| |
| |
| |
Prefect Kuang wijst vonnis inzake het kinderlijkje
Inleiding
Het niet in de klassieke schrijftaal, maar in de levende spreektaal van de eigen tijd geschreven korte verhaal ontstond in China misschien al in de 14e eeuw. De bloei van het genre begon echter pas met de publicatie van drie bundels van veertig verhalen elk in de jaren '20 van de 17e eeuw door Feng Meng-long (1574-1646). Feng's bundels bestaan ten dele uit weliswaar bewerkte maar oude verhalen, ten dele uit nieuwe verhalen door hem zelf of zijn medewerker(s) geschreven. Ondanks bepaalde gemeenschappelijke stereotiepe stijlkenmerken, met als belangrijkste de schriftelijke imitatie van de mondelinge voordracht van beroepsvertellers, zijn de oude verhalen (ruwweg die van voor 1550) geheel verschillend van opzet.
In de oude verhalen is de hoofdpersoon of in staat zijn wil op te leggen aan zijn omgeving, of het slachtoffer van de blinde willekeur van het lot. De beschreven gebeurtenissen zijn uitzonderlijk: ondenkbaar, absurd of curieus. Hogere machten grijpen in al naar gelang het hun belieft. Goede voorbeelden van zulke oude verhalen zijn het al eerder in Hollands Maandblad verschenen ‘De hartstochtelijke Zhou Sheng-xian zet de Fan-lou op stelten’ HM 1974 no. 323, pp. 31-42, en ‘De ouderlievende zoon Ren wordt door zijn edele aard een god’, in Maatstaf febr. 1975, pp. 59-75.
Het hier vertaalde ‘Prefect Kuang wijst vonnis inzake het kinderlijkje’ behoort tot de nieuwe verhalen. Typisch voor deze nieuwe verhalen - een kenmerk dat zij delen met de grote romans van dezelfde periode, zoals de Jin Ping Mei - is dat ze retributie beschrijven als een automatisch verlopend, in deze wereld immanent proces. In deze verhalen dragen goed en kwaad zelf hun gevolgen in zich, er is geen hogere macht die beloont en straft (al zijn er soms wel elementen die wij bovennatuurlijk zouden noemen). Wie, in deze verhalen, ontberingen doorstaat wordt daarvoor later ruimschoots schadeloos gesteld; wie zijn begeerte bevredigt door de ethische normen te overtreden plukt daarvan te zijner tijd de bittere vruchten. De mens is daardoor de vrije meester van zijn eigen lot, hij vormt zelf door zijn daden zijn toekomst, door zijn keuze voor goed of kwaad. Wat goed of kwaad was stond vast, de tweede helft van de 16e eeuw zag de publicatie van talloze shan-shu, geschriften met een puntenwaardering voor elke goede en slechte daad, zodat men door dagelijkse boekhouding kon bepalen hoeveel goeds men nog moest doen om een slechte toekomst af te wenden! Deze vrije keuzemogelijkheid stimuleerde een zekere mate van psychologische belangstelling bij de auteurs van de periode 1550-1650, geen aandacht voor een persoon als individu maar een zich afvragen waarom sommige mensen kiezen voor plicht, anderen voor hun uiteindelijke ondergang.
De bijna-afwezigheid van het bovennatuurlijke, de beschrijving van 's mensen lusten en begeerten, in het bijzonder ook zijn sexuele, in een alledaagse omgeving, en een zekere mate van psychologische belangstelling, doen de werken uit de eeuw 1550-1650 soms sterk lijken op produkten van het realisme zoals zich dat sinds het midden van de 18e eeuw in de westerse wereld in de roman heeft ontwikkeld. Door die oppervlakkige gelijkenis moet men zich echter niet laten misleiden: het Chinese verhaal wil waar gebeurd zijn om zijn moralistisch nut te vergroten, de nadruk ligt bij het proces van de retributie, niet bij de hoofdpersonen die klinisch afstandelijk, vaak cynisch worden geportretteerd door de verteller.
Voor de Chinese tekst van ‘Prefect Kuang wijst vonnis inzake het kinderlijkje’ heb ik gebruik gemaakt van de moderne geannoteerde editie, Feng Meng-long, Jing-shi tongyan, Hong Kong 19652, pp. 534-545, en de door Li Tian-yi bezorgde facsimile editie van een van de vroegste blokdruk edities, Taipei 1959.
W.L. Idema
| |
| |
De lentebloesem en de herfstmaand brengen romantiek,
Of ook de jonge blos in grijze haren overgaat.
Ook in het koudst van 't jaar blijft nog de pijn bestendig groen
Maar vergelijk: hoevele harten zijn daartoe in staat?
Dit vierregelig gedicht bespreekt in 't algemeen hoe de lentebloesem en de herfstmaan 's mensen hart kwellen en verwarren. Het dichterlijk talent schrijft daardoor zijn frazen van droefenis over de herfst, de jonge schone schrijft haar verzen van smart over de lente. Over en weer beschrijven de raadsels van hun gedichten hun verdriet, vertolken de woorden van hun ogen hun gevoelens. Een nachtelijk rendez-vous onder de maan, een heimelijke afspraak tussen de bloemen - ze denken slechts aan de romantiek van een ogenblik, zij bekommeren zich niet om hun reputatie voor het leven. Hier geldt dat beide zijden verliefd zijn, elk van hen betaalt zijn schuld, daar hebben we het nu niet over. Dan heb je ook die gevallen dat hij haar begeert maar zij hem niet bemint, of dat zij hem bemint maar hij haar niet begeert. Het mag dan niet zo zijn dat beide zijden naar elkaar verlangen, maar als je een en al devotie bent en voor het lemen beeld in de kille tempel ochtend aan avond wierook brandt en in gebed knielt, dan kan het ook niet missen of je gebeden worden verhoord. Als het karma kort is, word je verenigd maar ga je uiteindelijk weer uiteen; als het karma lang is ontwikkelt zich uit een grote afstand een nauwe band. Ook dit zijn zaken die zich ten enen male voordoen in het perk der liefde, daar hebben we het hier ook niet over. Dan gebeurt het ook nog dat hij niet naar vrouwen haakt en zij geen lusten koestert, hun streven is als puur goud, hun hart als harde rots, maar zonder reden wordt er door anderen met hen gesold, die spannen hun strikken en hun lagen tot zij één moment hun beheersing verliezen en in de val lopen, en dan komt berouw te laat.
