Hollands Maandblad. Jaargang 1976 (338-349)
(1976)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Geschiedkundigen (II)
| |
[pagina 13]
| |
T. Natuurlijk Wouter. W. Ik ben ook nog zo ouderwets borsten als iets heiligs te zien. Aan Frieda, die is nu afgestudeerd, vroeg ik wat ze ervan dacht. ‘Ik vind het onhandige klompen vlees!’ En Carla, die de uitlening nu waarneemt, antwoordde: ‘Ik vind ze wel hàndig’. Hoe vind jij dàt? T. Gis meiske. W. De oude K. kwam om een boekje over Spanje. Triest een bevreesd collegevreter halfblind te zien voortschuifelen. Maar toch - zelfs in zijn glorietijd, hoe zal ik het zeggen, had zijn stijl iets nietszeggends. Wat ging er om in Napoleon voor de slag bij Jena? Ze vroegen eens aan Piet Keizer wat er in hem omging vlak voordat hij een beroemd doelpunt maakte. ‘Ja, wat ging er nou in mij om’, zei die, zo heel sarcastisch. Of over die dikke ambassadeur in Constantinopel, die eens als cadeau twee zestienjarige Turkse maîtresses stuurde naar zijn vrouw in Holland, daarover weet Professor K. alleen zo Hollands te zeggen: ‘De schaarse gegevens over zijn levensstijl wijzen op een bestaan van zinnelijk genot’, zo voorzichtig droogkloterig. Dan wil je wat zuidelijkers, hoe snel, scherp en ongegeneerd is niet Machiavelli in een brief aan een vriend, over een bezoek aan een vrouw in een taveerne, of Pepys in zo'n gewoon berichtje in zijn dagboek, als hij bv. in 1666 ergens na het diner gaat wandelen. Heb jij een Pepys? T. Zeker Wout. Als je even geduld hebt zal ik je de betreffende passage voorlezen... ‘Na het diner naar mevrouw Martin; trof daar ook haar vriendin mevrouw Burroughs en later kwam er nog een knappe weduwe bij, een mevrouw Eastwood. Daar heb ik veel plezier gehad, ze gezoend en hun borsten gezien en allerhande onschuldig vermaak. Maar lieve help, wat kon die weduwe huichelen: ze deed net alsof ze niet goed werd en flauw viel omdat Doll, de zuster van mevrouw Martin, een liedje zong dat haar man (die aan de pest is overleden) zo mooi had gevonden. Maar ik heb haar al gauw weer opgevrolijkt en lekker met haar gestoeid, zoveel ik maar wilde.’... Heeft Von der Dunk geen levendige stijl? W. Een historicus van Nieuwste is een mislukte journalist, een Middeleeuwer is een ambachtsman. Je moet de stijl van Von der Dunk maar eens vergelijken met die van Hugenholtz. Heb je van die laatste iets? T. Ik heb van allebei wat... W.... Dank je. Floris V, herziene druk, éérste zin: ‘Het enige moderne werk dat over graaf Floris V van Holland en Zeeland, Heer van Friesland, is geschreven is het sinds lang uitverkochte boek van Dr H. Obereen uit 1907’ - vol informatie, niets obligaats; ritme: goed maar zakelijk; ironie: haast onmerkbaar maar dodelijk. Die man schrijft altijd ingetogen, nooit bezield, brengt geen verftoetsen aan, schuwt het opentrekken van registers en gebruik van stijlmiddelen, maar juist bij hem komen de mensen uit de verf, als ik hem heb gelezen denk ik zelfs: ‘Een mens heeft tóch een ziel’. En hier dan ‘Kleio heeft Duizend Ogen’, van de ander, ik zal het je langzaam voorlezen: ‘Wie door het slingerplantenscherm van dikwijls tijdgebonden formuleringen en accenten heen breekt, merkt dat het uiteindelijk altijd weer dezelfde vragen zijn die ons bezig houden, al kunnen we die vragen nooit geheel ontdoen van dat tijdgebonden klimaat en aroma’. Dat gebruik van het woord aroma suggereert natuurlijk het hebben van een fijne neus. Dit zijn de gebruikelijke sussende plus ça change, plus c'est la même chose tch-tch geluidjes tegen al degenen die wèrkelijke maatschappelijke veranderingen zouden dreigen te wensen, een bewering zo onhistorisch als de pest, maar wèl reactionair. Je ziet hier het verschil tussen gewoon proza, nou ja, gewoon... T. Ik begrijp je volkomen, hoewel ik het hartgrondig met je oneens ben. W. En dat van de kunstzinnige reclamemaker van eigenschappen die hij niet bezit. Een Multatuli mag zich van mij een held vinden, déze pretenties zetten juist een feilen in een licht, dat van het je trainingloos vergalopperen door een teveel willen. Je kunt zelfs goed beschrijven hoe je poept zonder vulgair te zijn, als jij het maar doet, en niet de Mensheid in Jou, en als je het maar levendig doet. Deze pseudo-levendige zin slaat nèrgens op, en pretendeert een begripsvolle