| |
| |
| |
Arie Gelderblom
Het eiland
hij had het goed met haar en het kind
op dat eiland in de stille oceaan, de radio was
allang vergaan en alle bladen waren sla of
groener nog van smakelijke taal in het
vergiet, een oud verhaal van regenwater soms
maar meest de zon als kraan en vogels
hij had het zoet met haar en het kind
op dat eiland in de stille oceaan en 's avonds
was de branding spraakzamer dan overdag
alsof de aarde eindelijk waaide dat er
mensen waren, door geen appel te verraden,
hij versierde haar met veren en varens en lachte
omdat het kind geen naam had
toen de soldaten kwamen en hen meenamen
waren ze al geraakt, zodat de dood hen niet meer
raakte uit die mitrailleur, ze niets meer wisten
van het lintje voor de generaal die het vergiet
| |
Dit meneer
dat het jonge meisje terugkwam
met alle eeuwen in haar lange baard
dat alle lachen van ontroering
tot stilstand kwam in de musea
dat de generaals hun medailles
wegwierpen in een onbebloed zwembad
plotseling raadsels sprak
dat het jonge meisje terugkwam
als een bus ongebluste kalk
| |
| |
| |
Priory Court Hotel II, Dover
voor jane
nu ik nergens ben dan hier,
een hotel langs de weg naar het niets
dan misschien morgen een volgende dag
of vannacht geen ster meer dan jij
die me niet kent maar bij me bent
als de verste verte iets dichterbij
waarin niet zeker is of het kind of jij of ik
nog zullen weten dat we er zijn,
onbekend voor iedereen en voor onszelf,
verdwenen in woorden en talen van anderen,
verloren in autogebrom, een stap op de trap,
de jacht op de dood van een vogel -
weet iemand waar ik ben -
ik heb kaarten verstuurd, brieven verzonden
maar geen woord waar ik ben -
tussen de sterren, geen blik of het was
voorbij, geen blik of alles was onbekender
geen blik of het was een onbekende,
geen licht of ook jij was een vreemde
die ogen vol tijd had, een klok, een letter
of een radio in je hart, een zwarte krant
in je handen, er was geen zwaan zo wit
als een eeuw voor jou en mij alleen
in dit landschap, een hotel langs de weg
waarin we verdwenen, de doden werden
levender, deze kamer is altijd leeg geweest,
hier woonden we niet, hier leefden we niet,
hier sliepen we twaalf uur per nacht,
hier kreeg het kindje steeds oudere beentjes
maar hier waren we niet, we waren
de jacht op de dood van gevangen vogels
en vlogen nooit hoger dan de heimwee
naar grond en gebroken ogen
ik heb je niet gekend, ik heb je altijd gezien
ik heb je haren geteld, in je ogen gekeken
maar ik kende je niet, je zei iets maar
ik was het vergeten, de nacht deed het
of de dag, of iets in de snelle auto -
geen naam, geen kraai, geen kind
dan een kind dat slaapt, de avond
die staart en jij die denkt dat je weet
| |
| |
waar je bent tussen de ontelbare sterren -
geen verte of het is verder, geen naam of
het is een valse, geen heelal of er zijn betere -
een hotel langs de weg en nooit gezegd
wie je bent en voor jezelf onbekender
dan de smaak van goedkope toffees
en geen woord of het verdween
voor je uit over de weg van een heimwee
de jacht op een gat achter vogels
| |
Aan zee in Brighton
terwijl de wind met de golven speelde -
mooi windje, mooi watertje, spelletjes
bij hoog en bij laag, algen wakker en vogels
op de eeuwige jacht naar onzichtbare vleugels
lichaampje opgelost als wind op een golfterwijl
het ruisen der zee weer de schelp
bij zijn moeder op de schoorsteen was, terwijl
hij schuim vermoedde zo wit als de woede
van een kok of een dokter, ergen bewogen wel
lepels, messen en lancetten, ergens bewoog wel -
hoog op die toren, hij wilde van allen winnen
- nooit kon hij tegen zijn verlies, zei ze -
maar nu stond de wind goed om langzaam
te bidden, om langzaam, trede voor trede
zichzelf weg te geven, anderen te laten klimmen -
mooi windje, mooi watertje, klimop van de golven -
en vanaf zijn pols, zijn linker of zijn rechter
klopte hij zichzelf als zichzelf in de ogen,
zijn hart lag als licht in de pupillen, de zon
was de gouden schotel van zijn gezicht,
hij verzette zich niet meer, hij wist nu te sterven
in de kleur van de bloemen die op de wind
bewogen zoals hij bewoog, een beetje bewogen
moedertje had de schelp tot zee gebroken
de zee bij Brighton, terwijl de golven
mooi windje, mooi watertje, klimop van
vogels tot water, tot lucht verstoven
en vluchtiger het stilstaande, latere horloge
|
|