Hollands Maandblad. Jaargang 1976 (338-349)
(1976)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Sjahrir en Schermerhorn
| |
[pagina 11]
| |
taire proefschriften zijn ook het enigszins omstreden boek van Dr A.C.A. Dake over het Indonesische Communisme en Soekarno's rol in de coup van 1965, In the spirit of the red banteng, en de recente studie van Dr J.C.H. Blom over de muiterij van de Zeven Provinciën in 1933. Van de marxistische literatuur noem ik het proefschrift van Dr F. Tichelman Stagnatie en beweging, een poging de Indonesische geschiedenis ‘structureel’ met die van Azië in verband te brengen. Over 19de eeuwse onderwerpen gaan de proefschriften van Dr C. Fasseur over het cultuurstelsel en Dr G.J. Schutte over de koloniale denkbeelden van de patriottentijd in Nederland. Voor mijn onderwerp van deze ochtend zijn in het bijzonder twee publikaties van belang: Het dagboek van Schermerhorn, verschenen in 1970, en de reeks bronnenpublikaties van Prof. Van de Wal onder de verzamelnaam Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950. Tot nu toe zijn in deze reeks vijf delen verschenen, het vijfde pas kortgeleden. Ze beslaan bij elkaar de periode van augustus 1945 tot november 1946, niet meer dan veertien van de zestig maanden die de verzameltitel aangeeft. Als het zo doorgaat, zouden het meer dan twintig delen moeten worden. En dan zijn dit nog alleen officiële documenten uit Nederlandse archieven! Om een min of meer afgerond beeld te krijgen, zouden er Indonesische officiële documenten en particuliere bronnen naast gelegd moeten worden. Om nog te zwijgen van buitenlandse gegevens, zoals de archieven van de commissies der Verenigde Naties die erbij betrokken waren. Het is een duizelingwekkende onderneming, waaraan ik me gelukkig vanochtend niet zal hoeven te wagen, zelfs niet voor het beperkte onderwerp van de relatie tussen Sjahrir en Schermerhorn, de twee voornaamste onderhandelaars in de jaren 1946 en 1947. Of om nauwkeuriger te zijn: van augustus 1946 toen in Nederland de commissie-generaal als bijzondere onderhandelingsdelegatie werd ingesteld, tot juli 1947, toen alles eindigde in de ramp van een militaire actie, die eigenlijk gewoon een oorlog was. Het betekende voor Sjahrir en Schermerhorn beiden het einde van hun politieke loopbaan, hoewel Schermerhorn nog enige jaren lid van het parlement bleef en Sjahrir enige belangrijke diplomatieke missies vervulde. Ik zal over de betrekkingen tussen deze twee staatslieden niet meer doen dan een paar opmerkingen maken, ontleend aan bekende bronnen en aangevuld met een enkele persoonlijke observatie. Sinds ik, ongeveer | |
[pagina 12]
| |
dertig jaar geleden, als journalist getuige was van de dingen die toen gebeurden en waarvan ik lang niet alles begreep - trouwens nog niet alles begrijp - ben ik altijd onder de indruk gebleven van de contrasterende persoonlijkheden van die twee: de ongewoon terughoudende en zwijgzame Sjahrir en de even openhartige en exuberante Schermerhorn. Contrasterend, maar zij hadden elkaar nodig, zij vertrouwden elkaar en ze hadden gelijkelijk een scherp besef van het historische ogenblik dat ze samen te lijf moesten. Soms krijg je zelfs de indruk dat zij elkaar hielpen tegenover hun eigen onwillige achterban, inbegrepen hun eigen regeringen. Om te beginnen met Schermerhorn, die nu 82 jaar oud is. Zijn gezondheid was niet 100%, maar ik hoorde dat hij onlangs toch weer in het openbaar gesproken heeft op een scholenbijeenkomst over Indonesië. Al heel jong was hij hoogleraar in de landmeetkunde aan de universiteit van Delft en sinds de jaren '30 ook actief in de politiek, speciaal in anti-fascistische en anti-communistische organisaties. Tijdens de Duitse bezetting van Nederland werd hij als gijzelaar geïnterneerd. Zo bracht hij de bezettingsjaren door in gijzelaarskampen, samen met een groot aantal andere Nederlanders, intellectuelen, kunstenaars, politici, mensen van allerlei slag en gezindheid. In deze kring werd veel gesproken over de herrijzing vanNederland