betrekking op àlles. Het leven is misschien ook wel een slingerplanterig gedoe, maar deze stijl is zeker niet een gevarieerde, een uiterst subtiele complexiteit beschrijvend. Een béétje discipline, en noodzakelijke vereenvoudiging, is toch gewenst!?! Goed proza is onopvallend, de goede prozaïst kiest nooit voor de spectaculaire zonsondergang boven de Niagara. Wàs dit nog maar een parodie. Ik wil altijd weten of een schrijver, als hij iets te zeggen heeft, überhaupt iets voelt, en zo ja, uit de eerste of de tweede hand. Deze lady protests tóó much dat ze een geweldig(e) levendige intelligentie heeft en kan geen enkel onmiddellijke verleiding weerstaan, volgens Nietzsche juist het zekerste kenmerk van vulgariteit, te schitteren. Alleen een Turk vergeef je zijn zware signetring! | |
[pagina 14]
| |
T. Wout wat ben je leerzaam. Lees je wel eens wat van de meer progressieve professoren? W. Jesses, nee, Ton. Die willen democratisch en vóór arbeiders zijn, àls ze maar, op een subtiele manier, in staat gesteld worden aan de goede kant van het kapitalisme te blijven staan. Het ontbreekt ook niet aan kennis, vlijt en eerzucht, maar in plaats van een wereld die deuren opent lijkt zo'n Instituut op een kaas onder een stolp, met door, al lang geleden uitgeknaagde, gangetjes schuifelende maden, die ontzettende ruzie krijgen als ze elkaar in tegenovergestelde richting in hetzelfde gangetje ontmoeten. T. Zijn ze allemaal zo? W. Nee, en die ga ik interviewen. T. Met sommigen praatte je enthousiast over romans. W. Nee... Historici kunnen nergens van genieten, geen roman, geen land, geen film, zelfs niet van hun vrouw, zonder er een historisch graantje van mee te willen pikken. T. Komen er wel eens mensen naar je luisteren? W. Nee. Ik noemde dat verpleegstertje 'n lieve beetjerechtsvanhetmiddentrut, bedoelend wat een verademing ze was, maar daar gaan zes jaren vriendschap. T. En die nette verliefde mevrouw in die bontjas? W. Die damesziel liet zich, over iemand sprekend, de uitdrukking ‘die hoer’ ontvallen, ik zei: ‘Mevrouw, tussen een hoer en een dame als u is eigenlijk geen verschil’, ik bedoelde eigenlijk dat bij mijn oordelen het menselijke voorop stond, of zou moeten staan, maar zei het natuurlijk niet goed, ze was zwaar beledigd. Weet je, al die dames... Met een, voor mij vervelende, mengeling van afschuw en deernis, gruw ik àltijd, in alles wat ik zie, van àlle overgangen tussen ordinair en ‘smaakvol’. Nu zie ik voor me een, het lijfje gehuld in de tikkeltje-té individuele originaliteit van de C & A-industrie, verleidster met op haar gezicht dat ingegrift respect voor de orde der dingen, vooral het Huwelijk. Ach, ik zal me maar blijven irriteren. Wijs word ik d.m.v. matheid nog wel. T. Een nieuwe ruimte is zeker niet in zicht? W. We zouden naar een van die één op één-institutenGa naar voetnoot*, maar die kregen, door voorbezoek van 2 naïevelingen, ‘alvast 'n kijkje nemen’, lucht van de overigens goed voorbereide overval. Ze hebben (voor één keertje energiek) al die leegstaande ruimtes volgebouwd met geraamtes van Dinosaurussen, en hun Instituut tot Museum omgebouwd: onneembaar! T. Praat je nog met studenten? W. Soms veel. Ze hebben het nu moeilijker dan ooit, omdat je met die massaliteit als student helemaal geen individu meer bent, het niemand echt kan schelen wat je resultaten zijn, de medewerkers zich al járen herhalen op colleges, niemand weet waar hij aan toe is, wat zijn maatschappelijke mogelijkheden betreft, enthousiasme naïef wordt gevonden, er geen opvang is voor studenten met moeilijkheden, de leerstof soms bar oninteressant is, het verband tussen de vakken onduidelijk, er niet systematisch wordt gedoceerd, niemand weet wat hij eigenlijk presteert, alles op leren is toegespitst, niets op het aankweken van een wetenschappelijke houding, discussies niet echt zijn, en de studenten altijd weer in dezelfde groepjes zitten. T. Leuk. Je hebt om deze dingen altijd zo gelachen, wat is er dan nu aan de hand? W. Ik zie nu zo dat ‘neo-liberale’ blok van modieus naar m.i. funest indifferentisme, dat de studenten voor sterk afwijkende meningen behoedt. Het dunne van het liberale vernis over de haat tegen bedreigende klassen of groepen van nu. T. Vliesdun. W. Ik las een waar gebeurd voorval in een duur geschiedkundig boek van de