, tot hier! Denk je dat ik het leuk vind om jou daar zo te zien liggen, denk je dat ik daar niet verdrietig van word? Goed, je wilt me niks vertellen en ik kan je niet dwingen, maar je blijft geen seconde langer in bed, het is afgelopen!
Ze barstte in huilen uit, sprong overeind, rukte driftig de gordijnen opzij, stootte een raam open, stroopte de dekens van me af en trok me uit bed. Ze rammelde me door elkaar, schreeuwend, snikkend, volkomen over haar toeren.
- Ellendeling! Al twee nachten kom ik voor jou mijn bed uit, ik probeer je zoveel mogelijk te helpen, ik wil alles voor je doen... Twee nachten heb ik geen oog dicht gedaan, de hele tijd heb ik aan jou liggen denken... En wat doet meneer? Hij behandelt me als een stuk vuil, doet alsof ik lucht ben! Maar ik krijg je wel klein! Jij wilt niet praten? Goed! Maar weet dan dat er vanaf dit moment in dit huis ook niemand meer met jou zal praten!
Ze liet me los en rende snikkend de kamer uit. De deur knalde dicht. Tien minuten bleef ik onbeweeglijk staan, volkomen uit het veld geslagen. Ik hoorde de kraan lopen in de keuken, ze scharrelde een tijdje door het huis, haar sleutelbos rinkelde en ze ging naar buiten. Ik waste me in de douchecel, poetste de witte rotzooi van mijn tanden, kleedde me aan, alles in grote haast. Ik sprong op mijn fiets en peesde naar het huis van de Koelings, met de moed der wanhoop.
In het benedenhuis was niemand. Ik ging de trap op, klopte op de deur van de vrouwenkamer, wachtte, klopte nog eens en duwde toen voorzichtig de deur open. Rita zat in één van de fauteuiltjes. Ze had haar haren opgestoken, ze droeg een jurk, een beha en nylonkousen van Gerda, ze had haar lippen purperrood geverfd en haar voeten staken in schoenen met naaldhakken.
- Dag, fluisterde ik.
Het bleefijzingwekkend stil. Met bonzend
| |
| |
hart ging ik in het andere fauteuiltje zitten. Rita pakte een flesje van het salontafeltje, draaide het open en trok het dopje, waaraan een kwastje zat, eraf. Zorgvuldig lakte ze tien nagels en blies ze droog. Ze strekte haar armen voor zich uit, krulde haar vingers omhoog en keurde het resultaat. Ze draaide het flesje dicht en zette het weer op het tafeltje. Toen stak ze haar kinnetje schuin omhoog en keek me grimmig aan.
- Jij hebt me gespuugd, zei ze minachtend, je bent een grote lafaard.
- Maar ik heb het zo zachtjes mogelijk gedaan. En bovendien was het de schuld van Bertug, alles is zijn schuld. En als ik jou wel gez... eh... gedingest had, dan was alles uitgekomen.
- Nou en? Het is toch niet verboden om verkering te hebben?
- Natuurlijk niet, maar...
Ik voelde dat ik geen schijn van kans maakte als ik het haar gewoon vertelde, ze zou het belachelijk vinden. Er was nog maar één mogelijkheid. Ik greep een sigaret, stopte het uiteinde in mijn mond, sloeg mijn ene been over het andere, fronste mijn voorhoofd en begon met een donkere, indrukwekkende stem te praten.
- We moeten de zaak absoluut geheim houden. Er zijn overal vijanden die op ons loeren, één vergissing en we worden allebei vernietigd. We kunnen niemand vertrouwen. Op school moeten we doen alsof er niets aan de hand is, en we kunnen elkaar alleen in deze kamer ontmoeten.
Ik reikte naar de asbak, tipte de as van mijn sigaret en gluurde naar Rita, hopend dat ze mee zou spelen. Het bleef stil. Wanhopig ging ik verder.
- Ik stel voor dat we een geheim schrift verzinnen. Als dat er eenmaal is kunnen we elkaar lange brieven schrijven. Ik kom dan iedere week één keer naar de ijssalon, als het druk is, in vermomming. Jij bedient me, ik zit in een hoekje van het balkon en we geven elkaar de brieven. Ik ga sparen voor een dolk...