na de oorlog. Schermerhorns eigen politieke opvattingen noemde hij ‘personalistisch socialisme’ - een nieuw socialistisch merk dat niemand ooit goed begrepen heeft, Schermerhorn zelf misschien niet uitgezonderd. Het is nu een vergeten begrip, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog stelde het juist door zijn beminnelijke vaagheid veel progressieve mensen in Nederland in staat te ontdekken dat zij altijd al socialist waren geweest, ook al hadden zij dat zelf niet beseft. Belangrijker is dat Schermerhorn een van de weinige mensen in Nederland was die van ganser harte geloofde in een soeverein en vrij Indonesië na de oorlog. In 1945 werd hij de eerste Nederlandse minister-president na de bevrijding, maar hij verloor die positie toen zijn partij, de Partij van de Arbeid, de eerste naoorlogse verkiezingen van mei 1946 verloor. Toen de nieuwe regering besloot een speciale onderhandelingsdelegatie van drie man naar Indonesië te zenden, onder de historische naam van Commissie-Generaal, was Schermerhorn de logische keus voor het voorzitterschap. Schermerhorn is een man van boerenafkomst uit de provincie Noord-Holland. Dit is een vrijmoedig soort mensen, onafhankelijk van geest, geen intriganten, maar wel gewoon zich niet in de kaart te laten kijken. Hij is zelf een emotioneel man, niet altijd subtiel in zijn uitlatingen, licht ontroerd en niet benauwd om dat in het openbaar te laten blijken. Hij is ook niet vrij van ijdelheid en hij is ervan overtuigd dat niemand bepaalde problemen beter kan oplossen dan hijzelf. Deze karaktertrekken heb ik niet verzonnen of na jarenlange zeer intieme observatie ontdekt. Je kunt ze gemakkelijk genoeg opmerken als je hem hoort spreken en nog duidelijker kun je ze uit zijn Dagboek opmaken. Nu Sjahrir. Hij is overleden in 1966. Er zijn hier mensen aanwezig die hem heel wat beter hebben gekend dan ik.Ga naar voetnoot*) Ik moet dus voorzichtig zijn met mijn kenschets. Toch heb ik hem door mensen die beiden ontmoet hebben, nooit anders dan als het tegenovergestelde van Schermerhorn horen beschrijven: terughoudend, subtiel, zwijgzaam, moeilijk te volgen. Niettemin is hij een van de zeer weinige Indonesische leiders die ooit een boek in het Nederlands hebben gepubliceerd: zijn beroemde en schitterende boek Indonesische Overpeinzingen, in 1945 in Nederland onder de schuilnaam Shajrazad verschenen. Merkwaardig genoeg is het net als het boek van Schermerhorn geschreven in dagboekvorm. Maar hun beider karakterverschillen komen ook in deze dagboeken tot uiting. Schermerhorn dicteert zijn opmerkingen over de actualiteiten van de dag heet van de naald en oordeelt vaak zo scherp over de mensen in zijn omgeving, dat de Nederlandse regering de publikatie jarenlang heeft tegengehouden. Sjahrir schrijft mild en voorzichtig en overpeinst filosofisch zijn eigen leven als nationalist en intellectueel. Toegegeven dat hun beider positie als ‘auteur’ natuurlijk gans anders was. Ik geloof niet dat enig boek over Indonesische problemen in het Nederlands ooit meer invloed heeft gehad dan het kleine boek, dat Sjahrir schreef tijdens zijn ballingschap op het eiland Banda - als gevangene van het Nederlands koloniaal regiem voor de tweede wereldoorlog. Voor mijn eigen generatie, die ook ‘Angkatan 45’ (Generatie 1945) mag heten, was dit werkelijk | |
[pagina 13]
| |
diepzinnige boek over het wezen van het kolonialisme, van buitengewone betekenis. Toen Sjahrirs naam voor het eerst genoemd werd als Indonesisch minister-president en leider van de Indonesische onderhandelingsdelegatie, hadden heel wat mensen in Nederland, onder wie ongetwijfeld Schermerhorn zelf, het idee dat ze hem al een beetje kenden. Welnu, deze twee mensen ontmoetten elkaar voor het eerst privé op 30 september 1946, kort nadat Schermerhorn en zijn beide collega's van de commissie-generaal, Van Poll en De Boer, in Indonesië waren aangekomen. Schermerhorn geeft ons zijn indrukken in zijn Dagboek. Hij schrijft daar niet zonder sporen van westerse hovaardij tegenover de ‘Oosterling’ onder meer (pag. 18): ‘Ten aanzien van de lunch en het gesprek | |