Arbeiderspers, dat die onderliggende houding illustreert (...)Ga naar voetnoot* T. Heeft Hans Wansink al een exemplaar van zijn proefschrift gegeven aan de bibliotheek? Ik wil dat wel eens bekijken. W. Nee. Zo'n promotie, weer zo'n poppekast, de bestudéérde onverschilligheid bij de hoofondervrager, het veranderen van de ‘cynische trek’, op de gezichten van de wetenschappelijke medewerkers waar ik zicht op had, in een glimlach telkens als hùn Coryfee Von der Dunk zijn van geur van democratie omgeven van te voren afgesproken vraagjes stelde. T. Jij máákt een promotie interessant. W. Je ontdekt natuurlijk gauw dat het helemaal geen echt links-liberaal instituut is. | |
[pagina 15]
| |
De eis dat we altijd aan anderen moeten denken wordt altijd gesteld, heb ik geobserveerd, door mensen met een ruim en geventileerd, sterk en gerepareerd huis, van W.C., ijskast, waterleiding, licht en fornuis voorzien. Behalve dan dat eigen huis hebben ze ook eigen subtiele inbreng in de concurrentiestrijd: voor hen betekent ‘goed’ altijd ‘beter dan van anderen’, kijk maar naar de scholen waarnaar ze kun kinderen sturen. Ze houden de schijn op ‘zichzelf’ te zijn in hun (ten koste van anderen gebouwde) privéhemel, maar ècht ongedwongen voelt onze bovenlaag zich toch niet! Als je vrij wilt zijn, moet je vooral nooit met zulke mensen over je doen en laten discussiëren: ze hebben belang bij het ophouden van veel betere zaken dan jouw wensen... En Wientjes kwam! T. Die attente, hulpvaardige ex-leraar? Vertel, het is beslist boeiend, Wout. W. Ik vroeg: ‘t Was in uw klas zéker een beetje... roezemoezerig?’ Dat was het nou precies. Hij moest geloof ik weer een paar duizend van die roze fiches hebben voor 't Hart z'n proefschrift. Met vijf van die gratis werkers net als ik zit de heer Wientjes nou al zeker vijf jaar lang cijfertjes voor 't Hart z'n proefschrift te verzamelen. ‘Komt u nooit in opstand?’ Daar had de goede man nog nooit aan gedacht, ‘maar mijn collega R. wordt al een paar jaar in een krankzinnigeninrichting verpleegd en de Surinamer slaat met deuren, zoiets geeft toch geen pas, een mens moet zich beheersen, een ex-politieman die op het Archief werkt, die niet bij ons hoort, hij is er factotum, een héél geschikte man, hij kan goed lampjes indraaien en andere dingen doen, heeft hem er al een standje om gegeven’. ‘Wordt de zaak op nauwkeurig vergaren gecontroleerd’ vroeg ik toen. ‘Ik ben er zéker van dat hij 's avonds of zaterdags controleert,’ zei hij. Ik ook, hem kennende, maar 't is pijnlijk dat alleen in Utrecht al 14 academici onder psychiatrische behandeling staan omdat ze hun proefschrift maar niet kunnen afkrijgen, en dat de U(niversiteits) B(ibliotheek) geen ráád weet met de zevenenvijftig proefschriften die er per dag binnenkomen’. T. Ontzettend. Iets ergers is niet mogelijk. W. O ja. Erger is hoe vanaf Homerus geschiedenis een mooi en leerzaam verhaal was, en je nu alom van die, je wéét wel welke, volslagen a-literaire en economisch georiënteerde proleten ziet opstaan, die geschiedschrijving, schrijving!, bedrijven met statistieken. Het àller allerergste vind ik dat al die bedrijvers van de Arbeider in de Negentiende eeuw, dankzij dat ‘de wortels’ (van de ellende?) ‘bloot te leggen’, uit dat toch niets prijsgevende verleden, godverdomme onder behoud van de illusie van ‘pijnlijk gewetensvol zoeken’ hun ruggen tenminste kunnen toekeren naar problemen van nu, zonder dus ook maar ééns een gastarbeidertje bij hem thuis, desnoods aan tafel, te hebben, terwijl als er echt gestreefd wordt, het is naar de bevrediging van de enorme eerzucht en ijdelheid, en het behoud van het vórstelijk salaris: ziedaar de hele Zin van de Geschiedenis! T. Ga je mij nog interviewen? W. Ja. Ik zet de band even andersom... Wàt vind... T. Waarom doe je dit? W. Omdat het me interesseert. En omdat jullie zo'n kontstijl krijgen als jullie achter een bureautje gaan zitten. T. Gêne. Je moet te verifiëren zijn. W. Wàt vind je leuk aan Utrecht. T. Het alom levende bijgeloof. Een moeder uit de Betonbuurt zat méér dan gewoon | |
[pagina 16]
| |
