Hollands Maandblad. Jaargang 1975 (326-337)
(1975)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
De rol van intellectuelen
| |
[pagina 12]
| |
in de democratie, en niet de permanente, eeuwige despotie van China, - is zo'n Chinese kaderfunctionaris een communist? En als de massa de ideeën die haar bezielen zo verkeerd begrijpt, is het dan nog erg belangrijk in naam van welke ideeën zij de intellectuelen op hun bek slaat? Ik ben zo vrij te menen dat ideeën die zich hebben meester gemaakt van massa's die deze ideeën niet begrijpen, slechts van belang zijn zolang zij betekenen dat die massa's vertrouwen stellen in de groep intellectuelen die deze ideeën heeft geponeerd en de beweging leidt. Wanneer de intellectuelen de controle over de massa's verliezen, verliezen die ideeën ook deze betekenis. Ideeën zijn belangrijk voor het oordeel over een revolutie (d.w.z. een door intellectuelen geleide opvoeding van de massa's). Ideeën zijn volstrekt onbelangrijk voor het oordeel over een pogrom (d.w.z. een opstand van de massa's onder leiding van de onderwereld). De ideeën van een revolutie zijn essentieel, omdat zij leiden tot de inrichting van een nieuwe maatschappijvorm. De ideeeën van een pogrom zijn niet essentieel, of beter: zij zijn slechts essentieel in de mate waarin zij de naakte dorst naar vernietiging bemantelen en op die manier de deelnemers aan de pogrom in staat stellen hun geweten te zuiveren. Bij het oordeel over een pogrom is van beslissende betekenis het criterium van de praktijk, de praktijk van de pogrom. Welke vaandels boven de hoofden van de deelnemers aan een pogrom bengelen is van geen belang. De niet door mensenhand geschapen beeltenis van Christus, de heilige koe of de leninistische idee van de culturele revolutie zijn, zo begrepen, volmaakt gelijk en synoniem, zoals ook drie grootheden die ieder voor zich gelijk nul zijn aan elkaar gelijk zijn. Wanneer een revolutie degenereert, zoals dat in China is gebeurd, moet men er over nadenken wat er is gebeurd. Er is iets nieuws ontstaan, iets dat lijkt op fascisme, maar dat nog geen naam heeft. Een revolutie naar zijn organisatorische stuctuur en een pogrom naar zijn geestelijke essentie. Natuurlijk geen oude boerenpogrom, die ongeorganiseerd was en vanzelf verliep, maar een nieuwe, hooggeorganiseerde, waarvan de sociologen de structuur moeten onderzoeken met dezelfde wetenschappelijke hartstocht waarmee medici kankergezwellen onderzoeken. De pogrom van de twintigste eeuw. Uitvoerders zijn massa's die uit hun gewone doen zijn geraakt, losgeslagen van hun tradities, aan verwarring ten prooi, van angst bevangen en vol hysterie, organisatoren zijn halfintellectuelen en pseudointellectuelen, een onderwereld, verlicht genoeg om zedelijke taboes overboord te zetten, maar niet verlicht genoeg om de geest van de zedelijkheid te vatten, ontwikkeld genoeg om een beweging te organiseren, maar niet ontwikkeld genoeg om een werkelijke uitgang uit de tegenspraken van onze tijd te vinden en zich onvermijdelijk op de verkeerde uitgang stortend, op agressie. Daarbij wordt de zaak gecompliceerd door het feit dat het Chinese kader de massa's weliswaar met haat voedt in plaats van met rijst, maar tegelijk enkele rationele economische taken vervult: fabrieken, wegen, huizen bouwt. Als er niet te veel haat werd geproduceerd en meer staal, zou men vrede kunnen hebben met het gebruik van deze of gene leuzen als opium voor het volk. Tenslotte heeft men de massa's altijd op een of andere wijze in een roes gebracht om ze veel werk tegen geringe betaling te laten verrichten. Dat is althans de mening van veel praktische politici. Of ze gelijk hebben is een andere zaak. Persoonlijk meen ik dat zij, alles welbeschouwd, ongelijk hebben. Maar in China heeft de ontwikkeling een duidelijk kwaadaardig karakter aangenomen, d.w.z. de produktie van haat heeft het gewonnen van de produktie van staal en schijnt een exportartikel te