[pagina 14]
| |
met Sjahrir moet ik toegeven, dat ik deze met wat meer dan gewone nieuwsgierigheid tegemoet zag. Immers, ik had den indruk en heb deze nog, dat van dit gesprek wel het een en ander zou afhangen. Voor den Oosterling zijn personen vaak belangrijker dan staatsbladen en hoezeer deze Oosterlingen ook onder Westerschen invloed mogen staan, uit allerlei uitingen van het vorige jaar was mij bekend dat deze oude Oostersche waarheid ook voor hen nog nooit helemaal is verbleekt. (...) Voor mij zat er de mogelijkheid in, dat ik eenerzijds geneigd was tot ronduit en op den man af spreken, doch tegenover dezen Oosterling in de noodzaak verkeerde mijzelf in dit opzicht meer in de hand te houden dan ik normaal geneigd ben als nuttig te beschouwen en ook te doen.’ In het gesprek zegt Schermerhorn tegen Sjahrir ‘dat zoowel hij als ik, ieder op eigen wijze ons socialisten noemen en dat wij uit dien hoofde mogen zeggen, dat, indien het aan ons, als politieke geestverwanten, niet gelukt het probleem Nederland-Indonesië tot een oplossing te brengen, er waarschijnlijk niet zoo iets bestaat als wat wij beiden als een oplossing beschouwen. Ik drukte hem op het hart, dat uit dien hoofde op ons beiden persoonlijk een historische verantwoordelijkheid rust, die ons ertoe moet brengen een oplossing te scheppen.’ Een paar dagen later denkt Schermerhorn nog eens na over dit eerste gesprek, waarin hij de hand der historie zo zwaar op z'n schouder had gevoeld. Had Sjahrir wel voldoende respons gegeven? Nee. ‘Het was heelemaal mijn indruk, dat het soms wel eens moeite kostte om hem op bepaalde punten tot tegenspraak te dwingen’. Elders vraagt hij zich af: ‘Grijp ik hierbij niet in de watten?’ Aan de andere kant is Schermerhorn ervan overtuigd dat Sjahrir hem ten volle vertrouwt. Maar: ‘Vraagt men mij nu of Sjahrir in dit gesprek volkomen eerlijk is geweest, dan moet ik zeggen dit uitermate slecht te kunnen beoordeelen. Waar het zijn persoonlijke instelling betrof, had ik den indruk dat dit stellig het geval was.’ Wat niet wegneemt dat Schermerhorn in zijn Dagboek na zijn tweede privé-gesprek met Sjahrir, nu op 8 november, een week voordat het belangrijke militaire bestandsakkoord zou worden getekend, opnieuw met zijn prop watten komt aandragen: ‘Maandag, voor het groote diner, had ik een bespreking met Sjahrir hier in mijn kamer, waarover ik niet erg gelukkig was. Ik had het eigenaardige gevoel, dat ik met een botte afwijzing van een of andere gedachte erg gelukkig zou zijn geweest. Het duwen in een hoop watten is een vermoeiende bezigheid. Hij was niet erg onplezierig, maar om een of andere reden buitengewoon ver af van de neiging om ook maar op eenigerlei kwestie een antwoord te geven, waaraan consequenties verbonden waren.’ Nu is dit natuurlijk allemaal Schermerhorns visie en ik zou maar al te graag beschikken over een dagboek of brieven van Sjahrir om zijn kant van de zaak te vernemen. Ik geloof niet dat ze bestaan. Toch hebben we gelukkig nog één andere bron over hetzelfde onderwerp, namelijk de mening van Lord Killearn, de Britse bemiddelaar die zowel met Sjahrir als met Schermerhorn een uitstekende verstandhouding had. In het vijfde deel van de serie Officiële Bescheiden van Van de Wal is een serie geheime telegrammen opgenomen die Killearn van oktober 1946 tot maart 1947 aan het Foreign Office in Londen stuurde, dus juist in de periode waarover we nu spreken. Het toeval wil dat deze uiterst geheime telegrammen in Singapore werden onderschept door de Indonesische militaire inlichtingendienst en naar het republikeinse hoofdkwartier in Djokjakarta werden gezonden. Het toeval wil nog meer. Het wil ook dat deze onderschepte telegrammen ergens tussen Singapore en Djokjakarta opnieuw werden onderschept, nu door de NEFIS, de Nederlandse militaire inlichtingendienst. Het lijkt er dus op dat iedereen de beschikking had over deze top secret documenten, met inbegrip van de Nederlandse