| |
| |
| |
Visitekaarterig gemompel
Wouter Noordewier
Ik heb een anoniem levensteken ontvangen, zonder dat ik dus kon bedanken voor dat geschenk. Een kleine kwelling. Meestal, bij problemen, ga ik slapen en droom ik de oplossing. Helemaal niet zo gemakkelijk, want de dromen tonen de problemen (en hiermee de oplossing) meedogenloos. En àls ik het hierdoor gemakkelijker heb dan anderen, wat ondemocratisch is, moet niet uit het oog verloren worden dat anderen weer beter iets hun hoofd kunnen leren, of vlijtiger en intelligenter zijn, wat ik altijd als ondemocratisch heb ervaren.
Ik herkende me 2 × in een verhaal van Guy de Maupassant, en 2 × in een verhaal van Tsjechow.
1) Een stervende atheïst wordt weggehaald van z'n maîtresses en plechtig rooms begraven, klap in 't gezicht van de anticlericalen. Degene die hem weghaalde, had van hem nog een laatste dankbare blik menen te hebben gekregen. Ik herkende het verlangen naar alleen te zijn als ik moe ben.
2) Een onvermoeibare danser op openbare feesten wordt onwel en naar een ziekenhuis gebracht, waar blij kt dat het een al oude man is, die een houten (heel goed) masker van een jonge man op had gehad. Dat trieste verlangen de dingen te willen vasthouden terwijl ze onherroepelijk voorbij zijn, dit emotioneel niet kunnen aanvaarden, ken ik.
3) Aan een oude vrouw zijn steeds de wezens waar ze van hield ontnomen. Ze verzorgt nu een kind van anderen, en houdt er zielsveel van. Het verhaal gaat over haar genieten van het vertrouwen en de liefde van dit kleine spontane kind, en haar angst het door een beslissing van anderen weer kwijt te raken. Ik ben zelf (geloof ik) gek op kinderen, en voel me net zo hulpeloos van liefde als ik naar bv. m'n dochtertje kijk. Ook het niet anderes kunnen dan houden van een ander wezen(tje). En dat kwijtraken door een ingrijpen: in Indonesië (‘Indië’) kon een ‘baboe’, een inlandse huishoudster waar je je, door wat ze je gaf, misschien meer aan hechtte dan je moeder, voor het stelen van een paar dubbeltjes of een pakje boter worden ontslagen.
4) Een beetje luie man in een dorp wordt om onverklaarbare redenen door de vrouwen van de hardwerkende mannen verwend, met eten, een gebreide das, en soms grotere gunsten. Zo voel ik me nu - op m'n werk, waar iedereen soms onbegrijpelijk aardig is. En ik spreek intelligente, gevoelige (helaas vaak ook enigszins neurotische) meisjes aan.
Er komt een Spaanse brochure van me uit, ik geloof door Uitgeverij ‘Het Marxistisch-Leninistisch Antifascistisch Strijdfront’, dus ik zit in de goede progressieve hoek. Ik hoop dat het op een subtiele manier een vaag (die beklijven het langst) wrange nasmaak mag geven, maar vrees dat het alleen maar zal leiden tot een gevoel van ‘wat zijn ze daar achterlijker dan hier’. Vanuit mijn flatkeuken zie ik neer op het paardenexercitieterrein van een politiebureau, waar óók wordt geoefend in het neerslaan van demonstranten. Tijdens een vreedzame nachtwake op het Domplein sloeg, voor mij volkomen onverwacht, een aantal afgerichte agenten met lange rubberen stokken in op de mensen. Een blinde wist niet waarheen hij moest, hield zijn witte stok op, van drie agenten kreeg hij een pak slaag, slagen daalden op zijn hoofd neer. (Hij bleef later met iedereen praten. Toen ik hem zag, kreeg ik de zekerheid dat dit behandeld zijn geworden als een normale burger een schitterende therapie was geweest.)
