haar vingers in z'n nekharen te woelen. ‘Je bent lief’, zei ze tenslotte alsof ze slechts na moeizaam denken tot deze conclusie was gekomen.
‘Heb je je breiwerk niet bij je?’ vroeg hij.
‘Ik dacht dat je het vervelend vond, als ik dat hier deed’. Olijk kijkend gaf ze een tikje tegen z'n neus. Daarna betrok haar gezicht. ‘Wat heb je toch vandaag?’ en ze legde haar hand op z'n voorhoofd om te voelen of hij koorts had.
‘Het is mijn keel’, zei hij haar hand wegduwend.
‘Toch geen ontsteking?’
‘Nee. Alleen maar pijn... van alle vernederingen die ik heb moeten slikken’. Deze uitspraak klonk in z'n eigen oren als een zin uit een boek, hoewel hij niet zou kunnen zeggen uit welk, en zelfs al was het een gedachte die hij net had geïmproviseerd, dan toch met een kant van zichzelf die hij niet kende. Tot z'n verbazing moest zij er verschrikkelijk om lachen. Hij voelde haar lichaam schudden en toen ze uitgelachen was, zuchtte ze diep. ‘Je bent nog steeds even grappig’, zei ze tevreden tegen hem aanleunend, maar omdat hij niet reageerde, schoof ze weer van hem af. ‘Heb je soms moeilijkheden op het lab gehad?’
‘Ik denk dat ik me niet goed heb uitgedrukt’, zei hij zonder haar aan te kijken. ‘Ik bedoel eigenlijk, dat er iets in mijn verkeerde keelgat is geschoten’. Aangezien dit een uitdrukking was die z'n moeder dikwijls had gebezigd, voelde hij zich weer enigszins op vertrouwd terrein.
‘Wat dan?’ vroeg ze.
‘Vanmorgen op de markt zag ik twee Marokkanen een glazen vis kopen’.
‘En is die in je verkeerde...’ Ze schoot opnieuw in de lach.
‘Als je nou even ophoudt, kan ik het misschien uitleggen’, zei hij verongelijkt. ‘Dat beeldje was een prul van het allergoedkoopste glaswerk, maar die Marokkanen moeten gedacht hebben dat het een in onze cultuur waardevol object was, want ze betaalden er ieder een zuurverdiend tientje voor. Misschien waren het broers of neven van elkaar, maar dat doet er niet toe. Waar het om gaat is... Luister je?’
‘Ik mag toch wel even een sigaret zoeken’, zei ze. ‘Jij ook?’
Hij schudde z'n hoofd en wachtte tot zij er één opgestoken had. ‘Stel je nu voor, hoe ze met een pakketje voor Marokko naar het postkantoor gaan, waar ze ook weer geld aan zegels moeten neertellen en dan, na een reis per schip en per bus of misschien wel op een kameel, komt dat pakket bij hun oude moeder of tante aan. Stel je dat eens voor...’.
‘Ik doe m'n best’, zei ze.
‘Die oude, waarschijnlijk nog gesluierde vrouw verwijdert voorzichtig het papier, de kartonnen verpakking en de houtwol en wat ziet ze dan?’
‘Een vis van glas!’
‘Heb het hart niet om weer te gaan lachen’, zei hij. ‘Dit is een ernstige situatie, want wat doet ze met dat ding? Iets wat met zoveel moeite werd ingepakt en verscheept, moet wel waardevol zijn, denkt ze op haar eigen onnavolgbare wijze, dus ze geeft het de mooiste plaats in haar eenvoudige woning met z'n eeuwenoude muren en handgeweven kleden. En daar staat het dan, een relikwie van onze consumptiemaatschappij met z'n wegwerp...’.
‘Alsjeblieft’, onderbrak ze hem. ‘Je praat als een artikel uit die opruiende tijdschriften waar je op bent geabonneerd. Kom, laten we gezellig televisie kijken’.
Hij wilde protesteren, maar ze was al opgestaan om het toestel aan te doen. Toen ze weer zat, begonnen er een aantal in leren pakken gestoken meisjes door de kamer te dansen, begeleid door een bezwete jongen met een gitaar, die er ook nog bij zong. Gelukkig had ze het geluid zo zacht gezet, dat de tekst niet verstaanbaar was.
‘Moet hij niet harder voor jou?’ vroeg ze.
‘Je doet alsof ik doof begin te worden’, zei hij geïrriteerd.
‘O god, dat zijn de mensen die straks aan de quiz mee gaan doen’, zei ze helemaal gebiologeerd door wat ze zag. ‘Moet je kijken, hoe zenuwachtig ze zijn’.
Hij keek opzij en voor het eerst viel hem haar pokken-inenting op, een afstotende en tegelijk uitdagende inkeping in haar blote bovenarm.
‘Weet je’, zei hij terwijl hij z'n blik afwendde. ‘Ik ben net als die vis alleen nog maar geschikt om verscheept te worden en ergens in een primitieve omgeving als pronkstuk bij een onwetende vrouw...’.
‘Je draaft weer lekker door’, zei ze. ‘Moet je zien, hoe die man daar op z'n stoel zit te wiebelen’.
‘Ja’, zei hij terwijl hij haar opnieuw van opzij bekeek. Bijna zonder zich te verroeren gleed hij met z'n hand achter haar rug naar de ruimte tussen de bank en de muur. Het volgende ogenblik leek er een zonsverduistering plaats te vinden, waarin de aarde snorrend wegdraaide.
‘Wat gebeurt er?’ vroeg ze. ‘Hebben we kortsluiting, of is je toestel kapot?’
‘Nee-ee’, riep hij met een stem die van heel ver leek te komen. ‘Ik heb de stek-ker er-uit-ge-trok-ken’.