bij de doop van haar baby te janken. ‘'t Jochie is op de dertiende geboren, en eindelijk zal 'ie er vanaf geholpen!’ De pastor legde even de ceremonie stil om uit te leggen dat het daar niet voor is... Op de sterfdag van een oma wordt, ook in die buurt, altijd voor de oma ook een kopje koffie geschonken en na een half uur is het kopje leeg! Ze hield zo van fresia's, - en op haar sterfdag ruikt heel het huis naar fresia's. Op de sterfdag van een zelfmoordenaar blijkt altijd het Heilig Hartbeeld zich met het gezicht naar de muur te hebben gedraaid. W. Studenten van het A.Z.U. worden eerst naar de Betonbuurt gestuurd, om te leren bevallen. Bij laaggeclasseerden geven dodelijke vergissingen in Nederland niet zo erg. T. Ik heb er als ziekenbroeder gewerkt. Ze hebben ‘zomerkrachten’ als lijkwassers, f 35, - per stuk: bij familiebezoek moet je verdomd goed oppassen dat die vakantiehulpjes niet het verkeerde lijk uit de koelkast trekken! In De Meern heb je nog iets persoonlijks, als iemand doodgaat. Een broer van me is er vorig jaar begraven, en zijn vrouw mocht samen met de koster achter de kerk de plek voor het graf zelf uitzoeken. Mijn grootouders liggen er naast een echtpaar die tijdens het leven óók buren waren. W. Jouw, eh, geloof... T. Ja, ik hoor het al weer: het geloof is voor de dommen. Ik zeg dan altijd: het geloof is óók voor de dommen. W. Aan àlle theologiestudenten, ja, ze komen dus nu niet meer lenen, vroeg ik: ‘Gelóóft u in God, ja of nee’. Geen één durfde me ooit met een eenvoudig ja of nee te antwoorden. T. Je gaat toch óók niet met een microfoon op straat staan vragen: ‘Houdt u van uw vrouw?’ W. Waarom niet? Als je in Spanje, bv. bij een rijke boer, aan tafel zit, vraagt 'ie je hoe oud je was toen je voor het eerst naaide, en of je in God gelooft, waarna soms de hele maaltijd lang levendig over de dood gepraat wordt. T. De Reviaanse trits. Mijn interesse in Kerkgeschiedenis begon door het lezen van Polman, van de ‘Romeinse Bronnen’. Ik hou van zijn gedetacheerd de dingen vanuit hun eigen context voor zichzelf te laten spreken. Bij Rogier en Geyl weet je meer van Rogier en Geyl af dan van de zaken op zich. En van ànderen, die zich net als ik met Kerkgeschiedenis bezig houden kan ik altijd zo merken dat het geen historici zijn, maar theologen. W. Maar hoe vind je kardinaal Daniélou? T. Gróóts, zoals hij heeft aangetoond dat het Christendom een variant is van het Jodendom... Ik geloof niet dat hij kwade bedoelingen had toen hij bij die prostituée is gestorven... W. Alsof mij dat kon schelen! T. Ik wil het onderliggende begrijpen. Hoe wil je ooit de Crisis van de Kerk begrijpen als je niet nauwgezet 't verleden wilt bestuderen, of de messianistische trekjes van die Schillebeeckxen en Gordijnen, die vinden dat Nederland het Model van de Katholieke Kerk moet zijn, als we de Vaderlandse Geschiedenis niet kennen? Verlaine zei: ‘Les choses sont l'écume, C'est la mer qui m'intéresse’. Daarom vind ik die sociologen zo irritant, als ze weer eens alléén komen vragen naar de Onderwijspolitiek van de Partij van de Arbeid van de laatste tien jaar. Die menen een Klapper op het Heelal te kunnen maken. Ook dat meewarige over de Middeleeuwen is irritant, alsof telkens alleen weer wij het Wiel hebben uitgevonden. Natuurlijk moeten we blijven doen alsof Geschiedenis een wetenschap is. Anders kun je net zo goed een Historische Efteling bouwen, de één als gids bij een halfafgebouwde kathedraal, in een open plek in het bos, de andere werkloze doctorandus met poppen een guillotine demonstrerend. Of t.v.-series helpen maken. Een man uit het Ondiep vroeg wat of ik studeerde. ‘Geschiedenis’. Zijn onmiddellijke reactie was: ‘O, dan kun je goed kwizzes winnen’. W. Hoe zit dat met dat zien vanuit een samenhang? T. Kijk, ik bestudeer eigenlijk een dubbel stiefkind: Kerkgeschiedenis in de 18e eeuw. Als je ontdekt dat dán een pastoor een correspondentie voert met een dominee, dan is het historisch verantwoord om te zeggen: ‘Hee, frappant’. Nu staan ze elkaar wekelijks op één en dezelfde preekstoel op te vrijen. Ze denken: twee voetbalclubs die onderaan staan in de competitie moeten maar fuseren. Dat zal winst opleveren. W. Jij durft, als relativerend historicus, je wáárden aan je kinderen door te geven. Waar is je besef van vergankelijkheid? T. Ik begrijp niet hoe mensen aan hun kinderen hun bezinning durven onthouden! Je kiest een school voor ze, gaat met ze op vakantie, biedt ze brood en spelen en de eigenlijke en echte vragen zou je ze onthouden? Als onze kinderen vragen: ‘Wat is God?’ zeg ik: ‘Niemand heeft ooit God gezien’. W. Als weer eens iemand niet met gratie weet oud te worden, is het misschien ook mijn dunne Christenbloed dat zegt: ‘Helpen!’ Ik zag een besnord manwijf met door- | |