Gelukkig heeft de tekenaar aan m'n verzoek fascistische trekjes in de Nederlandse samenleving uit te beelden uitstekend voldaan: een rij rechters, in een versie van Breughels schilderij van een groep blinden, zal over een tijgerkooi struikelen; een paar Nederlandse boerinnen lezen het N.U.D., kopkrant van Het Parool, 't Socialistisch blad dat altijd pal heeft gestaan achter de Amerikaanse bombardementen op Vietnam, terwijl je in de spiegelruit van het kantoor kunt zien wat de lezers niet (willen) zien, hoe
| |
| |
mensen op straat worden afgeranseld door de politie.
De jongens van dat strijdfront hebben mijn bewering ‘dat het begrijpelijk zou zijn geschreven voor het volk, ànders dan de van jargon doorspekte publicaties van de SUN’ (die de kop van Vader Marx links op hun briefhoofd hebben staan, zoals ooit Duitse socialisten die kop op hun pantoffels hadden geborduurd), op de proef genomen door het manuscript te laten lezen aan... hun schoonmoeders. En een opmerking, tijdens een boswandeling, tegen een schoonzoon: ‘Hé... dat is net als in dat boekje van die meneer Noordewier ...’, gaf de doorslag.
Het worden, in historisch jargon uitgedrukt, evenementen zonder structuren. Ik zit daar mee: alles wat er om me heen gebeurt betekent iets. MAAR WAT?! Als Janneke, die nu typt, erbij zingt (god beware), flarden van het lijkt wel geëxalteerde hymnen, dat weet ik dat het een bijna doelbewuste poging is haar aanwezigheid kenbaar te maken en anderen niet in staat te stellen zich één moment te concentreren, dus au fond de (woedende) hartekreet van iemand die, voor een maar àl te reële en tragische verwaarlozing en gekrenktheid, van de Wereld rècht eist. (Al interpreterend baan ik me een weg door de jungle van dit leven ...) Maar àl de andere dingen.
Nu zit ik in een chic lower-middle class restaurant, één kop koffie van 0,90 cent, + 30 ct. fooi uit dankbaarheid dat ik geen 2e portie van dat vergif hoef te drinken, en heb ik, met de intuïtie die mij zelf altijd verbaast, tegen het aardige en verlegen serveerstertje gezegd: ‘U hebt Nina Ricci op of aan’. ‘Ja, u hebt gelijk, ik gebruik Nina Ricci’.
Ik wist dat dit haar blij maakte, en heb het nog even afgerond met een paar opmerkingen die ik voor mezelf categoriseer onder ‘Begin van een Pispraatje van een echte Heer’. Maar net als toen ik in 1973 op het terrasje van het Gemeentemuseum in Amsterdam ‘zomaar’ tegen het serveerstertje zie: ‘U zit in de 3e klas van de Huishoudschool en houdt niet van Engels’, hetgeen zonder enige verbazing beaamd werd, daarná beginnen de vragen bij mij pas goed op gang te komen. Ik weet het bij god nooit wat de dingen te betekenen hebben.
Een oudere, lichamelijk gezonde, dame met wijd uitstaand dik grijs haar deed samen met een vriendin een cursus, aan de Volkshogeschool over ‘Het Midden Oosten’, en wilde een boek over ‘Is-Ra-El’.
Ik gaf er een en, terwijl ze het zat in te schrijven op het uitleenbriefje, vroeg ik, een beetje onnozel (ik hou ervan om me wat naïef te houden): ‘Mevrouw’.
‘Ja?’
‘Nu u die cursus over het Midden Oosten volgt, èrgert u zich niet aan de oppervlakkigheid van de journalisten, als die schrijven over dit probleem?’
‘O, vréselijk!’, begon ze serieus, en ik moedigde haar met een lichte ozitdatzo?-toon aan.
Natuurlijk plaag ik niet alleen vitale dames. Aan een geplaagde vader vroeg ik, aan een diner bij hem thuis, wat hij zou doen als hij President van het land was. Hij ziet de mondhoektrillingen van z'n zoons, op wie hij jaloers is vanwege hun successen bij vrouwen, niet eens, hij legt zijn vork ervoor neer. Inderdáád zegt hij dat hij strenger voor de jeugd zou zijn. Wat betekent dat allemaal, elke dag weer?