Zoals de Zenmeester Yu-tong uit de Song dynastie; hij had vijftig jaar zich geoefend maar omdat hij de prefect Liu Xuan-jiao had beledigd, bedacht die het plan de geisha Hong-lian verkleed als een weduwe bij hem onderdak te laten vragen. Zij paste al haar verleidingskunsten toe en deed hem zijn geboden overtreden. Bij zulke ontmoetingen zijn de begeerte van de man of de liefde van de vrouw het gevolg van een toevallige eenmalige vergissing.
Ik zal nu nog zoiets vertellen, van iemand die een weduwe verleidde zodat ze haar eer verloor. Dat vormt een goede parallel met het verhaal van de Zenmeester Yu-tong. Hier geldt:
Heb je nog niet de berg van de liefde verlaten, vraag niet naar de Weg!
Ben je nog steeds in de zee der begeerten verzonken, beoefen geen Zen!
Het verhaal luidt dat tijdens de jaarperiode Xuan-de (1426-1435) er in het district Yizhen van de prefectuur Yang-zhou in de provincie Nan-zhi-li een burger woonde die Qiu Yuan-ji heette en zeer welgesteld was. De meisjesnaam van zijn echtgenote was Shao, haar uiterlijk was bijzonder schoon en bovendien was haar gedrag hoogstaand. Man en vrouw hielden zeer van elkaar. Zes jaar hadden zij samengewoond, zonder kinderen te krijgen, toen onverwachts Yuan-ji aan een ziekte overleed. Vrouwe Shao was toen juist tweeëntwintig jaar. Ten zeerste bedroefd nam zij het besluit weduwe te blijven en nooit van haar leven te hertrouwen. Ongemerkt waren de drie jaren van de rouw voorbij. Omdat zij nog jong was en nog een heel leven voor de boeg had spoorden haar ouders haar aan om opnieuw in het huwelijk te treden. Ook de oom van haar man, Qiu Da-sheng, liet zijn vrouw er een paar maal voorzichtig op zinspelen. Maar het hart van vrouwe Shao was als ijzer of rots, zij liet zich in geen enkel opzicht tot andere gedachten brengen. Zij zwoer: ‘Mijn overleden man rust onder de aarde. Als ik twee families dien, een andere man neem, zal ik of ondergaan door het zwaard, of sterven door de strop’. Wie waagde het haar verder nog te dwingen toen ze zagen dat ze koppig vasthield aan haar besluit? Vanouds heet het: ‘Slik je drie schepel met azijn, dan kun je 'n eerzaam weduw' zijn’. Het eenzame leven van een weduwe is niet gemakkelijk vol te houden. Als je het voor vrouwe Shao eens grondig overdenkt, dan was het maar het beste geweest dat ze openlijk een andere echtgenoot had genomen. Al was ze dan geen bijzondere vrouw geweest, dan was tenminste haar gedrag nog normaal gebleven en was het niet zover gekomen dat zij zich later te schande zou maken! Hier geldt:
Sta, handelend, met bei je benen stevig op de grond,
Jaag, door gedrag, nooit of te nimmer op een ijd'le naam!
Vrouwe Shao had deze grote woorden gesproken en onder de mensen zijn er wijzen
| |
| |
en dwazen: je had er wier mond niet stil stond om haar te loven en te prijzen en je had er ook die niet wisten wat ervan te geloven en met wijd open ogen haar aankeken. Wie had kunnen weten dat vrouwe Shao, vastberaden kuis en rein, zich nog strenger af zou sluiten voor de buitenwereld in haar vrouwenvertrekken? Ze had slechts een dienstmeisje dat Xiu-gu heette en haar gezelschap hield op haar kamer waar zij zich toelegde op naaldwerken; en een klein knechtje dat De-gui heette, juist negen jaar was en op de deur naar de vrouwenvertrekken paste. De dagelijkse benodigdheden en inkopen, die bracht De-gui naar binnen. De volwassen knechten had ze allemaal ontslagen en weggestuurd. In de hof heerste geen drukte, voor en achter in het huis was het stil. Toen het zo een paar jaar had geduurd was iedereen vol bewondering. Wie zei er niet dat mevrouw Shao jong maar degelijk was en haar huis ordelijk bestierde?
De tijd verstreek pijlsnel. Ongemerkt kwam de tiende verjaardag van het sterven naderbij. Vrouwe Shao was met haar gedachten bij haar man en wilde wat missen laten lezen voor zijn zieleheil. Ze zei De-gui oom Qiu Da-sheng te gaan vragen daarover te komen praten. Ze zouden de uitgebreidst mogelijke groep monniken drie dagen en nachten lang bij haar thuis hun sutra's laten lezen.
