vormen. Een enorm potentieel van krachten die, doordat ze niet tot uiting gebracht konden worden via de gewone creatieve kanalen, onvermijdelijk omgezet werden in neuroses, kwaadwilligheid, alcoholisme, agressiviteit, zelfmoordneigingen, ieder zijn eigen kleine hel. Er zal een dag komen, waarop de Spaanse psychiatrie serieus de gevolgen moet analyseren van deze kwalijke bevoogding van een groot aantal volwassenen die gedwongen waren een verlaagd beeld van zichzelf te verdragen en zich tegenover de anderen onvolwaardig, kinderlijk of schuldbewust te gedragen. De onderdrukking en taboes, de geestelijke gewenning aan onderworpenheid aan het gezag, aan kritiekloze aanvaarding van de officiële waarden, die ons gemaakt hebben tot wat we zijn, zullen niet in één dag uitgevaagd kunnen worden. Het zal een hele opgave zijn om elke Spanjaard voor eigen rekening te leren denken en handelen, onafhankelijk van de veranderlijke politieke toestand. Hij zal geleidelijk aan moeten leren om zonder vrees te lezen en te schrijven en om volkomen vrijuit te spreken en te luisteren. Een volk dat bijna veertig jaar lang heeft geleefd in omstandigheden van onverantwoordelijkheid en onmacht is per definitie een ziek volk, waarvan het genezingsproces even lang zal duren als de ziekte.
Menig keer - naarmate de affectieve breuk met mijn land zich verdiepte en er bij mijn fysieke verwijdering een andere, van geestelijke aard, kwam - heb ik aan deze man gedacht, wiens schaduw mijn lot sterker heeft beïnvloed dan mijn eigen vader. Iemand, die ik nooit in levenden lijve heb gezien en die op zijn beurt niet wist van mijn bestaan, maar die wel de oorzaak was van een reeks gebeurtenissen die de kiem legden voor mijn ballingschap en roeping als schrijver: het ongeneeslijk trauma van de Burgeroorlog en de dood van mijn moeder bij een bombardement door zijn luchtmacht; de afkeer van het conformistische systeem waarin zijn mensen mij wilden opvoeden en waarvan ik de gehate littekens nog steeds draag; het vroegtijdige verlangen om voor altijd een land te verlaten dat naar zijn beeld was gesmeed en waarin ik me een vreemde voelde. Wat ik nu ben heb ik aan hém te danken. Hij maakte me tot een Wandelende Jood, tot een soort Jan zonder Land, niet in staat zich ergens aan te passen of thuis te voelen. Hij dreef me ertoe al heel jong de pen op te nemen om mijn conflictrelatie met mijn omgeving en mijzelf te bezweren via de literaire creatie.
Er zijn anderen, die minder geluk hebben gehad dan ik. Ik heb het niet alleen over zijn ontelbare fysieke slachtoffers, maar ook over de schade die er is aangericht in het bewustzijn van degenen die de ineenstorting van hun meest nobele idealen hebben moeten aanvaarden, hun eigen morele dood. Of over de verlangens en hoop, verbonden aan het doorbreken van het systeem dat hij met geweld aan Spanje had opgelegd, verwachtingen die velen nooit verwezenlijkt zagen. Ik denk hierbij aan Cipriano Mera, commandant van het IVe Republikeinse Legercorps, die arm en vergeten is gestorven in een ziekenhuis in Parijs, terwijl het modernste chirurgisch team ter wereld hém kunstmatig in leven hield. Ik denk ook aan Léon Felipe, Max Aub, Julio Alvarez del Vayo en zovele anderen die tot het einde toe heldhaftig trouw bleven aan de principes waarvoor ze edelmoedig streden. Zijn sinistere einde - het penseel van Goya of de pen van Valle Inclán waardig - komt voor hen te laat. Niemand zal hen weer tot leven kunnen wekken.
Wat mij betreft komt de tijding óók te laat: zoiets als een huwelijksaanzoek dat pas na lange tijd wordt aangenomen, wanneer degene die het aanzoek deed, het wachten moe, zijn leven zo goed en zo kwaad als hij kan heeft ingericht in functie van een ander. De uitwerking zou pas volledig geweest zijn als het bericht vijftien jaar eerder was gekomen, toen mijn liefde voor mijn land nog intact was en ik me er met een groter vertrouwen en enthousiasme dan nu in het openbare leven had kunnen mengen. Nu, in 1975, ben ik, zoals de dichter Luis Cernuda het zei, ‘een Spanjaard zonder overtuiging’ - een Spanjaard die dat alleen maar is omdat hij niet anders kán. De schade is ook onherroepelijk geweest en ik schik me er in op mijn manier, zonder rancune of nostalgie.
Zijn verwoede gehechtheid aan het leven - dat hardnekkige weerstandsvermogen dat degenen die zijn eindeloze doodsstrijd meemaakten zo verbaasde - werpt een nog duisterder licht op de persoon die enkele weken tevoren koelbloedig en zonder acht te slaan op de protesten uit de gehele wereld, vijf jonge landgenoten tegen de muur liet zetten, omdat ze schuldig waren bevonden aan de onvergeeflijke misdaad het gelegaliseerde geweld van zijn regering met geweld te beantwoorden.
Het kost me moeite de formule uit te spreken, maar ik zal haar met geweld aan mijn lippen ontrukken - natuurlijk op voorwaarde dat hij niet vanuit zijn graf zal blijven regeren -: ‘Moge hij’, in de mate waarin het land, nu eindelijk bevrijd van zijn aanwezigheid, zal leven en ademen, ‘rusten in vrede’.
(Vert. M. van der Drift en R. Lo-Sjoe)