In de huiskamer staan 2 of 3 grote bonbondozen al járen, omdat mijn vrouw het zonde vindt ze open te doen, ‘ze zijn zo mooi’ - ik weet zeker dat de bonbons inmiddels na 2 à 3 Kerstmissen wit beslagen zijn. Let wel, ik vind 't niet erg, net zoals ik me niet erger aan het feit dat ze m'n laatste scheermesje gebruikt en onbruikbaar maakt, door haar benen ermee te scheren, hoewel ik ook niet vind dat dit de charmes van een huwelijk zijn. Er schijnen trouwens twee soorten echtgenotes te bestaan. Eén draait zich 's nachts gewóón om, maar de ander trekt in haar slaap de dekens mee. Bij een vriend logeerde ik op een zolder, op m'n 14e. Z'n opa en oma logeerden er ook 3 dagen. Zij, 'n klein fel wijfje had bovengenoemde hebbelijkheid al 40 jaar. Drie of vier keer per nacht werd hij brommend wakker. ‘Je moet niet zo als 'n ouwe vent liggen mopperen’, zegt nu mijn vrouw, ‘je wòu toch geen lits jumeaux?’
Maar wat moet ik ervan denken allemaal?
‘Wat denkt u van Indira Gandhi?’, vroeg een Poolse dame me.
‘Daar heb je het al’, dacht ik - ‘wie de voornaam noemt op die toon, is een voorstander’.
‘Mevrouw, ik hèb geen mening over mevrouw Gandhi’.
Een vuistje sloeg gematigd hard op een tafeltje: ‘U moet er een mening over hebben!!’.
‘Maar ik weet alleen wat ik uit m'n Volkskrantje erover heb onthouden!’, protesteer ik. Op zo'n moment benijd ik degenen die van de Volkshogeschool hun meningen
| |
| |
| |
Sjoerd M. Dijkstra
1975
Langs welke lijnen gegaan tot welke lijn
waarlangs tot het uiteindelijke woord
De rand van de zee, hoge branding
schemer al geweest, verweg de lichten
Het was late avond, eindelijk thuiskomst
vlakbij de branding, licht van de sterren
Als in droom...
Als in droom bij het water van toen, zeegroen; jouw voeten
op zandstrand, licht straalde en kaatste uit water
Jouw zoete gang toen, jouw roze naakte voetzolen
ach hoe en waarom trok in die rozen mijn hart...
hebben, over Is-ra-el, Ierland, China, Gandhi, etc., etc.
Ik heb nergens een mening over.
Nu zit ik in 't kamertje van Anabel van wie ik de rustige ademhaling hoor. Haar in bed krijgen is elke dag een ernstig variété-nummer. Mijn vrouw zit met Cesar naar een Nederlands lachprogramma te kijken, ik hoor haar af en toe lachen, ze is altijd zo 100% in een situatie. Ik heb eigenlijk allebei: een diep inleven, en dan mijns ondanks een neiging, om niet te verzuipen, de dingen te willen begrijpen en overzien. Dat is wel fijn, nu ik weet dat ik tot afstandname in staat ben en toch niet, zoals sommige mensen, dit bereik door altijd koel-ironisch te zijn. Als schrijfstijl vind ik koele ironie mooi, niet als stijl van leven. Het lijkt wel of ik alleen geïnteresseerd ben in slapende honden wakker maken, of kleine momenten van ontroering te sparen, maar nergens naar kan streven, geen doel kan vinden. Ik weet ook niet hoe op te voeden. Elke dag weer heb ik 'n gevoel van mislukking hierin. In de klas (ik ben ook leraar geweest) was ik te geïnteresseerd in wat er gebeurde, wat er in de leerling kon omgaan, in ieder apart, hoe de machtsverhoudingen lagen, hoe gewiekst of dom ze waren, hoe mooi en spontaan ('t waren 18-jarigen), wat er in mij omging - om me echt te kunnen interesseren in hun kennis of in orde.