regering, hoewel Killearn ze nog wel speciaal had voorzien van het motto ‘Not to the Dutch’. Uit deze telegrammen blijkt dat ook Killearn getroffen was door de terughoudendheid (‘reticence’) en zwijgzaamheid van Sjahrir. Hij geeft echter ook voorbeelden van Sjahrirs gevoel voor humor en zijn ironie, waarover bij degenen die hem hebben gekend wel geen verschil van mening zal bestaan. In een telegram van 24 oktober 1946 zegt Killearn bijvoorbeeld: ‘(Sjahrirs) mening is dat De Boer en Van Poll meer haast willen maken dan Schermerhorn met zijn professorale manier van denken. Hij vertelde geestig over een bijeenkomst met de Nederlandse delegatie waarbij De Boer, die eerst had geluisterd naar Schermerhorns lange, theoretische uiteenzettingen en daarna naar Sjahrirs tegenwerpingen, begon met te zeggen dat Schermerhorn zijn eigen (De Boers) visie niet beter had kunnen uiteenzetten en eindigde met de constatering dat hij het met alles wat Sjahrir had gezegd geheel eens was.’ Maar wat Sjahrirs waardering voor Scher- | |
[pagina 15]
| |
merhorn betreft, daaraan mankeerde in dit eerste stadium blijkbaar nog wel wat. Killearn zegt: ‘Ik heb de sterke indruk dat Sjahrir is aangemoedigd door zijn contacten met de Nederlandse commissie-generaal en blijkbaar vooral veel op heeft met De Boer en Van Poll. Wat Schermerhorn betreft vermoedt hij dat deze geneigd is tot te grote voorzichtigheid voordat hij zich vastlegt.’ Een paar dagen eerder had Sjahrir ook al aan Killearn toevertrouwd te betwijfelen of Schermerhorn wel begrip had voor de psychologische noodzaak spoed te betrachten met de overeenkomst, ‘hoewel hij, Sjahrir, zich veel moeite gegeven had om daar de nadruk op te leggen.’ Dit was op 20 en 24 oktober 1946 toen wat later de overeenkomst van Linggadjati zou heten, al in de maak was. Volgens deze overeenkomst zouden Nederland en Indonesië zoals u weet verbonden worden door een Unie, aan het hoofd waarvan koningin Juliana zou staan. Indonesië zou georganiseerd worden als een federale staat, waarvan de Republiek Indonesia, bestaande uit Java, Madoera en Sumatra naast andere componenten zoals Oost-Indonesië en Borneo deel zouden uitmaken. In die maanden was het al duidelijk dat zowel in Indonesië als in Nederland de oppositie tegen zo'n oplossing groeiende was. Ik zal hier niet ingaan op de soms virulente vormen die deze oppositie aannam. Maar in die tijd wist nog niemand buiten de twee delegaties precies waarover nu eigenlijk gesproken werd. Zelfs de Nederlandse regering werd niet nauwkeurig op de hoogte gehouden. In het vijfde deel van Van de Wal vind je talrijke dringende telegrammen van de Nederlandse minister van overzeese gebiedsdelen, de kortgeleden overleden minister Jonkman, aan de commissie-generaal, met verzoek om inlichtingen en met waarschuwingen niet buiten haar onderhandelingsmandaat te treden. Zoals u weet was een van de belangrijkste kwesties de vraag of Sumatra moest worden opgenomen in het grondgebied van de Republiek Indonesia. Volgens Schermerhorn was dit de facto al het geval, dus waarom zich daar nog druk over te maken? In Nederland maakte men zich daarover nu juist wel druk. In Indonesië kreeg Sjahrir te maken met krachtige oppositie van degenen die hem verweten dat hij niet eenvoudig heel Indonesië als het grondgebied van de Republiek opeiste, inbegrepen Oost-Indonesië en Borneo. Dit was maar één van vele geschilpunten. Tegenover de oppositie in beide landen, die afstevende op de militaire confrontatie, zeg maar oorlog, ontwikkelden Sjahrir en Schermerhorn een gemeenschappelijke visie. Zowel terwille van Indonesië als van Nederland was een nauwe samenwerking tussen beide landen op allerlei gebied nodig. Tot elke prijs moest een oorlog voorkomen worden want die zou een oplossing door overleg voorgoed blokkeren. Het lijkt erop alsof zij om deze doelen te bereiken elkaar hielpen tegen hun eigen oppositie. Of, in de woorden van Lord Killearn: zij speelden in hetzelfde team tegen de rest. In een telegram van 15 oktober 1946 had