Hollands Maandblad. Jaargang 1976 (338-349)(1976)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Theo Muller meedogenloos slooptuig van gedachten waarmee de geruisloos zuigende tunnel van de tijd zich laat afbreken tot een hopeloze wildernis wind over de polder mistig grijze weilanden aan weerszijden van de autoweg regen daalt over de drooggelegde zeebodem onder deze zware wolken van aards dekor wordt elk gemis duldbaar, vanzelfsprekend (mijn moeder) achteromgekeken staat ze nog zoals ik haar net heb achtergelaten ineengedoken bij twee koffers wachtend op de trein naar zwolle even trekt ze haar pruik recht de lucht is grijs en koud voor augustus ik fiets door de van wou oppassend dat ik niet in de tramrails kom over anderhalve week krijg ik weer vioolles het is alles te noembaar het is alles te naamloos [pagina 25] [p. 25] oude vrouw met een vracht van week en sponzig vlees schuin op een stoel gezeten waarover haar wijde kleren aan het bed dat degelijk en dompig de kamer vult de oude man wit hemd tot over zijn grijze billen vier muren bloemetjesbehang waarbinnen nu het heilig wonder kan beginnen o schoonste gratie te verzinnen zo man en vrouw elkaar beminnen vandaag ben ik de hele dag weer niet thuis geweest ik heb op de deur geramd en op de stoep zitten wachten ben om het huis heengelopen maar alles ziet er zo donker en verlaten uit dat ik ga twijfelen of ik hier wel ooit gewoond heb of ben ik misschien verhuisd en heb ik me niets laten weten? ben ik soms expres in stilte weggegaan om van me af te zijn omdat ik onze ruzies beu was we elkaar toch maar ontweken? maar om mezelf nu zo in de steek te laten ik wist toch dat ik daar niet tegen zou kunnen - nu is het al avond het huis verdwijnt in het donker en ik ben nog steeds niet thuisgekomen er is geen licht aan de haard brandt niet en wanhopend of we elkaar nog ooit zullen weerzien dood ik de tijd met het versuft bijeenrapen van zand van gras van kiezelsteen van woorden [pagina 26] [p. 26] zolang ik klein was en van niets wist was het verleden mijn vriend onmerkbare steun als van een groot zacht kussen in de rug maar aan wie het ook gelegen mag hebben, zijn bestaan begon steeds meer het mijne te verdringen elke sekonde dwars door de fragiele scheidsmuur van het moment inhalig bij zijn domein trekkend en zonder slag of stoot is de toekomst die ik aan mij achtte hem al toegevallen uit muziek van schumann kwam ze stil tevoorschijn lachend en staand in onze tuin in kampen tussen het loom wuivende wasgoed een gladde huid en ogen waar geen verdriet uit brak maar zingend zingend mijn moeder in de tuin waar de zomer zacht in de lucht hing Vorige Volgende