Hollands Maandblad. Jaargang 1975 (326-337)(1975)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] De bende Jan Blokker Jr. Er trekt een bende door Zuid Frankrijk. Zij verslinden de schamele oogst, en de man die vroeg hoe groot je badgoed was, is één van hen. Zij luisteren vol vreugde naar het vrolijke geritsel van een scheurende tent, en genieten van de smeltende geur van asfalt. Met hun onafgebroken gefluit begroeten zij iedere nieuwe dag, en zij rijmen als de pest. De boerderijen dromen langzaam door in de nevelige weiden. Wie sluipt daar (des nachts?) in ritselende gewaden rond de stallen, wanneer de dag nog nauwelijks aan de ramen staat. Zij zoekt de dorpen en kastelen, bepaalt het ochtendgloren en de schemering. Hoe heet jij, meisje? Trouwhartig lopen de rivieren met hen mee tot aan het einde hunner krachten. Daar zien zij de zon niet als zonsondergang verdwijnen. [pagina 24] [p. 24] Maar zij luisteren niet naar elkanders woorden, en allang tellen zij de stappen niet meer die zij zetten. In het lege huis waarin de kinderen zich verscholen, trok een vrouw. (Eens hadden ook wij er gegeten toen het onweer dreigde.) Ze leerde haar kinderen vertalen en vertelde ze uit de Bijbel. Maar het huis kwam in de loop der eeuwen in een dorp te staan, zoals het dorp in de stad, en wij waren toen allang vergeten wat wij ons ervan herinnerden; te goed was ook jij inmiddels in het dorp bekend geraakt - je zag je stad erachter groeien. De sloten zijn dan ook ten dele dichtgeslibd, of anders wel gedempt. Eens zullen overal steden liggen vol rokende ruïnes; er zullen planten groeien voor de ramen van jonge gezinnen. Wie zal dan nog weten hoe warm het zijn kon, en hoe koud de wind. Het land wemelde van de contradicties en de lang bezongen beelden. [pagina 25] [p. 25] Lang voor de genoemde vrouw in het lege huis trok, woonde er de landheer die voorlas uit de roman die hij zelf was. Hij vulde het zwembad en schepte de vissen eruit met de handen. Hij luisterde vol spanning naar het geritsel in de stallen. Voor ons waren soms zijn woorden ontoereikend, zijn gedachten ontoegankelijk, en lang niet altijd zag je in waarom hij iets beweerde. Spock J.P. Guépin ‘Wat, geen spinazie meer? Dat komt dan later wel’. Je had geleerd dat je een kind nooit moest verbieden, beknuffeld en bebroed. Bekliederd, tot je 't ziedend een lel gaf met gevolg: je schiep een hoekje hel voor 't kind die hij gehoorzaam zou ontvlieden. Het werd zo stout als Spock, ook hij moest na een rel de cel in, trouw aan zijn devies: 't komt later wel. Vertel me meer over de trouw van jongelieden! De trouw aan later, dat de stukgesmeten pop wel weer vervangen wordt, het geld komt terug, mij best, de treinen lopen toch op tijd, de zon komt op? Nee, eerder dapperheid, want alles is verpest, als 't al niet slecht is, is het daarom al onwijs. Ze wandelen vervreemd terug naar het paradijs. Uit: Liefde, een krans Vorige Volgende