Vrouwe Shao zei: ‘Ik ben een weduwe en ik ben van u, oom, afhankelijk om hier de ceremonie te komen leiden’. Da-sheng zei dat toe.
Nu eerst iets anders. Het verhaal luidt verder dat er kort geleden naast hen een kerel was komen wonen die Zhi Zhu heette. Dat was eigenlijk een onderwereldfiguur die nog nooit behoorlijk had geleefd of gewerkt, het enige dat hij deed om te bestaan was de buurt afschuimen en zich met alles bemoeien. Hij had horen vertellen dat mevrouw Shao kuis en rein als weduwe leefde en dat ze bovendien jong was en mooi - op deze aarde iets unieks! Zhi Zhu geloofde het niet en 's ochtends vroeg en 's avonds laat stond hij steeds wat bij de Qiu's voor de deur te staan. Maar er kwam niemand aan de deur, alleen het knechtje De-gui dat de inkopen deed liep in en uit. Zhi Zhu maakte kennis met De-gui en geleidelijk werden zij bijzonder goede vrienden. Eens, in de loop van het een of ander gesprek, vroeg hij Degui: ‘Ik heb gehoord dat jouw mevrouw erg mooi is. Is dat echt waar?’ De-gui was opgegroeid in een fatsoenlijk huis, hij was een en al eerlijkheid en hij antwoordde meteen: ‘Dat klopt, dat ze erg mooi is’. Hij vroeg door: ‘Komt mevrouw ook wel eens aan de deur om eens te kijken wat er op straat gebeurt?’ De-gui schudde zijn handen: ‘Ze is nog nooit de deur van de vrouwenvertrekken uitgekomen, laat staan dat ze zou gaan kijken wat er op straat gebeurde. Wat een belediging!’ Op een dag was Degui juist bezig zaken voor vegetarische maaltijden in te kopen toen Zhi Zhu hem toevallig zag. Deze vroeg weer: ‘Waarom kopen jullie zoveel vegetarische artikelen?’ De-gui zei: ‘Die zullen we nodig hebben bij de ceremoniën voor de tiende sterfdag van mijn baas’. Zhi Zhu zei: ‘Wanneer?’ Degui zei: ‘Morgen begint het. Drie dagen en nachten lang. Wat een rotwerk!’ Zhi Zhu had het heel goed verstaan en overdacht: ‘Aangezien zij dit doet voor het zieleheil van haar man, zal zij beslist uit de vrouwenvertrekken komen om voor hem wierook te branden. Ik zal eens stiekum gaan
kijken wat voor smoeltje ze heeft en of ze echt een weduwe lijkt’.
Het verhaal gaat verder op de volgende dag. Qiu Da-sheng had een zo uitgebreid mogelijke groep monniken genood, die zich allen in hun levenswandel aan de geboden hielden. In de hoofdkamer stelden zij hun Boeddhabeelden op, zij rinkelden hun cimbalen en sloegen hun trommen, zij reciteerden hun sutra's en beleden hun zonden in gebed - alles getuigde van een oprechte vroomheid. Qiu Da-sheng knielde ijverig voor de Boeddha. Vrouwe Shao kwam zowel overdag als 's nachts maar één keer van achteren om haar wierook te branden, en zodra ze haar wierook had gebrand verdween ze meteen weer naar binnen. Gebruik makend van de drukte door de ceremoniën was Zhi Zhu een paar maal naar binnen ge- | |
| |
glipt om te kijken maar bij geen enkele gelegenheid had hij vrouwe Shao van achteren zien komen. Pas toen hij De-gui nog weer eens had ondervraagd kwam hij te weten dat zij overdag alleen met het middageten één keer wierook brandde. Op de derde dag, toen het zo ongeveer het tijdstip van het middagmaal was, ging hij heel voorzichtig weer naar binnen en ineengedoken naast de deur hield hij zich verborgen. Hij zag de monniken allen in hun pijen voor de Boeddha staan blazen en slaan op hun muziekinstrumenten en de naam van Boeddha verkondigen en zingen. De broeders waren druk in de weer om op het altaar wierook bij te voegen en kaarsen te vervangen. Van het huishouden was er alleen De-gui en die moest wel heen en weer rennen om hen te helpen, die had de tijd niet om te letten op wie of wat van buiten kwam. En zelfs Qiu Da-sheng en wat familieleden zaten ook roerloos te kijken naar het blazen en slaan van de monniken en geen kwam hem vragen wat hij daar deed. Na een korte poos kwam vrouwe Shao van achteren om wierook te branden. Zhi Zhu nam haar nauwkeurig in ogenschouw. Het spreekwoord zegt: ‘Wil je een knappe vrouw, kleed haar in zware rouw!’ Zij was gehuld in witte zijde en daardoor nog eens zo zuiver en schoon. Dit was
precies:
De fee van 't IJspaleis verlaat de maan,
En Mao-gu-she's godin komt in de sneeuw.
