wat Baldwin zelf nu van deze zaak afwist, te meer daar Davidson een groot intimus van hem was. Zijn biograaf zegt slechts dat het ‘onwaarschijnlijk’ was dat Baldwin op de hoogte was. In elk geval zou hij het niet ‘goedgevonden’ hebben, ook als hij ervan geweten zou hebben.
Enfin, Baldwin zou een slecht politicus zijn geweest als hij deze middelen had versmaad. De publieke opinie wond zich daar toen trouwens nog niet zo over op. Dat zij zelfs nu nog aardig ambigu weet te zijn, bewezen berichten uit de Verenigde Staten dat de schuldigen in de Watergate-geschiedenis een tijdlang het land afreisden om goed-gehonoreerde voordrachten te houden. Zij werden dus wel niet meer geadeld maar konden zich althans laten vergulden.
Hoe staat het dus eigenlijk met dat nieuwe probleem van de moraalhypertrofie? Wat heeft zij met de moraal zelf te maken? Volgens Gehlen is de moraal nu zo'n beetje het laatste toevluchtsoord van schurken geworden die de kunst hebben leren beheersen om ‘abgrabende Sophismen’ in morele termen te gieten en daarmee de massa op sleeptouw nemen.
In een democratie lijken de rollen zo goed verdeeld, tussen ‘de’ kiezers die een proper bewind bevorderen, en politici die de laan uit worden gestuurd als zij de morele verontwaardiging hebben gewekt.
In werkelijkheid is dit natuurlijk slechts een vroom misverstand, zoals Oscar Wilde al wist. ‘In England, laat hij in The Ideal Husband Lord Goring zeggen, a man who can't talk morality twice a week to a large, popular, immoral audience is quite over as a serious politician’. D.w.z. in het algemeen komt het er niet op aan wat een politicus doet als hij maar niet vergeet van tijd tot tijd zeer morele dingen te zeggen die zijn publiek stichten. Wat dat publiek zelf moreel waard is, weet niemand.
Het probleem van de democratie is dus ook dat zij voor een groot deel op een tartufferie moet zijn gebaseerd om te kunnen functioneren. De jongere generaties hebben daar meestal een scherp oog voor, en dat maakt die democratie er voor hen niet sympathieker op. Teveel democraten maken de indruk dat zij er met een wat goedkope hypermoraal, vervat in niet te realiseren beloften, gekomen zijn. Verder is het hun dan eenvoudig om macht te doen. Frank Church wil zich, evenals eens Kefauver, kandidaat stellen voor president zodra hij als fatsoensrakker bekend genoeg geworden is.
Een van de resultaten is dat politieke kwesties doorlopend de neiging hebben om morele kwesties te worden. Achter dat rookscherm blijft de menselijke natuur echter dezelfde.
Wat zal men zeggen van een man die ‘op zichzelf’ voor vrijheid is maar met allerlei kromme middelen de komst van zo'n vrijheid in een staat tegenhoudt omdat hij in zijn eigen huisgezin de tiran speelt en vreest dat die situatie algemeen bekend zal worden als hij roem verwerft bij het verschaffen van vrijheid aan zijn medeburgers? Waarschijnlijk niets want er plegen meestal generaties overheen te gaan voordat de een of andere ‘psychohistoricus’ over de man struikelt en zijn gecompliceerd wezen gaat uitleggen. Het heeft in ieder geval bijna twee eeuwen geduurd voordat de psychohistorie iets dergelijks over Thomas Jefferson, die zeer enigmatische maar desondanks populaire Amerikaanse president, heeft ontdekt.
De Declaration of Independence draaide heen om een teer punt van de Amerikaanse samenleving, en dat waren de negerslaven. Hier - men weet het reeds lang - had ook het ‘permanente revolutionarisme’ van Jefferson zijn moment van bedachtzaamheid. Hij gaf allerlei toe, ja die slaven zouden eigenlijk geëmancipeerd moeten worden. Maar als puntje bij paaltje kwam, was ook Jefferson tégen die emancipatie.
Er is hem nooit een verwijt van gemaakt dat zijn ideologische status bedreigde, en in zekere zin zijn hem daarbij tevens de marxistische geschiedopvattingen te hulp gekomen. Om kort te gaan: als lid van de plantersaristocratie van Virginia kón Jefferson zich deze donkere hoek van zijn politieke gedachtenleven niet beter bewust zijn. Het standbeeld was gesauveerd.
Maar nu heeft de psychohistorie zich ook met Jefferson bemoeid. (Vgl. in het bijzonder Fawn M. Brodie, Thomas Jefferson: an intimate history, Londen 1974). En voor het eerst is zijn ideologische status wèl in gevaar gekomen. Wat er bijna op zou kunnen duiden dat sociologie als ideologieonthulling - een van de werken waar zij het meest trots op is - wellicht wel de laatste vondst is, maar de ouderwetse psychologische biechtvader nog geenszins uit het veld heeft geslagen.
Wat de slavenemancipatie betreft, leek Jefferson inderdaad veel op de vrijheidsstrijder annex huistiran. Hij wenste namelijk om zeer persoonlijke redenen die emancipatie niet omdat hij in het geniep een zeer langdurige liaison met een mulattin, Sally Hemings, onderhield, ook toen hij president was. Aan de verbinding ontsproten diverse kinderen, en het was Jeffersons idée fixe dat hun bestaan moeilijker zou worden bij een emancipatie van de slaven dan wanneer de zaken zo bleven als zij waren.