Hollands Maandblad. Jaargang 1976 (338-349)(1976)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] De woorden van den engel Niet nader zijt ge God dan wij, Hem en Zijn Heerlijkheid, Maar zie, uw handen zeggen mij, Dat gij gezegend zijt. Zij zijn als van geen and're vrouw, Zo fijngelijnd en vroom. Ik ben de dag, ik ben de dauw, Maar gij, gij zijt de boom. Ik heb een zware reis verricht, Zodat ik haast vergat, Wat Hij, die hoog ten troon in 't licht Van duizend zonnen zat, U meldt door Zijn gezondene, - De ruimte maakt zo loom - Ik ben 't zo juist ontbondene, Maar gij, gij zijt de boom. Mijn wijde wiekslag bruiste breed Omlaag, als stormgeruis. Nu golft en overstroomt mijn kleed In d'engte van uw huis. Toch zijt g'alleen, een peinzend kind, Vereenzaamd in zijn droom: Ik ben in 't woud de morgenwind, Maar gij, gij zijt de boom. De eng'len raken vaag verspreid En voelen zich beklemd. De hunk'ring, die gestaag verbeidt, Is groot en onbestemd. Misschien, dat weldra iets gebeurt Wat door uw dromen groeit. Ik groet u! Zie, mijn ziel bespeurt: Ge zijt bereid en bloeit. Ge zijt een grote, hoge poort, Die straks zal openstaan. Ik voel: mijn lied klinkt in u voort. Ik weet: de weerklank van mijn woord Is in u opgegaan. Ik ben gekomen. Ik verbind Het wonder met uw droom. God zag mij aan: Zijn blik verblindt... Maar gij, gij zijt de boom. Rainer Maria Rilke: Die Worte des Engels. Vorige Volgende