Dat me wat onnozel houden heeft hiermee te maken.
Een moeder van 5 kinderen, die ik verweet zo bodemloos tolerant te zijn, antwoordde dat mijn voorgewende sulligheid op hetzelfde neerkwam: op dié manier zàg je nog eens wat, want je laat mensen dóórgaan, zich uitspreken, je leert ze nog eens kennen, als je niet reageert zoals de meesten dat zouden doen, tegenstand biedend bij opkomende verontwaardiging, afkeer, etc.
Hoewel er grenzen moeten zijn voor iedereen. M'n Anabel rukte voor de grap m'n bril af, vanmiddag op de divan - ik voelde me aangetast in mijn bescherming (ineens minder zien), of in mijn waardigheid, die bril hoorde op een te hechte manier bij mij. Ik zei serieus dat ze dat niet mocht doen. Maar hoe vaak overtreed je die wet van respecteren in iemands wezenlijke menselijkhied niet zèlf, vooral bij kinderen? Anabel denkt nog dat ze niet gezien wordt als zij haar ogen dicht doet, dus ligt ze met opgetrokken knieën ergens zodra ze m'n sleutel in de voordeur hoort. Dan ga ik zoeken. ‘Waar zit die meid?’, vraag ik. M'n vrouw: ‘Weggelopen’. ‘O, ik ga haar zoeken!... Waar kan ze zijn? Zit ze soms hier?’ Je zoekt vlak bij waar ze ligt, met haar gatje in de
| |
| |
lucht, in spanning, met de ogen stijf dicht, de handen voor het gezicht en een lachje, soms een hoorbaar gegrinnik, en na een tijdje zeg ik: ‘Hé, een voet? En wat is dit hier?!!’, etc., tot we elkaar stijf omhelzen, zij met haar beentje om m'n middel. Maar soms doe ik of ik haar buiten ga zoeken en dan is ze in een wip op de been, rennende voetjes, ‘Hier ben ik!’ (allemaal in het Spaans want ze kan nog geen Hollands). Is dat geen vorm van chantage?
En de volgende stap, doen of je weggaat naar je kamer als ze niet het speelgoed wil opruimen? Emotionele chantage? Ja.
Ze heeft ook haar waardigheid als vrouw. Als ze zegt (3 jaar) ‘Kijk eens, mijn borstjes groeien al’, dan moet je zoiets niet aan iedereen vertellen, want je reduceert zo'n wezentje dan een beetje in de richting van een anekdote waarmee je een beetje kunt geuren. Als ik haar, nadat ze een plas heeft gedaan, altijd met een dubbel gevouwen stukje WC-papier aandruk op het spleetje, ritueel ‘la gotita’ geheten, het druppeltje, dan is dat een vrij intieme handeling die me al met lichte aarzeling vervult. Natuurlijk is er een goed doel, leren vooral onder de navel zorgzaam te zijn, vooral als meisje, want ik ben hierin 'n ouderwetse zak, maar m'n vaderlijke ingrijpen is toch maar een indringen in iets dat ooit, tenminste dat hoop ik, tot de strikte privé-sfeer zal moeten behoren, en het in principe al doet.
Huiselijkheden, maar ook extremiteiten interesseren me - Waar te zoeken als je een waar beeld wilt? Bij het gewone? Dan kun je wel aan de gang blijven. Alleen het extreme nemen, als intensiteit van waarheid? Dan heb je misschien minder te doen. Nee, het interessantst vind ik de ontdekking van wat onder de uiterlijke schijn moet hebben gelegen of ligt. En hoe lang al lag het er; hoe sijpelt iets door, wat knaagt aan onze ziel? Soms is het simpel, meestal uiterst ingewikkeld. Bv. zoals in verfijning zo vaak juist een element van grofheid kan zitten, en omgekeerd. Wat krijg je te zien? Neem een oude man. Misschien is hij doodsbedroefd, verbitterd, bang van de dood, eenzaam, heeft hij vernederende kwalen en wil hij met iemand praten. Maar hij presenteert je: zijn lachrimpeltjes, een zekere, bij een oude man passende, ondeugendheid, een gemaakte waardigheid, een air van ik-geniet-er-nu-van - want - ik - heb - hard - genoeg - gewerkt, iemand die je een knipoog geeft om te verstaan te geven dat hij het leven óók gekend heeft, etc.