[pagina 17]
| |
gegroeide wenkbrauwen en vroeg me met schrik af of dat arme mens wel eens gekust was. T. Ik wéét iemand die jij zou kunnen helpen. Hij zou vast naar je luisteren, jij hebt óók een gave mensen voor je in te nemen. De Paus. Hij ziet er zeer onverlost uit. Paulus zei: ‘Thans is er geen jood meer of heiden, geen slaaf en geen vrije, geen man en geen vrouw’. (Gal. 3 : 28) en ik denk dan: ‘Dus Homo of Hetero doet er óók niet toe, Liefde is allemaal één pot nat’. W. Ik zal de Paus vragen ex cathedra te proclameren dat de Heilige Moederkerk zich 2000 jaar lang heeft vergist, en de zaak nu wordt opgedoekt. Moet je zien hoe opgelucht hij er na zijn aftreden uitziet... Jij hebt je studie niet nodig gehad om van oude mensen en dingen te houden. Ik heb spijt van de oppervlakkigheid van mijn atheïstische oog. T. Ik kan in een Paasnacht zijn teleurgesteld, als die verwordt tot een politicoreligieuze Vaudeville. Een vrijdenker, 'n goeie vriend, die ik daarover sprak, zei: ‘Wat ben ik blij, dat ik dáár niet zoveel in geïnvesteerd heb’. Ik heb er wèl in geïnvesteerd. W. Hoe vind jij het verbieden van Hitlers Mein Kampf? T. Ongerijmd. De antiquarische duurte van S.S.-artikelen is ook ongevaarlijk, daarvoor zijn er te grote tegenkrachten. W. Dat klinkt zo a-marxistisch. T. Maar die weten ook waar de Wereldgeschiedenis heengaat. Als christenmens, ook als historicus, heb ik ook nog rekening te houden met Gods onnaspeurlijke wegen. Altijd die valse analogieën ter ondersteuning van het systematische Marxistische wantrouwen. Het lijkt me een taak voor Van Tijn om dáárover eens overzichtelijke en heldere verhalen te schrijven... Weet je wat ik denk, Wout?... Dat ideeën de wereld regeren. De graanprijzen hàdden natuurlijk iets met de Franse Revolutie te maken, maar het zijn de ideeën... W. Wat voor ideeën heeft dan dat vrouwtje nou dat daar langsloopt? T. Dat is een buurvrouw, die heb ik opgezocht toen ze ziek was. Ze vertelde omstandig van al haar medicijnen, ik vroeg: ‘En wat zit er nou in zo'n injectie?’ en zij antwoordde: ‘Dàt weet ik niet. Ik ben geen medici’. Weet je dat ik dól ben op oude mensen, ik vind oude mensen interessant! Als jongen al ging ik altijd naast m'n oma zitten, die altijd zo zat te mompelen: ‘Ik zal nog moeten branden’. ‘Waarom dan Oma?’ Ja, ze had wel eens op haar man gevloekt en wel eens een dag de rozenkrans overgeslagen. ‘Ach Oma, 't zal nog wel meevallen’. Hoewel ze dement was, ze wist niet eens wie ik was, legde ze haar hand op de mijne en zei ze: ‘Met jou kan ik praten’. W. Leuk. T. Een mevrouw in D. moest aan haar borst geopereerd. Een jaar later moest de tweede borst eraf. Zegt ze: ‘Nou bèn 'k áál m'n bórst'n kwiet!’ W. Jij maakt oude mensen gewoon interessant. T. Wij krijgen een onderwijzeres op bezoek, die mij, maar ook m'n vader heeft onderwezen. Ze is 84. In het Oudenvandagenhuis staat ze erop juffrouw van Dijk genoemd te worden, omdat ze per vergissing de pillen van mevrouw van Dijk had geslikt. Ze ging naar ‘die lul van een apotheker’, voor de toonbank staan en zei: Menéér. Ik ben Mien van Dijk, Maagd en Martelares!’. W. Ik zie het voor me. Vertel vooral verder. T. Een oude dame uit een tehuis voor demente bejaarden weet nog wèl: ‘Ik hoor dat de Monica dicht is’. Die moest als twaalfjarig dienstmeisje snèl van haar dienstje naar huis, om daar haar haar los te maken, dan kon ze naar de Monicakerk rennen om daar op de eerste Communie voorbereid te worden als meisje. Daarna moest het weer vlug worden opgestoken... Wat gewone mensen dachten (niet de soort borden die ze gebruikten), daarover weten we niets. Dat heet tegenwoordig ‘Mentalitietsgeschiedenis’. W. Misschien dacht of denkt het volk wel. Maar zolang ik dat niet op papier of anderszins mag waarnemen, neem ik aan dat het volk helemaal niet gedacht of gevoeld hoeft te hebben. Als bv. de inborst van goede liefdesbrieven of andere proza schrijvende mensen ontvankelijk voor liefde is, dan hoef ik er toch niet van uit te gaan dat de niet-, of de primitief reagerende massa weet wat liefde is? Integendeel: Die plant zich voort. T. Nee Wout. Toen een oom en een tante van me vanuit hun door mijn grootvader in 1904 gebouwd huisje naar een Bejaardentehuis moesten, heb ik het er helpen opruimen. Daar vond ik een met potlood geschreven brief van mijn grootmoeder uit 1915. ‘Aan de Heeren Vliegeniers’, aan wie ze verzocht ‘het luchtruim niet te vervuilen met hun vloeken’. Hier deed ik de bandrecorder uit, en luisterde naar een ketting van anecdotes over ziekenbroeders, dagloners, professoren, literatoren en schrijvers, geneesheren en kwakzalvers, wethouders, doodgravers, historici en godgeleerden. Ik hoefde aan deze | |
