betrekking zouden hebben op de tegenover de PvdA te volgen tactiek, nu juist een lid van de PvdA als secretaris naast zich kon hebben. Men heeft hem het vertrouwen geschonken dat hij verdiende en hem gehandhaafd. Als er vanuit de ministerraad te veel naar buiten komt, het is niet door hem.
In de tijd van mijn ministerpresidentschap, toen jarenlang de anti-revolutionairen in de oppositie waren, was de directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst een antirevolutionair. Onze verhouding heeft niets te wensen overgelaten. De samenwerking is bijzonder goed geweest.
De secretaris-generaal van het departement van Algemene Zaken was in die tijd een liberaal. Hij is commissaris van de Koningin in Groningen geworden. Ik heb veel nut gehad van zijn voorlichting, ook wat betreft het contact met andere departementen.
Dan was er de reeds vermelde secretaris van de ministerraad, lid van de PvdA, maar ook een latere secretaris-generaal, een KVP-er, die me vooral met zijn adviezen op staatsrechtelijk gebied van dienst is geweest door zijn grondige kennis, niet alleen van ons staatsrecht, maar ook van tal van precedenten. Reeds bij dit, toen slechts enige hoofdambtenaren tellende departement was er dus politieke verscheidenheid, maar een volstrekte loyaliteit en onderling vertrouwen.
Ik beweer niet dat de toestand altijd ideaal is. Ambtenaren, die sterk geïnteresseerd zijn in de vraagstukken die zij hebben te behandelen en uiteraard ook een eigen kijk daarop hebben, kunnen in de verleiding komen zoveel mogelijk naar eigen inzicht te handelen, ook als de minister er anders tegenover staat. De benoeming van politieke adviseurs neemt de mogelijkheid daartoe bij lange na niet altijd weg. Hoe men ook op de bureaucratie moge afgeven en hoeveel bezwaar men moge maken tegen het feit dat veel ambtelijk beslist wordt, het is bij de omvang, die de staatstaak gekregen heeft, onvermijdelijk dat de practische uitvoering van het beleid op alle niveaus in handen van ambtenaren ligt. Het hangt van de persoonlijkheid van de minister af of hij zodanige leiding weet te geven, dat zijn opvattingen op het ambtelijke beleid doorwerken.
De benoeming van speciale politieke adviseurs kan er toe leiden dat de politieke kant van beleidskwesties overmatig belicht wordt en alles al te zeer van partij-politiek standpunt wordt bezien. En heeft een minister ambtelijke politieke adviseurs nodig? Politiek inzicht moet bij hemzelf, en bij een staatssecretaris aanwezig zijn. Bij problemen die zich voordoen zal hij zelf moeten kunnen beoordelen wat een politiek aanvaardbare oplossing is. Hij moet, zo wordt ter verdediging van de ambtelijke adviseurs gezegd, op de hoogte worden gehouden van de stemming op politiek gebied, bij de partijen en onder de bevolking. Hoe een minister, ook zonder ambtelijke adviseurs, hiervan bij het tegenwoordig zo veelvuldig contact met de fracties en partijbesturen onkundig zou kunnen blijven, zie ik niet.
Dat ik vorming van ‘politieke kabinetten’ bij de departementen niet verantwoord acht, wil niet zeggen dat ik ontken dat speciale adviezen, ook van politieke aard, wenselijk kunnen zijn. Daarvoor kan men echter buiten de departementen terecht en van die mogelijkheid wordt reeds overvloedig gebruik gemaakt. Er is trouwens een aan het departement van de ministerpresident verbonden vaste Wetenschappelijke Raad. Zijn voornaamste taak is te adviseren over toekomstig beleid in brede zin, maar hij kan ook worden geraadpleegd over concrete vraagstukken van het moment. Tot de leden behoort een vroegere directeur van de Wiardi Beckmanstichting, het wetenschappelijk instituut van de PvdA.
Wat nog sterker spreekt is dat we onlangs een lange lijst hebben kunnen lezen van uit departementale gelden gehonoreerde, maar niet bij de departementen werkzame adviseurs, die naast hun gewone werk of in de vrije tijd, waarover ze als gepensioneerde beschikken, ter beschikking staan, òf voor het doorlopend adviseren op een bepaald terrein òf voor het behandelen van een bepaald vraagstuk. Belangrijke terreinen worden hierbij bestreken. Noch de keuze van de onderwerpen, noch die van de personen is overwegend politiek bepaald, maar vaak zal men toch over het nodige politieke inzicht moeten beschikken en er zijn adviseurs onder als de leden van de PvdA professor Halberstadt op financieel terrein en voor de sociale verzekering en professor Hofstra, oud-minister van Financiën, voor het vraagstuk van de verhouding tussen inflatie en belastingheffing, die behalve om hun deskundigheid, toch ook wel om hun politieke zienswijze zullen zijn gekozen.
Aan deze methode zijn veel minder bezwaren verbonden dan aan die welke ik bestrijd.
Een minister heeft niet alleen een eigen beleid te voeren. Hij komt ook te staan voor overweging of bepaalde voorstellen van andere ministers politiek aanvaardbaar zijn, eventueel welke wijzigingen gewenst zijn. In dat geval is er allereerst het voor de hand liggende overleg met ministers of staats-