worden. Zodoende vervagen de verschillen tussen de oosterse en westerse (fascistische) varianten van pseudo-revolutionaire bewegingen en ontstaat een soort fascisme dat de mond vol heeft van citaten van Lenin. Daarom is het buitengewoon belangrijk te beseffen dat het niet gaat om de citaten, maar om het bewustzijn dat de citaten uitkiest. Je kunt citaten uit het evangelie lichten om de inquisitie te rechtvaardigen en je kunt citaten uit Lenin lichten om een oorlog tegen de Sovjetunie te rechtvaardigen. In het licht van de Chinese ervaring loont het ons eigen verleden opnieuw te waarderen. Het loont te beseffen dat het kwaad niet schuilt in de ideeën (de ideeën waarmee wij streden in de jaren '20 en '30), maar in de vulgarisatie van die ideeën, van alle ideeën; dat er geen gevaarlijke gedachten bestaan, maar gevaarlijke hoofden (halfontwikkelde hoofden); dat in een beschaafd hoofd ieder idee een aspect van de cultuur, een aspect van de waarheid is, en dat in een halfontwikkeld hoofd ieder idee gevaarlijk is, zelfs een idee dat regelrecht uit het wijwater is gehaald; dat in halfontwikkelde hoofden Lenins idee van de culturele revolutie wetmatig verkeert in Stalins idee van de strijd tegen het kosmopolitisme of in het Chinese idee van de strijd tegen ‘het revisionisme’ | |
[pagina 13]
| |
en ‘het economisme’ (d.w.z. in het idee van een cultuurpogrom). Leidt de vulgarisatie van het rationalisme soms niet tot dezelfde resultaten als de vulgarisatie van het irrationalisme? Ligt het soms aan de ideeën van Bergson of Marx, en niet aan de neiging van halfbeschaafde mensen ieder idee ad absurdum te voeren? Had Musil geen gelijk toen hij zei: ‘het is voldoende één idee ernstig te nemen en alle tegenovergestelde ideeën te onderdrukken om te maken dat onze beschaving onze beschaving niet meer is’? Dit alles ziet u niet. U heeft rode gardisten voor u, en u gaat door met Rosenberg te redetwisten. U schettert over een dode Hitler en ziet de levende Mao niet. U wilt terug naar ‘de normen van Lenin’ - en u hindert het proces van democratisering door de intellectuelen aan te vallen, d.w.z. de voornaamste dragers van de democratisering. Laat ik u een eenvoudig voorbeeld geven. Laten we aannemen dat de intellectuelen zich hebben gesplitst in twee groepen: de modernisten en de antimodernisten. Zij zijn met elkaar in debat. In het debat, zo zeggen de ouden, wordt de waarheid geboren. Maar daar verschijnt een onderwereldfiguur en pikt een idee op (laten we zeggen het modernistische), maakt er een dogma van (dan is het begrijpelijker voor de massa's) en haalt de antimodernistische intellectuelen door het slijk. Daarna grijpt hij de overgebleven ideologen van het modernisme en van het antimodernisme, u en mij, werpt ons in het gevang en dwingt ons te bekennen dat wij een pakt met de duivel hebben gesloten, het bloed van christenkinderen hebben gedronken en van plan waren hem, de leider van de rode gardisten, door toverij om het leven te brengen. Het spreekt vanzelf dat de massa's op hun massameetings eisen dat het modernistisch-antimodernistisch gespuis met wortel en tak wordt uitgeroeid. Ieder idee bezit een zeker waarheidsgehalte, zolang het in een beschaafd hoofd zit. Ieder idee dat in een halfontwikkeld hoofd terecht komt is gevaarlijk. Ieder idee dat verdedigd wordt met hulp van de beul, ieder idee dat gemanipuleerd wordt door de onderwereld, is een gesel voor de mensheid. Wij kunnen en moeten met elkaar in debat treden. Maar de verdediging van de intellectuelen tegen de onderwereld, van de ideeën tegen hun vulgarisatie, van een hoge structuur van het bewustzijn tegen de logica van de catechismus, van de zedelijkheid tegen de reflexen van het autonome zenuwstelsel is de hoogste eis van deze tijd, de belangrijkste voorwaarde voor beschaving en vooruitgang. Verdediging van de intellectuelen betekent niet minachting voor de gewone man. Toen Marx de fabrieksarbeiders van de negentiende eeuw onderkende als de progressieve klasse, was dit geen blijk van minachting voor de boeren en de handwerkslieden. Zo getuigt het ook niet van minachting tegenover de huidige fabrieksarbeiders om te constateren dat de rol van progressieve klasse nu is toegevallen aan de hoofdarbeiders. Feiten zijn koppige dingen. In de negentiende eeuw waren er weinig intellectuelen en hun rol in het progressieve blok bleef beperkt tot de bovenste lagen van | |