Zodra Zhi Zhu haar had gezien, was hij over zijn hele lichaam verlamd. Terug thuis bleef hij onophoudelijk aan haar denken. Die nacht werden de ceremoniën voleindigd en eerst met de dageraad verspreidden de monniken zich. Vrouwe Shao verliet, evenals vroeger, weer de vrouwenvertrekken niet. Zhi Zhu zag geen mogelijkheid iets te doen en hij bedacht: ‘Het knechtje De-gui is dood-eerlijk, ik zal eens mijn best doen bij hem wat uit te vissen’. Het was toen de vijfde dag van de vijfde maand. Zhi Zhu trok De-gui mee naar zijn huis om zwavelbloemwijn te drinken. De-gui zei: ‘Ik kan niet tegen wijn. Ik ben bang dat mijn bazin me de huid volscheldt wanneer ik rode wangen heb gekregen’. Zhi Zhu zei: ‘Eet dan wat knoedels als je geen wijn drinkt’. De-gui ging met Zhi Zhu mee naar huis. Zhi Zhu liet z'n vrouw een schaal knoedels klaar maken, een schotel zoetigheid, een kom vlees, een kom verse vis, twee paar eetstokjes en twee wijnkommetjes, en op tafel zetten. Zhi Zhu nam de wijnkruik en schonk meteen in. De-gui zei: ‘Ik heb toch gezegd dat ik geen wijn drink. Schenk me nou niet in!’ Zhi Zhu zei: ‘Drink een kommetje zwavelbloemwijn, dat hoort bij deze feestdag. Het is een licht wijntje, dat hindert niet’. De-gui kon zijn verzoek niet weigeren en er zat voor hem niets anders op dan te drinken. Zhi Zhu zei: ‘Een jongkerel laat het niet bij één kommetje, je moet er beslist twee drinken’. De-gui wist geen uitvlucht en dronk weer een kommetje. Zhi Zhu dronk zelf ook en van de hak op de tak springend vertelde hij wat roddel uit de buurt. Hij schonk opnieuw een kommetje in dat hij De-gui aanbood. De-gui zei: ‘Mijn beide wangen zijn rood door de drank. Ik drink nu werkelijk niets meer’. Zhi Zhu zei: ‘Als je wangen links en rechts rood zijn, blijf dan een uurtje langer zitten voor je teruggaat. Wat doet het er toe! Maar drink alleen dit ene kommetje nog, dan
zal ik je niet verder lastig vallen’. De-gui dronk achter elkaar drie kommetjes wijn. Van jongsafaan was hij bij de Qiu's door mevrouw Shao kort gehouden, nooit had hij wijn geproefd; vandaag kreeg hij drie kommetjes binnen en meteen voelde hij zich doezelig en wazig. Zhi Zhu maakte van de gelegenheid dat hij aangeschoten was gebruik om hem heel zachtjes te zeggen: ‘Broer De-gui, ik wilde je wat vragen’. De-gui zei: ‘Vertel maar wat er is’. Zhi Zhu zei: ‘Jouw bazin leeft al lang als weduwe alleen, haar begeerten zullen toch vast en zeker ook weer gewekt zijn. Zou ze het niet prettig vinden als ze een kerel had die haar bed zou delen? Alle weduwen willen altijd een man, alleen is het voor hen moeilijk een gelegenheid te vinden. Als jij me nou eens meenam om het eens bij haar te proberen? Als het lukt zal ik je rijkelijk belonen’. Degui zei: ‘Wat haal je me daar in je hoofd! Je hebt me het lef wel! Mijn bazin is het toppunt van fatsoen. Zij leeft kuis teruggetrokken. Overdag is het mannen niet toegestaan de deur naar de vrouwenvertrekken binnen te gaan en 's avonds controleert ze met een kaars in de hand samen met de dienstmeid alles. Pas wanneer alle deuren op slot zijn gaat ze slapen. Ook al zou ik je mee naar binnen nemen, waar zou jij je verstoppen? Op aarde verlaat de dienstmeid nooit haar zijde, je kunt zelfs geen enkel onvertogen woord zeggen. Je moet niet zo dwaas praten’. Zhi Zhu zei: ‘Als dat dan zo is komt ze jouw deur toch ook controleren?’ De-gui zei: ‘Hoezo zou ze die niet komen controleren?’ Zhi-Zhu zei: ‘Broer De-gui, hoe oud ben jij dit jaar?’ De-gui zei: ‘Zestien jaar’. Zhi Zhu zei: ‘Als een man vijftien jaar is, is zijn zaad rijp. Je bent nu zestien, je wou toch niet zeggen dat jij niet aan vrouwen denkt?’ De-gui zei: ‘Ik kan er wel aan
| |
| |
denken maar daar word ik niet wijzer van’. Zhi Zhu zei: ‘Je hebt daar in huis zo'n mooie van vroeg tot laat vlak voor je ogen. Daar zou ik me toch opgewonden van raken!’ De-gui zei: ‘Zoiets mag je niet zeggen, zij is mijn bazin. Bij 't minste of geringste scheldt ze me de huid vol als ze me al geen slaag geeft. Doodsbenauwd ben ik voor d'r! 't Ontbrak er nog maar aan dat jij het waagt grapjes te maken’. Zhi Zhu zei: ‘Als jij dan niet bereid bent mij mee te nemen zal ik je dan een maniertje leren waardoor jij zelf je slag kunt gaan slaan?’ De-gui woof het weg en zei: ‘Dat is onmogelijk, dat is onmogelijk! En zoiets durf ik ook niet’. Zhi Zhu zei: ‘Vraag jij je nou niet af of het mogelijk is of onmogelijk. Ik leer je het maniertje en jij gaat het eens bij haar proberen. Maar als jij je slag kunt slaan mag je niet vergeten wat ik vandaag voor je deed’. In de eerste plaats was De-gui aangeschoten, in de tweede plaats had hij er ook net de leeftijd voor gekregen en zijn hart jeukte van nieuwsgierigheid na Zhi Zhu's woorden. Hij vroeg meteen: ‘Vertel dan hoe ik het bij haar moet gaan proberen?’ Zhi Zhu zei: ‘Wanneer je 's nachts gaat slapen moet je de deur van je slaapkamer niet sluiten maar open laten staan. Het is nu de vijfde maand, het weer is dus heet. Ga jij naakt op je rug liggen en zorg dat je een flinke stijve hebt. Wanneer zij de deuren komt controleren, doe jij enkel alsof je slaapt. Als zij het ziet, wordt haar begeerte vast en zeker gewekt. Dat is één keer, dat is twee keer en ze zal het beslist niet langer uit kunnen houden maar binnen gaan en bij jou komen’. De-gui zei: ‘Als ze niet komt, wat dan?’ Zhi Zhu zei: ‘Gesteld al dat het niet gelukt dan kan ze jou toch moeilijk iets kwalijk nemen. Hier kun je alleen maar beter van worden’. De-gui zei: ‘Als het inderdaad lukt zoals jij hebt gezegd, zal ik beslist
niet vergeten je te belonen’. Wat later had hij geen last meer van de drank. De-gui nam afscheid en handelde die nacht volgens het plan. Hier gold:
Beraamd was binnenskamers 't plan dat 't daglicht niet kon velen,
Geprikkeld werd in 't achterhuis een hart, ook niet van steen.