- Belachelijk knulletje, zei ze vanuit de hoogte.
Ik sprong op, maakte een knieval voor haar, zoals ze me geleerd had, en keek haar in aanbidding aan. En ik spuide een zinnetje dat er wel niet erg bij paste, maar dat we dikwijls gebruikten:
- Beheers je toch. Wat ik zeg is redelijk, het is de enige oplossing.
Hoonlachend stootte ze me weg. Ze hamerde met haar wijsvinger midden op haar voorhoofd.
- Hier ben je! Weet je dat? Hier!
Ze kloste op de naaldhakken naar de deur
en rukte hem open.
- Ga weg, zei ze met trillende stem, ga ogenblikkelijk weg of ik ga gillen.
Het was een bekend zinnetje, maar ditmaal zei ze het zonder haar handen tegen haar keel te drukken, zonder haar blik angstig ten hemel te heffen: ze meende het.
Beneden, op het grasveldje, stond een kleine hutkoffer. Freddy zat ernaast, met ontbloot bovenlijf, en schrobde hem met een borstel en sop. Hij keek omhoog.
- Hé makkertje! Heb je de bons gekregen?
Ik antwoordde niet en staarde naar de tatoeage op zijn rug: een nest zwarte slangen. Terwijl hij werkte kronkelden ze over zijn rug.
- Morgen ben ik weer vertrokken, vertelde hij. Op een Panamees.
Voor ik het wist hurkte ik zomaar naast hem neer en fluisterde met tranen in mijn ogen:
- Neem me alstublieft mee naar die Panamees. Ik wil altijd bij u blijven... Ik wil hier voor eeuwig weg... Ik weet hoe schepen in elkaar zitten, ik heb ze zelf gemaakt en ik heb ook wel es gelezen dat de kok meestal een jongen van elf jaar...
- Nog een paar jaartjes wachten, makkertje.
- Maar...
- Kom, ga nou maar naar huis. Morgen zoek je gewoon een nieuw vriendinnetje. Er zitten toch wel meer leuke meiden in je klas?
De borstel plonsde in de emmer. Hij tilde me op, ik zweefde door de lucht en belandde op de nek van de reus.
- Hou je vast!
Ik klemde mijn handen om zijn stalen kinnebak. Hij draafde een paar rondjes door de tuin om me op te vrolijken. Ik staarde naar de grond en de tranen drupten op Freddy's hoofd.
Hij deponeerde me voorzichtig op mijn fiets.
- Alsjeblieft makkertje. Hou je taai. Over een paar jaartjes varen we misschien samen.
Hij gaf de fiets een duwtje en ik reed de straat op. Toen ik thuis kwam zaten ze al
| |
| |
aan tafel. Ze keken me allemaal aan en een ogenblik heerste er die ijzingwekkende stilte, waarmee ook Rita mij ontvangen had. Er werd niets tegen me gezegd.
De volgende ochtend zat ik weer op school, klappertandend van de zenuwen. Ik hield mijn linkerhand in de buurt van mijn zakmes en loerde voortdurend de klas in, er heilig van overtuigd dat ze me aan zouden vallen als ik even niet oplette.
's Middags, voorafgaand aan de tekenles, hadden we gymnastiek: ringen, evenwichtsbalk, wandrekken en tot slot touwklimmen. Ik hees me omhoog in het dikke touw. Toen ik boven was, met mijn hoofd het plafond raakte, werd ik plotseling bang, bang dat ik me naar beneden zou laten vallen en een doodsmak zou maken. Prompt begonnen mijn handen en benen te zweten en werden spekglad. Ik raakte volkomen in paniek, alles draaide voor mijn ogen en opeens liet ik me als een steen naar beneden schieten langs het touw. Ik smakte tegen de grond, mijn handen en dijen brandden. Ik durfde niet meer mee te doen en vroeg juffrouw Groen of ik even naar het toilet mocht. Het was vlak voor het einde van de les.
Lopend door de kleedkamer zag ik ze opeens liggen: Rita's kleren. Zonder na te denken snelde ik er naar toe, greep ze, drukte ze tegen mijn gezicht en barstte in tranen uit. Ik rook Rita, maar niet alleen Rita, ik rook Freddy die nu op de Panamees zat, ik rook Gerda en haar tien vrijers, de vrouwenkamer, de ijsmachines, de filmsterrenplaatjes, alles, alles rook ik...