[pagina 18]
| |
intellectueel, met zijn voor sommigen wat onhandige en schlemielige uiterlijk, de vraag naar zijn contact met het volk niet te stellen, Ik vroeg of ik ook zijn werkkamer mocht zien, en zeulde de bandrecorder mee naar boven. T. Hier heb ik al mijn hobbies onder één dak, dit is slaap- èn studeerkamer. Het bed is nog niet opgemaakt. W. Dít boek is van een sociaal bewogen academicus aan de goede kant van het kapitalisme. T. Ja, een theoloog, zo'n gedroste priester, getrouwd, wonend in een riant huis, met een gigantisch salaris, die tegen ons zeggen dat we solidair met het Volk moeten zijn en tegen priesters ‘in het veld’ dat ze arm moeten zijn, maar die zijn al arm. W. Wat denk je van Kardinaal Alfrink? T. Een oude schoolvos, die maar één raad van zijn Heer en Verlosser in praktijk heeft gebracht: listig te zijn als de slangen. Mijn vrouw zal hier boos over zijn, die had die man wel graag als opa willen hebben. W. Geef eens een voorbeeld van de modernste Katholieke kretologie? T. Ken je het ‘omroeppastoraat’ uit Amersfoort? Dat is kostelijk. Altijd op zaterdagavond vlak vóór het journaal. Zoals die mensen je aankijken. Alle gediscrimineerden zijn al aan de beurt geweest, een jood, een surinamer, een vrouw. Nu nog een trekhond en een koprofiel. W. Hoe zag jij Geyl? T. Ik heb één keer mijn vrouw op een zondagochtend meegenomen naar de oude, stille stationshal, om van een afstand achter de pilaren te zien hoe hij er, vanaf de Willem Barentszstraat, kwam aanlopen met zijn wandelstok, om de zondagskranten te kopen. W. Wat was daar nou voor bijzonders aan? T. Tja... Geyl zou zèlf zeggen: ‘Hij wàs iemand’. En Geyl zou de schrijvende Van Raalte op bezoek krijgen. Hij keek in zijn agenda, en zei tegen zijn assistent: ‘Ik krijg om één uur de heer Van Raalte op bezoek. Een zwak denker’. Geyl bezigde van die Ollie B. Bommeltaal, soms ook in zijn geschriften. W. Nou iets wat ik verder alleen bij jou heb waargenomen: Waarom raak ik altijd zo lichtelijk geërotiseerd juist van zo'n nog niet helemaal haar eigen ideeën hebbende, eigenlijk zo aardige en verlegene, Marxiste, - met, in de keurig gevouwen vlekkeloos witte broek, van die prachtige billetjes, met de eigenlijk té dure kleren aan, en dat verongelijkte tóóntje in niet echt, maar wel nasaal Amsterdams, waarop ze tijdens een vergadering nog eens even een zinnetje uit een stencil voorleest vanwege een vermeende antisocialerevolutieadder? T. Ook zo'n argeloos V.V.D.-Monument werkt zéér zinneprikkelend. Ik word alleen verliefd op vrouwen waar ik eerst door geïrriteerd raak - misschien om wraak te nemen op mijn moeder? Hij vroeg me of ik niet dacht dat er in het Christendom, in wat Paulus schreef, iets is dat de Sociale Revolutie transcendeerde. W. Daarmee ben ik het helemaal oneens. Ik probeer weliswaar zelfs een beetje uit te rusten van mijn vermoeiend ziekelijke belangstelling in de medemens, maar moet ik daarom vluchten in iets Anders? Ik heb het al moeilijk genoeg met zoveel te willen, niet die Revolutie, en niet God, maar een soort verwezenlijking van een droom, een illusie of ambitie. Het ‘hoe schaffen we moord en ongezond leven af’ interesseert me óók wel, maar ik wil wat anders, ik wil als het ware nog steeds de vrouwen krijgen die ik liefheb, en niet de vrouwen leren liefhebben die ik kan krijgen. En al dat ‘Jij moet gezonder leven’, ‘Dat adolescente enthousiasme’. ‘Je kunt de Theems tóch niet in brand steken’ en vooral het revelerende ‘Je bent toch getrouwd?’, en ál die Redeneringen over edel verantwoordelijkheidsgevoel & dat we tóch allemaal middelmatig zijn, redeneringen die onweerlegbaar zijn maar aan het vreemde euvel lijden