De kleine zelfstandige en het minimumloon
W. Drees Sr
In een persbericht konden we onlangs met vette letters lezen: ‘Van middenstand 40% onder minimuminkomen.’
Met het minimuminkomen werd bedoeld het voor arbeiders wettelijk vastgestelde minimumloon (op het ogenblik ruim f 15.000 per jaar; voorzover het bijvoorbeeld bij de Algemene Bijstand geldt voor gehuwden, wordt de uitkering bepaald op het nettominimumloon, dus na aftrek van belastingen en sociale premies).
De toestand werd hiermede nog iets donkerder gesteld dan in de tekst, die daarop volgde en die ontleend was aan een rapport van de Raad voor het midden- en kleinbedrijf over inkomensbeleid. Dat komt in ‘koppen’ meer voor. De genoemde raad stelde dat het inkomen van een kwart van de ondernemers in het midden- en kleinbedrijf onder het minimumloon bleef. Tot 40% kwam men als men rekening hield met het verschil in bestedingsmogelijkheden van ondernemers en arbeiders. Hier gaat het dus om verschil in gebruik van een verkregen inkomen. De ondernemer kan bijvoorbeeld van oordeel zijn dat hij een deel van zijn inkomen moet besteden aan uitbreiding van zijn bedrijf, aan reservering voor risico's e.d. Daarmee kan men echter dat deel van het inkomen niet weg-redeneren.
Voordat het inkomen wordt vastgesteld, is reeds rekening gehouden met afschrijvingen om het bedrijf in stand te houden en met nietwettelijk verplichte, maar in wezen noodzakelijke premies voor verzekeringen enz.
Intussen heeft de Raad voor het middenen kleinbedrijf de vermelding van de 40% naast de 25% niet gebruikt om bij de overheid aan te dringen op meer geldelijke steun voor de maatschappelijke groep, die hij vertegenwoordigt. In dit rapport doet zich integendeel een geval voor dat een streep aan de balk verdient: De Raad, vertegenwoordiger van een belangengroep, waarschuwt de overheid dat ze op een bepaald punt iets voor die groep zou willen doen, dat veel te veel geld zou eisen.
De regering heeft in haar interimnota over inkomensbeleid de gedachte geopperd het inkomen van zelfstandigen, als het beneden het minimumloon blijft, van rijkswege tot dat minimumloon aan te vullen. Dat zou echter, betoogt de Raad, zoveel kosten dat het een ‘budgetair onhaalbare zaak’ is. Dat had de regering zelf ook kunnen bedenken, maar ze heeft wel meer, wat bedoelingen betreft sympathieke, invallen, waarbij ze zich van de financiële gevolgen geen rekenschap geeft. Mooi als er een belangengroep is, die er wel op let.
Aan het denkbeeld zijn overigens nog andere bezwaren verbonden dan dat het te veel zou kosten. Een gegarandeerd inkomen kan verzwakkend werken op de eigen inspanning om tot hoger inkomen te komen. Het zou ook vaak niet meer levensvatbare bedrijven in stand doen blijven, ook als de werkkracht van de eigenaar van het bedrijfje mogelijk elders productiever zou kunnen worden aangewend. De regeling zou bij betrokkenen het belang vergroten van te laag opgeven van inkomsten. De toestand is in dit opzicht al gevaarlijk genoeg. De hoge inkomstenbelasting verleidt velen ertoe een te laag inkomen op te geven. De mogelijkheid tot ontduiking nu is bij vele zelfstandigen groot. Bij loontrekkenden is ze er niet voorzover het loon in vaste dienst betreft, waarvoor de loonbelasting via de werkgever wordt geheven. Men moet echter het aantal gevallen niet onderschatten, waarin klusjes worden opgeknapt, ‘zwart werk’ wordt gedaan, hetzij in vrije tijd naast de loondienst, hetzij tijdens werkloosheid, terwijl noch premies, noch belasting worden betaald.
Het is verkeerd, maar velen, die een ander mens nooit in enigerlei opzicht zouden benadelen, voelen zich niet bezwaard als ze een algemene kas, ver buiten hun gezichtskring, iets onthouden of iets daarvan ten onrechte ontvangen. Wat zelfstandigen betreft, menigeen zal hebben ervaren dat sommigen gaarne contant geld in plaats van betaling per giro ontvangen, omdat ze de bedragen liever buiten hun boekhouding laten. Er is al velerlei verleiding om de algemene middelen te benadelen, bij de inkomstenbelasting, bij sommige sociale uitkeringen, bij individuele huursubsidies. Men voege