Neem je mythe van jezelf. Je doet ergens je best in niet inspirerende omstandigheden. Daarin probeer je meteen iets bijzonders te zien. Niet erkennen dat je je verveelt, nee, zeggen dat er iets heldhaftigs zit in je onderwerping aan een Taak, aan ‘iets dat ook gedaan moet worden’. Is dit niet meer een achteraf prijzen van het juk dat je je hebt opgelegd? Liever houd ik dan mijn niet-weten-waaraan-me-doelbewust-te-wijden.
Neem een gemiddelde bibliotheekbezoekster die iets (speciááls) zoekt. Die wordt voor de gek gehouden door ook te geloven in waar het publiek, het ontwikkelde volk, in gelooft: geef je een náám aan iets, weet je een paar lijnen te trekken, verbanden te leggen, dan heb je iets bezworen, onder de knie, dan beheers je het, en kèn je het. En het mooiste is natuurlijk dit te doen door een combinatie van intelligente jij-en-ik-begrijpen-dit (progressieve) schijn, en tóch een gevoel weten te geven dat de wereld nog in zijn voegen hangt.
Ik heb mijn manier van zien (niet expres) en lig daarom wel eens in de clinch met degenen die zich, onder een schijn van individualiteit en kritische onafhankelijkheid, handig en met een instinct, de heersende normen eigen maken. Ik geniet van de wereld, maar ben niet in staat die normen, of de orde der dingen, innerlijk te respecteren.
Dit geruststellingen geven zie ik als functie van de wetenschap. Maar in welke bewoordingen uit zich dan de schijn? Precies het omgekeerde als wat ze eigenlijk doen.
‘Het vanzelfsprekende onvanzelfsprekend maken’ is de slogan.
Nu nèt heeft een oudere man, ik schat 65, me proberen te storen in de studiezaal van de Openbare Bibliotheek, waar ik m'n geschrijf voortzet - en zoals dat gaat, hij bevestigt wat je hebt bedacht.
‘Schrijft u een buitenlandse brief?’
‘Nee’. Ik kijk gauw weer neer, om te laten zien dat ik druk bezig ben, maar ik heb niet ongestraft veel geluisterd, 't is in m'n gezicht en houding gekropen. Na 5 minuten stilte:
‘Mag ik u een gedicht van mezelf voorlezen?’
‘Godbeware meneer, voor zo'n aanbod ben ik nou juist altijd zo bang! Nee’.
‘Een kòrt gedicht?’
Ik word al week. De man staat gewoon te smeken, ik ben ook 'n mens.
‘Nee’.
‘Nou, een aforisme dan. Een kort’.
Ik denk even na.
‘Goed. Maar opschrijven. Hier is papier’.
Hij schrijft vier aforismen op, waarvan drie hele lange.
| |
| |
Drie weken eerder al kwam ik ergens iets afgeven. Een hospita deed open, ik zat op m'n bromfiets, gaf het af, en zei:
‘U lijkt een broedse kip die haar ei niet kwijt kan.’
Dat was zo, ze had het met haar gereformeerde minnaar uitgemaakt en die wilde nu haar houtdraaibanken e.d., die ze bij hem had staan, niet teruggeven. Maar ze schreef nog wel gedichten.
‘Mag ik u een gedicht voorlezen?’, vroeg ze.
Ik ging naar binnen. Het was zeer gênant. Allereerst het rijm, het infantiele, de volkomen afwezigheid van zelfkritiek, dan het lichtelijk triomfantelijke krullen van de mondhoeken tijdens het oplezen, met duidelijk de op en neer bewegende snorharen op de bovenlip. En de harde dreun, bladzijden lang, want het was een half schoolschriftje vol. Ik zat daar gevangen, aan dat met pluche bedekte tafeltje, en kon die dreun maar niet ontwijken!