dat ze met z'n zo velen zijn, houden me niet af van een ‘liever-gefrustreerd-dan-verwaterd’ gevoel. Misschien willen we allebei wel iets onmogelijks, ik een droom en jij een God. En worden we nog allebei zalig, wat denk je? T. Je moet nooit de moed opgeven Wout. Je preekt niet slecht. W. Bij die gedachtes van gewone mensen, maar ook bij datgene waarin je geest niet doordringt, neem ik aan dat het niet bestaat omdat ik het allemaal voor geen cent vertrouw, ik wil al alle waarnéémbare, ‘bestaande’ dingen met een vitaal maximum aan wantrouwen tegemoet treden, en daarna wel verder zien. Nòch aan zoiets onmenselijks, sorry, transcendents als jouw onverwaterde God, noch aan de Medemens, wil ik de ‘zin van het leven’ ophangen. Ik geloof niet dat ik gezonder ben dan jij, hoor, ik dicht jou ook geen regressieve hunkering naar een vruchtwater toe, met je geloof. T. Dank je voor je vertrouwen. W. O ja, vertel nog gauw wat over de geschiedenis, in Nederland in het algemeen, of over jouw eeuw in het bijzonder, ik weet niet of er genoeg op staat. T. Een historische tentoonstelling in Nederland bestaat, op z'n ouderwets, uit 'n | |
[pagina 19]
| |
Schrijn, waarin iedereen wel wàt herkent, het Zwaard van de Ruyter, de Jas van Piet Hein, het stokje van Van Oldenbarnevelt, en, natuurlijk, de Kist van Hugo de Groot. Mijns inziens zijn eten, schijten, het gewone dagelijkse leven, óók relevant. Ik kijk in ‘mijn’ periode naar wie niet door de Verlichtingsideeën werden beroerd. Ook geestelijk en theologisch waren we niks dan aanslibsel van Franse rivieren. De 18e eeuw is geen eeuw van de Ratio. Dat geldt maar voor een dunne bovenlaag. Ook de Renaissance kent zo z'n mythe, van saecularisering, individualisering - maar als Petrarca de Mont Ventoux heeft beklommen, citeert hij Augustinus. Ik bestudeer wat in de oude 17de eeuwse catechismusboekjes staat, dat is nog nooit bestudeerd, en hoe de ‘Klopjes’, vrouwen met een privégelofte van maagdelijkheid, gratis school en catechisatie gaven. Vooral zij hielpen in Nederland de R.K. voortbestaan, haast nog meer dan de priesters. Kloosters mochten toen niet worden opgericht, vandaar dat bewijzen van diensten, en privé. Uit de bronnen zou je kunnen distilleren dat het hier steeds keet was, conflicten maken wind, maar het was, voor de mensen, echt gewoon: hun geloof beleven, de Sacramenten ontvangen, in het geloof sterven. Mijn vraagstelling is wat de gewone Katholieke mensen dachten van het Primaatschap van de Paus, met als subvraag, of je in de leerboekjes alleen de neerslag van de Contrareformatie vindt, of ook iets nieuws. De argumentatie voor het Primaatschap is een zonderling mengelmoesje van Schriftuurlijke bewijsvoering, Historische Argumenten (het Petrus tot nuidee) en Politieke redeneringen, zoals het bij Homerus vandaan halen van het idee dat het Koningschap de beste staatsvorm is. Hierin waren ze het met de protestanten wel eens. Verder vind je nog geen spoor van elkaar proberen te snappen, geen schaduw van een synthese, in een tijd waarin de Katholieke godsdienstbeoefening door smeergeld aan Schouten en Schepenen, en door een Erasmiaanse gedachtengang bij de regenten, werd getolereerd. Er was een duidelijke tweedeling: voor de Katholieken was de R.K. de enige ware Kerk, en hadden de Protestanten zich afgescheiden, en voor de Protestanten hadden Luther, Calvijn etc. het Zuivere Geloof, en was de R.K. de Hoer van Babylon en de paus de Anti-christ, waren de katholieken landverraders, bijwoners. Dat Rooms gelijk zou staan aan Spaans-gezind is een vertekening geweest van Groen van Prinsterer en heel die Protestantse historiografie over de Opstand. | |
[pagina 20]
| |