[pagina 14]
| |
de leiding. In de twintigste eeuw is het aantal intellectuelen groter geworden en zijn er massale groepen intellectuelen ontstaan. Een socioloog kan mij deze verschuiving betwisten aan de hand van mij onbekende feiten, maar het is onzinnig de constatering van een feit te beschouwen als een immorele handeling. Er is een nieuwe maatschappij aan het ontstaan, waarin de boerenstand een groep van ondergeschikte betekenis is geworden, waarin het soortelijk gewicht van het proletariaat daalt en waarin het aantal hoofdarbeiders voortdurend toeneemt. De hoofdarbeiders (de intellectuelen in de brede zin des woords) vallen uiteen in verschillende groepen en lagen. Er is verschil tussen de bestuurders en organisatoren en de producenten van intellectuele en geestelijke waarden. Er bestaat nog meer verschil tussen Wernher von Braun en Janusz KorczakGa naar eind1., tussen specialisten die in staat zijn alles te construeren, tot gaskamers toe, en de werkelijke intellectuelen die in deze kamers werden vergast. De eersten zijn halffabrikaten. Ons ongeluk is misschien dat wij in een tijdperk van massaproduktie van halffabrikaten leven. De strijd gaat niet tussen de intellectuelen en het volk, maar tussen afgewerkte en onafgewerkte intellectuelen. Het tuig, de barbaar, Caliban behoren niet tot de natuur, maar zijn onafgewerkte produkten van de cultuur. De enige uitweg is van ieder mens een perfecte intellectueel te maken. Dan zou men, tussen haakjes, ook gevolg geven aan het woord van Lenin dat ‘men geen communist kan worden zonder zijn geest te hebben verrijkt met de kennis van al die rijkdommen die de menselijke geest heeft voortgebracht’. Van alle esthetische en morele waarden... De strijd gaat tussen de intellectuelen van de eerste en de tweede soort (die ik gemakshalve de ‘intellectuele intellectuelen’ noem) en de intellectuelen van de vierde en de vijfde soort (de intellectuele onderwereld). De intellectuelen van de derde soort zijn neutraal. Een intellectueel in de strikte zin des woords is een beschaafd mens, die het probleem hoeveel twee maal twee is oplost zonder aanzien des persoons. Als hij meent dat 2 × 2 = 5, dan is 4 × 4 = 20. Zijn gedrag wordt bepaald door eerlijkheid en logica. ‘De brandstapel zullen we bestijgen, branden zullen we, maar onze overtuigingen zullen we niet verloochenen.’ (Aldus de bioloog N. VavilovGa naar eind2..) Als voorbeeld van een intellectueel van de eerste soort kan Giordano Bruno worden genoemd, als voorbeeld van een intellectueel van de tweede soort Galilei. Hij verdedigt de waarheid, maar niet tot en met de brandstapel. Wanneer men hem dwingt de waarheid af te zweren, dan fluistert hij: ‘en toch beweegt zij’. Anders gezegd, de intellectueel van de tweede soort blijft eerlijk in zijn afvalligheid en heeft de moed zijn lafheid te erkennen. Als hij dat niet deed, als hij zijn schanddaad theoretisch ging funderen, zou hij vrij snel in een onderwereldfiguur verkeren. Een intellectueel van de derde soort is uw buurman op de trap. Hij zwemt met de stroom mee en laat zich vrij snel overtuigen dat het nodig is kinderen te slaan, een schilderijententoonstelling te sluiten, een modernist gevangen te zetten. Maar als men hem met rust laat, zal een intellectueel van de derde soort geen kwaad doen. Daar mist hij de eerzucht voor. Een intellectueel van de vierde soort maakt carrière en begaat daarbij gemeenheden. Maar om met M. Svetlov te spreken: ‘S. is een fatsoenlijk mens: wanneer hij u een