Als je daarover te spreken komt, dan waren de huisregels van vrouwe Shao zeer streng. Nu die De-gui zestien jaar oud was geworden en zijn aanwezigheid geen pas meer gaf, had zij hem eigenlijk weg moeten sturen en een ander jong knechtje bij haar in dienst moeten nemen. Dat zou voor iedereen het beste geweest zijn. Maar De-gui had nu eenmaal van jongsafaan voor haar gewerkt en hij was bovendien èn simpel èn eerlijk. Vrouwe Shao's eigen gedachten waren zuiver en kuis, het kwam niet in haar op verder te denken en daarom liet zij alles bij het oude. Het verhaal gaat verder dat toen die avond vrouwe Shao samen met de meid Xiu-gu een lamp had aangestoken en uit haar kamer kwam om de deuren te controleren, zij De-gui naakt op z'n rug zag liggen en ze foeterde: ‘Zo'n hondsvot! Zonder de
| |
| |
deur ook maar te sluiten ligt hij daar spiernaakt te slapen. Wat is dat voor een manier van doen?’ Ze zei Xiu-gu voor haar de deur van de kamer dicht te trekken. Als vrouwe Shao wist wat ze wilde, dan had ze de volgende ochtend De-gui laten komen, hem verteld dat hij die nacht zich tuchteloos en bandeloos had misdragen, hem de huid volgescholden en hem een pak slaag gegeven, en De-gui had het nooit weer gewaagd. Maar zij was iemand die het lang had moeten ontberen, het leek wel alsof toen haar ogen dat zeldzame voorwerp zagen, haar het leven met twaalf jaren werd verlengd, en ze zei er in 't geheel niets van. De-gui had moed gevat en toen het nacht werd deed hij net als de vorige keer. Vrouwe Shao ging weer met de meid de deuren controleren, ze zag het en foeterde weer: ‘Met dat hondsvot wordt het steeds erger. Hij heeft zelfs geen deken overgedaan’. Ze zei Xiu-gu een laken over hem heen te trekken maar hem niet wakker te laten schrikken. Haar begeerte was op dat moment wel degelijk gewekt maar de aanwezigheid van Xiu-gu weerhield haar. De derde dag ontmoette De-gui buiten toevallig Zhi Zhu. Zhi Zhu vroeg hem meteen of hij al dan niet gebruik had gemaakt van het plan. De-gui, in zijn eerlijkheid, gaf hem meteen het hele relaas van de gebeurtenissen van de twee nachten. Zhi Zhu zei: ‘Zij zei het dienstmeisje jou met een deken te bedekken en ze zei haar ook jou niet wakker te laten schrikken, dan houdt zij van je. Vannacht wordt voor jou een lekker nachtje’. Die nacht liet De-gui als daarvoor de deur open staan en, veinzend te slapen, wachtte hij af. Vrouwe Shao had er haar zinnen op gezet en daarom liet ze Xiu-gu niet meer meegaan toen ze zelf met de lantaren in de hand kwam controleren. Ze kwam direct bij De-gui's bed. Toen ze hem naakt op zijn rug zag met dat ding als een lans, kon ze het woeden van haar geile lusten, het brandend vuur van haar begeerte niet onderdrukken. Ze deed haar onderkleed uit en klauterde op het
bed. Haar enige vrees was nog dat ze De-gui wakker zou laten schrikken. Stilletjes hurkte ze schrijlings boven hem en ze liet zich op hem neerzakken. De-gui sloeg opeens zijn armen om haar heen, draaide zich om en had gemeenschap met haar.
De een had lange tijd de prettige zaak gemist,
De ander beproefde voor het eerst deze plezierige gevoelens,
De een kende het oude voorwerp nog, zou zij bereid zijn het lichtvaardig op te geven?
De ander had de zoete smaak geproefd, hij kon er niet haastig afstand van doen.
De een was in haar honger niet kieskeurig met haar voedsel; hoe zou zij het knechtje zijn lompheid verwijten?
De ander genoot haar gunst, vertrouwde op haar liefde; hoe zou hij de gestrengheid van zijn meesteres vrezen?
Overduidelijk dat onkruid als winde ook samen met de vermaardste bloemen tegen het rek opgroeide;
Hoe droevig dat de kille sneeuw van haar reine hart veranderde in de lentevloeden die oostwaarts stromen!
De zuiverheid van tien jaren was reeds ijdel gebleken,
De smet van één avond was niet weer af te wassen.
