Ze begon kritiek te leveren op mijn manier van leven. Ik zei geen woord. Ze barstte uit: ‘Hou in godsnaam op met ruziemaken! Als er iets is waar ik niet tegen kan, dan is het dat!’
Ik zweeg dus verder.
‘Wat is er nou weer!... Is er iets? Toe, wees eerlijk!’
‘Er is niets.’
‘Maak dan dit blik open.’
In twintig minuten stond er zo'n warme maaltijd op tafel. Al was het pas één uur, ik vrat het op met de honger die uit schrik voortkomt, want het was tot me doorgedrongen dat ze met me wilde trouwen!
(‘Leest u Corydon eens’, zei Monique, ‘dat gaat over geperverteerde mannen, u weet toch wel wat dat zijn?’
‘Bestaan die ook al in Frankrijk?’
‘Die mannen zijn ziek. Die moeten naar de psychiater. Of naar de kliniek.’
‘Bent u jaloers op de concurrentie?’
Dat vond ze zo'n gekke opmerking, dat ze gauw de andere kamer inliep, om het aan haar vriendin te vertellen.
‘Stel je voor!’, hoorde ik één van hen zeggen.
‘U begrijpt me niet’, zei ze, teruggekomen.
‘Misschien bent u te simpel om begrepen te kunnen worden.’
‘Dat zal het zijn!’, zei ze, gepiqueerd.
‘Eenvoudige mensen kunnen heel interessant zijn’, troostte ik. Ze zat boos met haar rug naar me toe. Ik keek naar de rood-bruin geverfde haren boven de witte nek en kreeg medelijden.
Ik begon toen maar te vertellen dat we moesten proberen iedereen lief te hebben, zelfs homo's, dat het gemeen was andere volkeren te haten, dat we op straat altijd moesten zoeken naar de blik van de medemens, dat... Ze draaide zich om: ‘Wat vriendschap betreft heb ik mijn keuze al gemaakt.’
‘In iedereen ontdek ik... een soort waardigheid. Ik hou wel van vrouwen. Maar ik heb geen geld genoeg voor overwinningen.’
Met een ruk draaide ze zich om: ‘Daarmee bereik je niets, zonder sympathie!’
Frans sprekend met een Indisch accent, zei ik: ‘Om bloemen te kopen, toch? En om niet te hoeven werken. Als zij weet dat ze veroverd gaat worden, maakt ze van de gelegenheid gebruik om het Verhaal van haar Jeugd te vertellen.’
‘U bent niet eerlijk!’
‘Met die nagels in de kleur van gedroogd koeienbloed, met dat geverfde mondje, dat Kunstwerk dat de Kapper heeft geleverd, zegt u dat ik eerlijk moet zijn!’
Ik mocht er voorlopig maar liever niet meer komen...)
Ik zocht Jacqueline en Yvonne op. Zij voelen zich verplicht zo onconventioneel mogelijk te zijn, en verschillen zodoende weinig van de anderen en natuurlijk niets van elkaar.
‘Gaan jullie váák met een man naar bed?’
‘We hebben recht op ons plezier!’
Ik geeuwde (heimelijk ongerust): ‘Als een man thuiskomt, na op het kantoor of in de fabriek met vrouwen te hebben samengewerkt die alles evengoed kunnen, dán moet hij ineens de charmante holbewoner worden, de mannelijke maar lieve bruut?’
‘Geen bruut.’
‘Subtiel!’
‘Geraffineerd!’
‘Verfijnd!’
‘Verrijkend!’
‘Met noodzakelijk minimum aan activiteiten!’
‘Zonder omwegen.’
‘En zinnelijk!’
‘Opwindend!’
‘En opgewonden!’
‘Geestig!’
‘Respectueus en hoffelijk!’
‘Vooral geen egoïst!’
‘Trouw in moeilijkheden!’
‘Objectief!’
‘Exclusief!’
‘En ervaren!’
‘Een romantische...’
‘Vuurtoren!’
‘Ook niet al te abnormaal.’
‘Maar intelligenter dan ik.’
‘Avontuurlijk!’
‘Die van me houdt, om mij.’
‘Om mij, om mij, precies!’
‘Om het unieke in me!’
‘Nadat jullie eerst, met anderen, zoveel mogelijk ervaringen hebben opgedaan?’
‘Daar hebben we recht op!’, riepen ze tegelijkertijd.
‘Waar moet ik heen?’, dacht ik.
Rebecca had me met de bekende tweeling gezien. Ze begon niet alleen met een scène op te zetten, te schreeuwen, te vechten, te krijsen, te hijgen, te snikken, met zelfmoord te dreigen, een paar pillen in te slikken, op apegapen te gaan liggen en toen een hartaanval te simuleren, een rivier van tranen sproeiend, ze verweet me tegelijkertijd wat ze allemaal precies aan me had besteed!
Al stond ze maar twee meter van me af,