Killearn ‘not to the Dutch’ aan het Foreign Office geseind: ‘Tijdens een zeer informeel gesprek vroeg ik (Sjahrir) wat zijn opvattingen waren over de grote obstakels die nog overwonnen moesten worden. Hij was vaag maar ik weet niet of dat met opzet was, want hij is van nature terughoudend en moet een beetje aangemoedigd worden. Hij zei wel dat na de sluiting van het militaire bestand de wereld ongetwijfeld snelle resultaten zou verwachten - een opmerking waarmee ik van harte instemde en waaraan ik toevoegde dat nu de bal eenmaal rolde, hij in het spel moest blijven: vooral nu er twee zulke uitmuntende voorhoedespelers als hij en Schermerhorn waren die in hetzelfde team speelden en die een effectieve techniek hadden ontwikkeld om elkaar door het hele veld heen de bal toe te spelen. Iedereen aan de kant stond nu klaar om hen toe te juichen als ze de bal samen in het net zouden krijgen.’ Deze opmerking van Killearn over Schermerhorn en Sjahrir die in hetzelfde team speelden, lijkt mij geheel juist. Als Sjahrir hem tegensprak, heeft Killearn dat in elk geval niet vermeld. Vast staat dat Schermerhorn er net zo over dacht. Op 7 november, dus drie weken na Killearns telegram, schrijft hij in zijn Dagboek: ‘Gisteravond aten Sjahrir en ik opnieuw bij Killearn en hadden een buitengewoon gezelligen avond, waar betrekkelijk weinig aan politiek werd gedaan. Het eenige belangrijke was, dat wij gezamenlijk tot de conclusie kwamen, dat de inhoud van de ontwerp-overeenkomst zoodanig was, dat zoowel de commissie-generaal alsook Sjahrir hiermee met hun politieke leven in zee dienden te gaan. Hij deelde onomwonden mee dat verwerping van deze voorstellen voor hem aftreden zou beteekenen. Ik heb wat mij betreft toen ronduit verklaard op hetzelfde standpunt te staan en te weten dat dit ook met de andere leden het geval is.’ De overeenkomst van Linggadjati werd geparafeerd, niet getekend, op 15 november. De paraferingsplechtigheid ten huize van Sjahrir betekende, zonder dat zij het zelf beseften, meteen het einde van het Sjahrir- | |
[pagina 16]
| |
Schermerhorn hoogtij. Tussen het moment waarop de ontwerp-overeenkomst werd gepubliceerd en in beide landen in openbare en parlementaire discussie kwam, en de ondertekening met tal van voorbehouden, vooral van Nederlandse kant, in maart van het volgende jaar, trad een beslissende klimaatverslechtering op. Sjahrir kreeg het zeer moeilijk met zijn eigen linkse coalitie. Schermerhorn, De Boer en Van Poll reisden naar Den Haag om hun ontwerp te verdedigen. In de langdurige en felle parlementaire schermutselingen was Schermerhorn een van de eerste slachtoffers. De politieke kringen waaruit De Boer en Van Poll voortkwamen (de eerste was partijloos liberaal, de tweede KVP'er) verlangden kennelijk dat zij een veel groter greep op de gebeurtenissen kregen dan het geval was. Geen onderonsjes meer van Schermerhorn met Sjahrir. Toen de commissie-generaal met een zeer ontkrachte ontwerp-overeenkomst ter tekening in Indonesië terugkeerde, belegde Schermerhorn op 11 januari een privé bijeenkomst met Sjahrir. Hij schrijft hierover in zijn Dagboek: ‘Wie schetst mijn verbazing en ergernis toen, zonder daarover tevoren met één woord met mij te hebben gesproken, de heeren De Boer en Van Poll het hoofd om de deur staken en zichzelf introduceerden. (...) Dat zij tegenover den Oosterling hun voorzitter zijn gezicht onder geen enkele omstandigheid mochten laten verliezen, had hun vóór alles duidelijk moeten zijn. (...) Zij hebben nu ongewild het vreemde effect bereikt, dat zij mij psychologisch dichter bij Sjahrir hebben gebracht, omdat door de vertrouwelijkheid tusschen hem en mij inzake dit eene punt, dat een tegenstelling vormt tot mijn beide collega's, een element van gemeenschappelijkheid is geschapen.’ Het ‘ene punt’ waarvan hier sprake is, moet de mogelijkheid van lokaal militair optreden tegen republikeinse bestandsschendingen zijn geweest, of wat daarvoor dan door de Nederlanders werd aangezien. Zó onbelangrijk als Schermerhorn het bier voorstelt kan het in elk geval niet geweest zijn. Hij moet zelf hebben gevoeld dat zijn greep op de gebeurtenissen heel wat minder Ftevig was geworden en dat dientengevolge het samenspel tussen Sjahrir en hem zijn betekenis aan het verliezen was. Na het mislukte tête à tête van 11 januari, had Schermerhorn een paar dagen later toch het gewenste privégesprek met Sjahrir. Hierover noteert hij later: ‘Het blijft voor mij vandaag meer dan ooit waar, dat de goede gang van zaken in dit land berust in de handen van slechts enkele menschen, waarbij er dan naast ons allerlei lieden staan, die bereid zijn deze handen te binden. In de afgelopen week ben ik over dat feit wel eens wanhopig geweest, maar eerlijk gezegd ben ik daar op het oogenblik weer volkomen overheen en weet ik zeker, dat tusschen al deze weifelende menschen, opnieuw de kans groot is om zelf, indien ik slechts de uiterste zelfbeheersing aan de dag leg, weer de kaarten van dit spel volledig in handen te krijgen.’ Maar het was te laat. Het moment was voorbij. Wel werd op 25 maart het akkoord van Linggadjati ondertekend, maar elke partij had een andere opvatting van wat dit eigenlijk inhield. Sjahrir en Schermerhorn hadden beiden hun beslissende invloed verloren. Sjahrirs kabinet werd op 26 juni ten val gebracht omdat hij als te inschikkelijk tegenover de Nederlanders werd beschouwd. Hij werd opgevolgd door de minister van defensie, Mr Amir Sjarifoeddin en als ministers van defensie premiers worden, dan weet je wat er gebeuren gaat. Tezelfdertijd, of zes dagen eerder om precies te zijn, had de Nederlandse regering aan de luitenant-gouverneur-generaal Van Mook de bevoegdheid gegeven de commissie-generaal te passeren en zelf rechtstreeks met de Republiek contact op te nemen over de bestaande geschilpunten. Van Mook was opperbevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten in Indonesië. Het was een soortgelijke stap als de benoeming van Sjarifoeddin tot premier. Het waren de toebereidselen tot de oorlog, een oorlog die Sjahrir en Schermerhorn vergeefs hadden getracht te voorkomen. De tragiek voor hen was dat - achteraf gezien - misschien juist hun grote visie op de toekomst de mislukking van hun werk in zich borg. Hun vaste voornemen een vorm van nauwe samenwerking tussen Indonesië en Nederland te verwezenlijken, desnoods dwars tegen de oppositie in hun eigen land in, is m.i. een van de oorzaken van deze mislukking. Toen de oppositie groeide zijn ze, in de woorden van Killearn ‘beiden in hetzelfde team gaan spelen’ in een poging hun eigen onwillige aanhangers te verslaan. Schermerhorn deed dit in zijn contacten met de Nederlandse regering die hij voor voldongen feiten probeerde te plaatsen en daarmee in een moeilijke positie tegenover het Nederlandse parlement bracht. Sjahrir deed het in de chaotische Indonesische binnenlandse verhoudingen tegenover de militante vleugel van zijn eigen linkse coalitie en tegenover het militaire apparaat. Het was misschien anders gegaan als Sjahrir en Schermerhorn meer tijd en aandacht hadden besteed aan het voorbereiden | |
[pagina 17]
| |
van het thuisfront op de soort van overeenkomst die hun voor ogen stond. Maar dan zouden ze zelf al eerder tot de conclusie zijn gekomen dat Indonesië en Nederland eigenlijk niet rijp waren voor een hooggestemde vorm van samenwerking op basis van vrijwilligheid, wederzijds begrip en wederzijds belang zoals hun voor ogen stond. Ik herinner aan de opmerking van Schermerhorn tijdens zijn eerste ontmoeting met Sjahrir, die ik in het begin uit zijn Dagboek aanhaalde: ‘Als het aan ons, als politieke geestverwanten, niet gelukt het probleem Nederland-Indonesië tot een oplossing te brengen, bestaat er waarschijnlijk niet zoiets als wat wij beiden als een oplossing beschouwen.’ Zo was het maar net. Na maart 1947 is er afwisselend gevochten en onderhandeld. Tenslotte bleek het probleem van de Nederlands-Indonesische verhouding alleen opgelost te kunnen worden door een totale breuk. Als je dat een oplossing mag noemen. |
|