Toen het was gebeurd, zei vrouwe Shao tegen De-gui: ‘Tien jaren lang heb ik geleden om mijn kuisheid te bewaren en opeens verspeel ik mijn eer aan jou. Dit moet een schuld uit een vorig leven zijn. Je moet je mond erover houden en het niet aan derden uit laten lekken, dan zal ik goed voor je zorgen’. De-gui zei: ‘Hoe zou ik het wagen u niet te gehoorzamen als u het beveelt, mevrouw!’ Vanaf deze nacht vermaakte vrouwe Shao zich, wanneer ze toch de deuren na moest kijken, beslist eerst met De-gui voordat ze naar haar achterkamer terugkeerde. Bovendien omdat ze bang was dat Xiu-gu erachter zou komen, schiep ze de gelegenheid en liet ze De-gui ook Xiu-gu verleiden. Vrouwe Shao wou met opzet Xiugu iets kunnen verwijten en ze liet Xiu-gu De-gui binnen brengen om haar de mond te snoeren. Ze zaten toen allemaal in hetzelfde schuitje en niemand verborg iets voor de ander. De-gui was Zhi Zhu dankbaar voor wat hij hem had geleerd. Telkens bedelde hij vrouwe Shao van alles en nog wat af en dat bracht hij als geschenk aan Zhi Zhu. Zhi Zhu hoopte dat De-gui hem mee zou nemen, maar De-gui was bang voor de woede van zijn bazin en waagde het niet tegenover haar er een mond over open te doen. Zhi Zhu had al een paar maal gevraagd hoe het ermee stond, maar De-gui bleef het maar op de lange baan schuiven. Na een maand of vier leefden vrouwe Shao en De-gui niet anders dan als man en vrouw. Het was ook voorbeschikt dat het niet verborgen zou blijven. Vrouwe Shao was destijds zes jaar getrouwd geweest zonder ooit een kind te krijgen maar nu, binnen een maand of vier, zwollen haar borsten en groeide haar buik: ze was zwanger. Ze was bang voor de problemen als men het te weten zou komen en ze gaf De-gui zilver met de opdracht heimelijk een afdrijvingsmedicijn te kopen om de bastaard
| |
| |
kwijt te raken zodat zij zich later niet te schande zou maken. Nu was De-gui in de eerste plaats een simpele ziel die niet wist wat een afdrijvingsmedicijn was, en in de tweede plaats beschouwde hij Zhi Zhu die hem alles had bijgebracht, als zijn weldoener en alles vertelde hij hem openhartig zonder iets te verbergen. Ook dit slaapkamer-onderwerp van vandaag ging hij met hem overleggen. Die Zhi Zhu was een schurk, hij was in zijn hart vol woede en spijt omdat hij merkte dat De-gui niet bereid was hem mee te nemen naar zijn huis. Toevallig deed zich deze gelegenheid voor: dat was een onverhoopt buitenkansje! Hij bedacht een plan en loog De-gui voor: ‘Alleen het medicijn dat een vriend van me maakt, dat werkt het beste. Ik zal het voor jou gaan kopen’. Daarop ging hij bij een apotheker vier porties van een vruchtbevestigingspoeder kopen dat hij De-gui mee terug liet nemen. Vrouwe Shao nam dit medicijn vier maal in maar in haar buik gebeurde niets. Ze zei De-gui opnieuw ergens anders een beter medicijn te gaan kopen. De-gui kwam weer bij Zhi Zhu en vroeg: ‘Hoe komt het dat dat laatste medicijn niet werkte?’
Zhi Zhu zei: ‘Een vrucht afdrijven gaat maar één keer. Als het die ene keer niet gaat, kun je het niet nog eens doen. Bovendien, er is maar één firma die het beste is voor dit medicijn. Als je hem nu niet hebt kunnen afdrijven, is de vrucht vast en zeker daardoor steviger geworden. Als je hem nu nog eens weer met een paardemiddel gaat afdrijven, ben ik bang voor het leven van mevrouw’. De-gui vertelde dit verhaal aan vrouwe Shao. Vrouwe Shao geloofde het voor waar. Toen de negen maanden bijna voorbij waren, ging Zhi Zhu die bedacht dat dit het tijdstip van de bevalling moest zijn, De-gui opzoeken en hij vertelde hem: ‘Ik wil een medicijn bereiden en daar heb ik absoluut een nog ongewassen pasgeboren kind voor nodig. Jouw bazin loopt nu op haar laatste dagen, het kind dat ze krijgt zal ze echt niet in leven laten. Of het nu een jongetje of een meisje is, breng het maar naar mij. Jij hebt heel wat aan mij te danken. Als jij hierdoor mij je dank toont, dan hoeft je dat ook nog niet eens iets te kosten, je hoeft het alleen maar voor je bazin te verbergen’. De-gui zei het toe.
Een paar dagen later baarde ze inderdaad een jongetje. Vrouwe Shao verdronk het jongetje, wikkelde het in een biezen mat en zei De-gui het heimelijk weg te brengen en te begraven. De-gui antwoordde dat hij het begrepen had maar hij ging het niet begraven, buiten haar medeweten bracht hij het heimelijk bij Zhi Zhu. Nadat Zhi Zhu het dode kind had weggeborgen, greep hij Degui vast beet en schreeuwde hij hem toe: ‘Jouw meesteres was de vrouw van Qiu Yuan-ji. Haar man is al vele jaren gestorven. Hoe is zij, een thuiswonende weduwe, aan dit kind gekomen? Dit keer ga ik het aangeven!’