Nou de leugens van deze man (hij is blij vertrokken):
‘De waarheid is revolutionair en de leugen is conservatief’.
Al wàs dat zo, hij impliceert aan de kant van de waarheid te staan.
‘One either knows or never knowledge gains about the deeper origins of learning’.
De je-hèbt-het-of-je-hebt-het-niet-theorie. Hij heeft waarschijnlijk niet kunnen studeren, en is daar nog niet overeen. Iemand die de Sufi of de Tao Te King filosofie niet heeft kunnen verteren. Pretenties hullen zich altijd in vaagheid. Er zit ook nog een echo in van de vertaling van Omar Khayam, in de jaren '20 verschenen.
‘Maar er is geen wijsheid zonder verstand en geen liefde zonder huwelijk, want wijsheid heeft zin en liefde vindt antwoord’.
Zelfs onze fascistoïde Telegraaf-huisfilosoof H. van Praag zou zoiets niet meer opschrijven. Men weet nu wel overal dat niet àlle liefde binnen een huwelijk te vinden valt. Maar deze arme man is om de een of andere reden niet getrouwd en heeft zich een romantisch beeld van het huwelijk laten opdringen.
Ik ben vóór de kwadratuur van de cirkel, vóór het verenigen van extremen, van grote tegenstellingen, misschien om zelf niet uit elkaar te barsten, en ik vind het een bewonderenswaardige, grootse grap zoals de Bourgeoisie in een heroïsche poging Romantische Idealen met de Instelling van het Huwelijk heeft weten samen te brengen.
Hoe gaat dat meestal?
De verlegenheid eerst, het vol gemoed, het scherpe moment van ik kan zonder haar niet leven, elkaars innerlijk en gedachtes raden en beïnvloeden, de kinderlijke blijheid en houden van iedereen, en 't afstralen van je geluk.
‘Hoe menselijk is de ander in z'n zwakheden’.
Hoe vreemd de officiële plechtigheid. 't Einde van deze roes, na 3 dagen of 3 jaar. Bij het elkaar dan aankijken, soms een nieuw plezier, ook zinvol, vol van een wat wijzere verstandhouding.
In een verhouding interesseert me de over- | |
| |
gang tussen macht en vrijheid, of misbruik en liefde. M'n broer kwam uit Zweden en vertelde dat het naar bed gaan met een vrouw door sommige doctoren aan een mannelijke patiënt werd aanbevolen als psysieke therapie. Dat noem ik misbruik die - en wéér denk ik: ‘Ben ik een oude zak?’ - niet zonder grote schade aan je ziel kan gemaakt worden. Het omgekeerde gebeurt ook, natuurlijk, een vrouw neemt een minnaar omdat ze in de spiegel ziet dat haar huid niet glanst, kijk maar naar Lady Chatterley.
De meeste gevallen zijn helaas niet zo duidelijk. Wèl duidelijk is natuurlijk dat we allemaal boter op onze hoofden hebben.
We gaan door. Niet met wat ik geacht word te doen. Dit langzaam, ook in werktijd, op papier praten, wordt als diefstal gebrandmerkt, met de staat als bestolene. Nu zit ik officieel adressen over te schrijven. Voor 40 kwartjes had ik de 40 pagina's dichtbedrukte bladzijden uit de adresboeken kunnen copiëren, maar die worden me geweigerd, ik ben een goedkoop afvalprodukt dat bezig gehouden moet worden. Dus doe ik, om niet gedeprimeerd te raken van teveel willen en elke maand f 20,- aan kwartjes uit eigen zak te moeten betalen, aan iets wat ze in de Oostbloklanden vast nog beter kunnen dan hier: efficiënt lijntrekken.