rotstreek levert, vindt hij dat niet leuk’. Intellectuelen van de vijfde soort zijn PrezentGa naar eind3., LysenkoGa naar eind4., SoerovGa naar eind5. en andere volgevreten en kalende rode gardisten. Ik zal niet alle namen noemen die mij voor de mond komen. Zij mogen van mij zichzelf dit getuigschrift uitreiken. Intellectuelen van de vierde en de vijfde soort hebben gemeen dat zij niet in staat zijn een antwoord te geven op de vraag hoeveel twee maal twee is zonder om te kijken naar de leider van de rode gardisten of een hem vervangend persoon. Het zelfstandige denken sterft tenslotte geheel weg en staat zijn plaats af aan de autonome reflex: ‘waarheen de wind waait, waait mijn jasje’. Pogingen tot logisch denken worden ervaren als warhoofdigheid (in mijn studententijd heb ik dat verwijt menigmaal te horen gekregen). Het enige wat zo iemand duidelijk voor ogen staat is de combinatie van termen die in overeenstemming is met de geldende richtlijnen van hogerhand. Zo vormt zich een mensentype dat prima carrière maakt, maar volstrekt niet in staat is tot objectief denken, tot een nuchter begrip van een werkelijk probleem. De publikaties van dit mensentype doen denken aan een lappendeken, genaaid van duizend en één stukjes omzien naar boven, en zijn daden komen onvermijdelijk neer op de ontwrichting van de economie en de cultuur. Het eerste en het vijfde niveau verschillen in alles, ook in talent. Zelfs als Prezent een morele wedergeboorte doormaakt, zal hij nog geen geleerde worden. Zelfs als Markov IIIGa naar eind6. een internationalist wordt, zal hij nog geen dichter worden. Maar de tussenvormen | |
[pagina 15]
| |
hangen meer af van de subjectieve morele instelling dan van de gaven Gods waarover J. BrodskiGa naar eind7. het voor de rechtbank had. A.S.Ga naar eind8. is tot het hoogste niveau gestegen, niet door de absoluutheid van zijn artistieke gaven, maar door de absoluutheid van zijn morele gaven, door de as van Klaas die op zijn borst klopt, door de gloeiende kool die in zijn borst is gelegd. Op K.S.Ga naar eind9., daarentegen, een man met veel talent, heeft niemand deze operatie ooit uitgevoerd. Aan zichzelf overgelaten is hij in het tijdperk van Stalin afgedaald tot de vierde soort, maar nu probeert hij tot de tweede soort door te dringen. Het omgekeerde komt ook voor, wanneer een intellectueel die het eens tot de tweede soort wist te brengen, bedenkelijk begint af te zakken tot de vierde enzelfs de vijfde soort. Maar hoe dit ook zij, het is ook zonder ingewikkelde sociaal-psychologische beschouwingen duidelijk dat een min of meer echte intelligentsia (van de eerste en tweede soort) niet bestaan kan zonder vrijheid van woord. Zij levert niet alleen ideologen aan zichzelf, maar ook aan alle andere waardige lagen van de maatschappij. Daarom hebben in een maatschappij waarin de intellectuelen vrij zijn, alle lagen van de maatschappij een stem. En omgekeerd: in een maatschappij waarin de intellectuelen onderdrukt worden, zijn allen zonder stem. ‘Een beklagenswaardige natie, een natie van slaven. Van hoog tot laag is ieder slaaf’. (N.G. Tsjernysjevski) Een verstandig bestuur van zo'n maatschappij is onmogelijk, alle hervormingen lopen op niets uit. Dat is allemaal waar, zegt een scherpzinnig lezer, maar hoe kan men buiten leidinggevende ideeën? Bent u soms voor anarchie? Geenszins! Maar dialoog is geen anarchie. Dialoog is een hooggeorganiseerde structuur: de weg naar de waarheid en de bestaansvorm van de waarheid (die ‘altijd concreet is’ en iedere dag van uiterlijk verandert). In de loop van deze dialoog schept, corrigeert en wijzigt de maatschappij voortdurend de hiërarchie van de ideeën, de orde in het rijk van de geest. Daartoe is slechts één ding nodig: dat de eunuchen in burger ophouden haar schoot te bewaken. ‘De mens is veroordeeld tot vrijheid’. Hij heeft de keus tussen het risico een bultenaar te baren en een rustige en comfortabele onvruchtbaarheid. |
|