De-gui bedekte hem in paniek zijn mond en zei: ‘Ik beschouwde jou als mijn weldoener en heb alles met jou overlegd. Waarom ben je vandaag zo veranderd dat je geen enkele consideratie meer toont?’ Zhi Zhu zei, met een andere gezichtsuitdrukking: ‘Jij hebt me wat moois uitgehaald! Jij hebt je meesteres verkracht, daar staat de doodstraf door het in repen snijden op. Dacht je dat je er van af was door een keer “weldoener” te zeggen? Als je de weldaad kent moet je haar ook vergelden maar wat heb jij ooit voor mij gedaan? Als je wilt dat ik mijn mond hou, moet je je bazin honderd ons zilver vragen voor mij, dan zal ik geen woord kwaad van jullie spreken. Als zij het niet geeft, dan kom je er beslist niet zonder kleerscheuren af. Hier heb ik het pasgeboren kind als bewijs, ga jij je dan nog maar eens vrijpleiten in het gerecht. Ook je bazin zal geen leven meer hebben. Ik wacht thuis op je verslag, verdwijn en zorg dat je er snel weer bent’. De radeloze De-gui was een en al tranen, hij ging terug naar huis en omdat hij het toch niet verborgen zou kunnen houden zat er niets anders op dan dit verhaal aan vrouwe Shao te vertellen. Vrouwe Shao veegde hem de mantel uit: ‘Wat was dit voor iets, dat je het als een cadeautje aan iemand brengt! Dit is mijn dood!’ Haar tranen stroomden neer toen ze dat had gezegd. De-gui zei: ‘Als het iemand anders was geweest had ik het hem ook niet gegeven maar omdat hij mijn weldoener is, daarom kon ik het hem moeilijk weigeren’. Vrouwe Shao zei: ‘Hoezo is hij jouw weldoener?’ De-gui zei: ‘Dat ik destijds naakt op mijn rug sliep, was enkel omdat hij mij die manier had geleerd om jou te verleiden. Wanneer hij er niet was geweest, waar was dan onze liefde van dit moment? Hij zei dat hij het pasgeboren kind wou om een medicijn te bereiden en kon ik hem dat weigeren? Hoe kon ik weten dat hij kwade bedoelingen had?’ Vrouwe Shao zei: ‘Wat jij
gedaan hebt, is te onhandig. Door één foute gedachte ben ik destijds in de val van deze schurk gelopen en nu is berouw te laat. Als we het kind voor zilver niet terugkopen, zal hij ons vast en zeker aangeven en dan is de zaak niet meer te redden’. Er zat niets anders op dan veertig ons zilver te voorschijn te halen. Ze zei De-gui het mee te nemen naar die schurk, er het pasgeboren kind voor
| |
| |
terug te kopen en het heimelijk te begraven om verder onheil te voorkomen. De-gui, de simpele ziel, overhandigde op bei z'n handen de veertig ons zilver aan Zhi Zhu met de woorden: ‘Er is niet meer dan dit en geef dan nu dat pasgeboren kindje aan mij terug’. Toen Zhi Zhu dat zilver had verkregen, was zijn hebzucht niet bevredigd en hij dacht: ‘Deze vrouw is knap en bovendien zijn haar zakken goed gevuld. Zou het niet prachtig zijn als ik van deze gelegenheid gebruik maakte om binnen te dringen en haar te versieren zodat al haar bezit in mijn handen zou vallen?’ Daarop zei hij tegen De-gui: ‘Dat ik zei dat ik zilver wou was een grapje. Nu je het me werkelijk brengt, kan ik het alleen maar accepteren. Dat kinderlijkje heb ik al begraven. Jij moet bij je bazin voorstellen dat zij en ik een paar gaan vormen. Als zij daarin toestemt, zal ik voor haar het huis beheren en zal niemand het wagen van haar positie als weduwe misbruik te maken. Daar hebben beide partijen dan enkel voordeel van. Als zij het niet doet, dan graaf ik het kind nog weer op en geef ik het aan. Ik geef je vijf dagen om met een antwoord te komen’. Voor De-gui zat er niets anders op dan naar huis terug te gaan en het aan vrouwe Shao over te brengen. Vrouwe Shao zei woedend: ‘Laat die schurk maar zeiken en sla er geen acht op!’ Daarop durfde Degui er niet opnieuw over te praten.