Ondertussen wel al degenen bewonderend die vervuld zijn van een plichtsbesef, en elke dag op tijd op dezelfde plaats zich met papieren en mensen en machines bezighouden, al vinden ze het nog zo vervelend. Maar de bewondering wordt vermengd met een licht gevoel van ‘ze kunnen niet beter’: Doen wat je wil, hoe weinigen durven dat. Want het is tegenwoordig, in een welvaartsstaat, niet meer een kwestie van niet kunnen. Het: ‘Ik had wel dit of dat kunnen worden, maar het leven... mijn plicht... ik kreeg nooit de kans ...’: een beetje flauwe kul. Ik ken een nog jonge Marokkaan die ná de fabriek nog tot 11 uur (van 4-11) moet vaatwassen achter de balie van het busstationsrestaurant in Utrecht, omdat zijn vrouw, kind en 9 andere familieleden moeten eten van wat hij opstuurt. Dat is wat ànders, en ik begrijp waarom hij soms zo saggerijnig is. Maar ik bedoel dit niet. Een buschauffeur in Engeland, 20 jaar geleden, had al 20 jaar dezelfde route gedaan. Op een mooie dag zei hij tegen de passagiers: ‘Wie wil kan uitstappen, wie mee wil kan mee, vandaag maak ik met de bus een ritje door het land’. Een paar passagiers bleven zitten. Prettige bijkomstigheid was dat de busmaatschappij hem niet ontsloeg. Dat vind ik een voorbeeld van nemen van vrijheid (‘Die zit in je’). Maar nou komen de problemen. Als iedereen de vrijheid heeft die je weet te nemen, dan is die (potentiële) vrijheid in iedereen aanwezig, dan hebben de mensen dát met elkaar gemeen. Maar ik geloof niet dat het ontdekken van een gemeenschappelijk menselijk fond de geringste garantie biedt dat men elkaar niet zou blijven doodslaan. Ik denk dat vooral oppervlakkige humanistische praatjes moord en doodslag bevorderen, omdat het humanisme een hypocriete ontkenning van het kwaad is, zodat dat kwaad nu, ontkend, helemáál een ongecontroleerd zelfstandig leven gaat leiden.
Volgens Stendhal kon je worden wie je wilde, als je maar wilde. In dat idee zit rechtvaardigheid en orde. Tsjechow, Dostojewski en Nietzsche wisten al meer, meer dan menigeen zelfs nu durft te erkennen.
En bij een Flannery O'Connor (‘Everything that rises must converge’, Penguinpocket) wordt ieder idee van rechtvaardigheid en orde ontkend.
Maar goed, de meeste mensen zullen wel dromen van de Ontmoeting met de Ander, pardon, de Ene, die plots Innerlijke Harmonie zal brengen, Macht over een ander zonder dat dit gestraft wordt (onder het mom van Liefde en Bestwil mag immers alles), bij wie je onverantwoordelijk mag zijn, etc. etc. Ergens moet ‘Het’ zijn, daarvan zijn jongere mensen vaak overtuigd.
Ik vind zelf liefde elke dag iets wonderbaarlijks. Maar wil je de werkelijkheid zien dan zul je toch een even grote plaats moeten inruimen voor haat. En ruimte voor de wens van iedereen voor iemand, minstens één persoon, gevreesd, belangrijk, sympathiek, zinvol, interessant, te zijn.
Bij die werkelijkheid hoort een besef van hoe groots het is een mens te zijn, maar ook een kleurenfoto van een hoopje mensenstront, en van een stervende bejaarde. Of, om op een kleinere schaal te blijven, je kunt in dezelfde minuut van een ouder wordend medemens de waardigheid van dit ouder worden beseffen, bv. alleen al in een bepaald bewegingsritme, of in een grijs rondje om de pupillen, en dan in dezelfde persoon zeer onaangenaam getroffen worden door de kleinheid van een egoïsme, of slechte smaak, of hopeloze, onoverkomelijke, want in de hele persoon getrokken, soort ònhygiëne.
Dus ‘alles’ hoort bij een geschreven portret; het hoeft dan niet eens duidelijk uitgesproken te zijn. Dit alles zit ook in jezelf. Dat ben ik aan het ontdekken, ik hoop dat voorafgaande mij (ook voor mezelf wat beter) een beetje doet voorstellen.
|
|