- En? Hoe ruikt Rita? Lekker?
Daar stond ze, sidderend van ingehouden lachen: Juffrouw Groen, in haar prachtignauwsluitende, zwarte tricot. En rondom haar de andere kinderen. Ik liet de kleren zakken, klemde ze tegen mijn borst, en toen zag ze pas mijn tranen. Ze rende naar me toe, drukte me tegen zich aan, kuste me op mijn ogen en fluisterde ontdaan:
- O God, wat heb ik gezegd! Wat heb ik gezegd!
Ik rukte me los, schopte keihard tegen haar schenen en spuwde naar haar. Ze week terug en plotseling was het ijzingwekkend stil. Iedereen staarde angstig naar mijn behuilde gezicht, naar Rita's kleren en naar het speeksel dat glinsterend langs juffrouw Groen's zwarte tricot droop. Ik keek naar de grond. Hadden ze me maar uitgelachen, bespot, gepest! Dan had ik tenminste nog bij ze gehoord! Maar er was slechts die onmenselijke, ijzingwekkende stilte: een onoverbrugbare kloof.
Ik legde Rita's kleren voorzichtig neer. Niemand bewoog. Ik pakte mijn eigen kleren en glipte de kleedkamer uit. Niemand riep me terug.
Ik kleedde me aan in het fietsenhok en dwaalde daarna lange tijd door de stad. Thuis sloot ik me op in mijn kast. Ik stelde me voor dat ik koksmaatje was op die Panamees en tijdens een zware storm dingen deed die niemand anders durfde. Maar het fantaseren hielp me niet, zoals vroeger.
Onder het avondeten werd er, net als de vorige dag, niet met mij gesproken. Mijn vader en moeder probeerden wat te babbelen met mijn broertje en zusje, maar die gluurden onophoudelijk naar mij en het gesprek stokte keer op keer. Er vielen lange, gespannen stiltes, het bestek tikte hard op de borden. Ik at, met gebogen hoofd, en haatte ze.
Halverwege de maaltijd stond ik op en greep met trillende handen de prachtige aardewerken schaal, waar mijn moeder altijd zo trots op was. Ik keek iedereen een ogenblik aan, en toen smeet ik de schaal zonder een woord te zeggen kapot tegen de muur. Mijn moeder gilde, mijn broertje en zusje begonnen krijsend te huilen, mijn vader vloog woedend overeind en stormde op me af. Ik greep mijn mes van tafel en ontdook mijn vaders grijpende handen. Een ogenblik stonden we tegenover elkaar, allebei licht voorovergebogen. Toen stak ik naar hem, in alle kalmte, mikkend op zijn buik. Ik miste. Mijn vader schopte het mes uit mijn hand, het kletterde op de vloer, en hij sloeg mij neer. Ik sprong overeind, en opnieuw sloeg hij me tegen de grond. Ik bleef liggen, keek omhoog naar mijn hijgende en grommende vader... en toen kreeg ik die verschikkelijke lachaanval. Ik begon te giechelen alsof ik gekieteld werd, het gegiechel ging over in kort, blaffend gelach, en opeens schaterde ik het uit, kronkelde over de vloer, gillend en krijsend, mijn stem sloeg over, ik krampte mijn handen tegen mijn pijnlijk schokkende buik, happend naar adem, trapte als een razende met mijn benen, gierde, brulde, en vulde het hele huis met mijn demonisch gelach.
En van het ene op het andere moment is het voorbij. Ik hijs me op mijn stoel. Stilte... Mijn vader staat bij het raam en kauwt op de pootjes van zijn bril. Mijn broertje en zusje klemmen zich aan elkaar vast in de verste hoek van de kamer. Mijn moeder snikt zacht, stompt af en toe machteloos met haar vuist op haar knie. Ze kijkt me aan, met rode wanhopige ogen, vanuit een onbereikbare verte. Stilte. Niets dan stilte... Ik ga verder met eten en voor het eerst in mijn leven hoop ik dat God me ziet.
|
|