W. Hebben de Marxisten nooit wat vertekend, over die eeuw? T. Nee, die hebben weefgetouwen en stoommachines nodig om ergens wat over te kunnen zeggen. W. Op m'n eerste middelbare school werd ik vreselijk anti-katholiek geïndoctrineerd. T. De liberale traditie. Soms merk je het nog in NRC Handelsblad: de katholieke kerk, dat is de domheid georganiseerd. Maar omgekeerd gold dat ook. Ik kwam in 1961 bij de oude Cor Zeegers op zijn school en zei: ‘Ik kom dansen’. ‘Kom even mee’, zei hij en liet me eerst het wees gegroet opzeggen. Dat was de angst voor gemengde vrijages en huwelijken. W. Dat niemand Spaans leert, ter bestudering van de 80-jarige oorlog vanuit Spaans gezichtspunt, met àl die archieven, in Madrid en overal, of van de meest succesvolle kolonisatie gepleegd, vind ik een triest voorbeeld van Protestants vooroordeel. T. Een ernstige lacune. Hij informeerde belangstellend naar de verhoudingen op de Bibliotheek en het Instituut in het algemeen. W. In elk Instituut heeft de Bibliotheek de m.i. nuttige rol de spanningen af te reageren van academici, die voor bibliotheektechnische zaken niet zijn opgeleid, maar die ze wel als pispaal gebruiken. Dat patroon is er sinds jouw vertrek natuurlijk nog steeds. Het dysfunctioneel ten tonele brengen van persoonlijke, innerlijke moeilijkheden, door middel van het werpen van een soort van blaam, liefst door zo'n Verontruste Commissie, voorspelbaar genoeg op mensen a) zonder vaste aanstelling, die b) kwetsbaar lijken, en c) in de Bibliotheek zitten, is immers het gebruikelijke baseren van de verhoudingen op door verleden, of constitutie, gekleurde, stereotype vooronderstellingen, beelden en eisen, in plaats van op levende collegae, en het transponeren van privémythes, -overtuigingen, -interpretaties en -regels in een heel andere situatie waarin ze niet kunnen opgaan, maar vooral niet de bevordering van vrije meningsuiting, of een kalm diepere oorzaken van conflicten onder ogen zien, omdat ze nu eenmaal denken dat verschillen van persoon, werkwijze of mening funest zijn voor een bedrijfje als een Instituut, één van de dwaalbegrippen van degenen die door eigen onzekerheden en taboes een alleen in de fantasie bestaande illusie van conflictloos samenzijn ophouden, of samenzijn waarin alleen zij hun zin kregen, wat leidt tot een merkwaardig wisselen van allianties, een situatie waarin bij niemand de woorden de gevoelens meer dekken, tot een niets zeggen als iets niet bevalt, wat weer leidt tot ophopende frustraties, een niet meer direct van man tot man onderhandelen, tot een alsmaar moeten zoeken naar een schuldige. Er is nou weer zonder mijn voorkennis, toestemming of bijzijn over mij een vergaderinkje belegd, met als aanleiding dat ik te actief was en te veel lol in m'n werk scheen te hebben. Het interessante in deze oude koek vind ik het element van zichzelf waarmaken: door die ‘verontrusting’ over het juiste functioneren van en in de bibliotheek voel je je er inderdaad niet meer gewenst en nuttig, die agressieve ‘zorg’ ondermijnt telkens de vrije, veilige, fantasievolle, praktische en plezierige volvoering van taken effectief. Als je niet gelooft in het moeten verdoezelen van verschillen in individuele werk- en denkwijzen, dan zullen ze àl jouw van hun normen afwijkende uitingen onder de aandacht brengen, noteren, rapporteren, beklemtonen, onderstrepen, kortom, proberen aan de kaak te stellen. Net of jouw ontslag de mensen op het Instituut weer innerlijke zekerheid heeft gegeven! Je werkt niet meer aan een taak op langere termijn, elke individuele uiting kan zo slecht uitgelegd worden als zij believen, zelfs gematigde openhartigheid of een grapje. Die merkwaardig diepe impuls hoe dan ook fouten bij een aan de voorwaarden voldoend imperfect medemens te vinden heeft invloed op de hele rest van de bibliotheek, niemand durft meer onbevangen te zijn. Nou vindt weer iemand dat de W.S.W.-ers beter de W.W. in kunnen, omdat we op één na niet staan in de Taakanalyse van zo'n loog of goog uit dat àltijd in een luchtledig draaiende faculteitsbureau. Die oog heeft in z'n 14 dagen ‘Röntgencommissie’-arbeid op papier weliswaar gezet wat ik deed, maar hij had toch wel met mij persoonlijk kunnen spréken, of me een hàndje kunnen geven? Wij verlenen allemaal heel nuttige service, er komen bv. steeds meer werklozen bij ons boeken lenen. Ik had diegene kunnen zeggen dat de hele Geschiedenis één gigantische verkapte werkverschaffing is, en natuurlijk dat, als zijn afdeling dank zij de koude oorlog uit de grond is geschoten, die dan nu maar opgedoekt zou moeten worden. Hoe vind jij nou daar altijd die belijdenis van directe communicatie zonder toepassing in de praktijk? T. Wout, ik ben het met je eens, dat systeem werkt op zo'n instituut altijd in het nadeel van de enkeling. ‘De senator is een voortreffelijk mens, de senaat is een kwaadaardig dier’, dat wisten de Romeinen al. We moesten het er maar bij laten. |
|