Hollands Maandblad. Jaargang 1975 (326-337)(1975)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] Vier strofen voor Remco Campert C. Buddingh' ‘Sinds Buddingh'’, heb je geschreven, Remco, ‘verwachten veel mensen van een avondje poëzie een avondje lachen’. Het klonk - klinkt - als een verwijt waarvan de echo soms - zoals nu - nog bulderend in mijn buizen van Eustachius nagalmt. En 't is waar: over 't algemeen ben ik een monter en goedgemutst mens - trouwens: wat zou het leven zijn zonder grapjes? - maar als ik voorlees: ‘hoeveel men ook van elkaar houdt / op den duur kan men niet zonder kachel’ (een van de meest melancholieke uitspraken ooit over wat ook door wie ook gedaan) klatert, van kale jeugdbuurthuizen tot salonnetjes vol academisch gevormde vrouwen het homerisch gehinnik bijna wellustig op en denk ik, heel triest; ‘O lieve God, welke frustraties ontladen zich hier allemaal?’ De reden, Remco? De mensen weten niet meer wat echt tragisch is: haaruitval, dikke buik, ontrouw vrouwtje, gemiste promotie, autootje total loss: zelfs Oedipus voelde zich nauwelijks zo hardhandig door de Erinnyen in zijn kruis gegrepen. Nee, laten we vooral en vooral en vooral onderscheid blijven maken: wie zoals ik (en de meesten) nog nooit een mongooltje of een vermoorde vader in zijn whisky vond, wie het - door wie of wat ook - bleef vergund om redelijk vredig en redelijk intact aan te otteren, hoe zou die, als hij ook maar met een greintje relativiteitszin gezegend is, anders kunnen dan gieren om Govert-Jan-Klaas die zich ophing omdat Gert-Geert precies zo'n eendere koektrommel kocht, of zichzelf ook maar één minuut ernstig nemen? [pagina 34] [p. 34] Ernst, Remco, begint pas buiten mijn deur - o, ik weet dat hij ook bij mij elke seconde aan kan kloppen - en dan heus niet op Nieuwmarkt of Spui, maar in de getto's van Santiago en Johannesburg, wie huilt omdat Fietje meer van Pietje houdt zou eigenlijk nog met een luier om moeten slapen. Nee, ik zeg niet dat het leuk is, maar tussen niet-leuk of zelfs heel verdrietig en werkelijk erg, gaapt een kloof even diep als tussen een verregend maandje aan zee en een dag in een barak in Bergen Belsen. Ik blijf gewoon een van de bofkonten, Remco, ook al moest morgen mijn rechterbeen eraf dan heb ik overmorgen alweer het laatste model invalidewagentje en tot mijn dood een waardevast stipendium. En ook dit is een metafoor: wij leven in Nederland, uiterst zelden een tragisch, bijna steeds een hoogst komisch land, waarin, afgezien van ‘het hartzeer en de duizend angsten die het erfdeel zijn van het vlees’ haast alles gebeurt op de helft van de ware grootte. Maar moet je zozeer naar het tegendeel snakken? Als je hier in je tuintje zit hoor je, goed, geen jubelkoren, maar ook geen wapengekletter of gekreun van overdwars opengekerfde plaatwerkers, hier kun je als door een omgekeerde telescoop jezelf nog belachelijk klein zien lopen, een dotje stof in de muil van een zonnestelsel dat de astronomen maar weinig opwindends biedt, en wie er ook groots en meeslepend wilde leven Flaccus Horatius niet. Vorige Volgende