Het verhaal gaat verder dat Zhi Zhu het kinderlijkje met kalk had gepreserveerd en, nog steeds in de biezen mat gewikkeld, op een verborgen plekje had verstopt. Hij wachtte vijf dagen maar De-gui verscheen niet met een antwoord. Hij hield het nog eens vijf dagen uit, dat waren tien dagen in totaal. Hij dacht dat ze ook wel weer hersteld zou zijn van de bevalling. Hij ging daarop bij de Qui's voor de deur staan, wachtte tot De-gui naar buiten kwam en vroeg hem: ‘Waar we over gepraat hebben, is dat gelukt?’ De-gui schudde zijn hoofd en zei: ‘Niet gelukt, niet gelukt!’ Zhi Zhu stelde hem geen tweede vraag maar stormde regelrecht naar binnen. De-gui waagde het niet hem tegen te houden maar liep naar de hoek van de straat om vanuit de verte te horen hoe het afliep. Vrouwe Shao zag iemand de hoofdkamer binnenlopen en voer tegen hem uit: ‘Voor en achter in een huis zijn van elkaar gescheiden. Wie ben jij dat jij plompverloren mijn kamer binnen komt?’ Zhi Zhu zei: ‘Ik heet Zhi Zhu, ik ben de weldoener van broer De-gui’. Vrouwe Shao begreep het al en zei meteen: ‘Als je De-gui zoekt, ga dan naar buiten. Dit is geen plaats voor jou om te wachten’. Zhi Zhu zei: ‘Ik heb u al lang bemind, mevrouw, alsof ik dorstte en hongerde. Ook al ben ik zonder kwaliteiten, ik doe toch zeker niet onder voor broer De-gui. Waarom blijft u mij zo hardnekkig afwijzen?’ Toen vrouwe Shao merkte dat het gesprek deze kwalijke wending nam, draaide ze zich om en liep weg. Zhi Zhu kwam haar na, sloeg bei zijn armen om haar heen en zei: ‘Jouw bastaard ligt nu in mijn huis. Als je mij niet ter wille bent, geef ik het aan bij het gerecht’. Vrouwe Shao's verontwaardiging en woede kende geen grenzen, helaas kon ze zich niet loswringen en daarom misleidde zij hem met vriendelijke woorden: ‘Overdag ben ik bang dat de mensen het te weten komen. Wanneer het nacht is geworden, zal ik Degui je laten komen
halen’. Zhi Zhu zei: ‘Met eigen mond heb je het beloofd, kom in geen geval op je woorden terug!’ Toen eerst liet hij haar los. Nadat hij een paar passen had genomen, zag hij weer om en zei: ‘Ik hoef niet bang te zijn dat jij op je woorden terugkomt!’ Rechtdoor verdween hij naar buiten. Vrouwe Shao kon door emoties lang geen woord uitbrengen. Grote tranen vielen over haar wangen. Ze duwde de deur van haar slaapkamer open en ging alleen op een bankje zitten. Hoe ze de zaak ook wendde of keerde, het was enkel haar eigen schuld. In het begin was ze niet bereid geweest te hertrouwen en had ze een bijzondere vrouw willen zijn. Nu had ze haar eer verloren, zichzelf te schande gemaakt. Hoe zou ze de verwanten nog onder ogen durven komen? En verder dacht ze: ‘Destijds heb ik ten overstaan van iedereen gezworen: “Als ik twee families dien, een andere man neem, zal ik of ondergaan door het zwaard, of sterven door de strop”. Vandaag zal ik mijn leven opofferen als genoegdoening voor mijn overleden man in zijn graf, dan is alles opgeruimd’. Xiu-gu merkte dat haar meesteres huilde en weende maar waagde het niet op haar toe te gaan en haar te troosten. Zij hield de wacht bij de deur tot de vrouwenvertrekken en wachtte enkel op De-gui's terugkomst.
Eerst toen De-gui op straat had gezien dat Zhi Zhu was vertrokken kwam hij terug. Hij zag Xiu-gu en vroeg: ‘En mevrouw?’ Xiu-gu zei, wijzend: ‘Die is binnen’. Degui deed de deur van haar slaapkamer open om te zien hoe het er met zijn bazin voorstond.
Het verhaal gaat verder dat vrouwe Shao een keukenmes had opgepakt en zichzelf de keel had willen doorsnijden maar ze had haar hand niet tot de daad kunnen brengen. Ze had een poos geweend en het mes op de tafel gelegd. Ze had de acht voet lange band om haar middel los gemaakt, er een strop
| |
| |
ingelegd en aan een balk bevestigd. Ze wilde haar nek in de strop steken maar ze weifelde angstig en kon snikkend en snotterend haar huilen niet bedwingen. Opeens zag ze Degui de deur openduwen en binnenkomen. Plotseling welde bij haar één gedachte op: ‘Het is destijds allemaal de schuld geweest van dat hondsvot met zijn listen en lagen om mij te verleiden, dat ik al mijn eer verloren heb!’ Het te vertellen duurt lang, toen ging het snel: zodra deze gedachte bij haar was opgekomen zag ze hem als haar aartsvijand en haar ogen puilden uit hun kassen. Zij hief het keukenmes op en hakte in op De-gui's hoofd. Het mes was vlijmscherp, in haar woede waren haar krachten verdubbeld en ze hakte De-gui's schedel in twee helften zodat het bloed over de hele vloer stroomde en het op hetzelfde ogenblik met hem was gedaan. Vrouwe Shao raakte in paniek, lei meteen haar hals in de lus, schopte met beide voeten het bankje weg en daar schommelde ze dan!
Beneden nog een ontrecht spook erbij,
Op aarde weer een knappe weduw' minder.
Het spreekwoord zegt: ‘Gokken leidt tot roof, overspel tot moord’. Vandaag had het ene woord ‘overspel’ twee levens gekost. Het verhaal gaat verder dat Xiu-gu er al lang aan gewend was maar nu dit keer Degui de slaapkamer binnenging was ze bang dat er wel eens wat zou kunnen gebeuren en ze maakte zich ver uit de voeten. Toen ze lange tijd niets hoorde begon ze iets te vermoeden en toen ze eens naar binnen gluurde zag ze opeens de ene daarboven hangen en de ander beneden uitgestrekt liggen. Xiu-gu schrok zo, dat ze over haar hele lichaam verlamde. Nadat ze haar moed bijeen had geraapt sloot ze de deur van de slaapkamer en haastig holde ze naar het huis van oom Qiu Da-sheng om hem op de hoogte te stellen. Qiu Da-sheng schrok geweldig, hij berichtte het op zijn beurt aan de vader en moeder van vrouwe Shao. Gezamenlijk gingen ze naar het huis van de Qiu's, ze sloten de buitenpoort en ondervroegen Xiu-gu naar de doodsoorzaak. Nu kende Xiu-gu Zhi Zhu niet, en zelfs het feit dat hij met het kinderlijkje hun veertig ons zilver had afgeperst, was helemaal voor haar verborgen gehouden. Daarom vertelde Xiu-gu alleen maar het hele verhaal hoe vrouwe Shao en De-gui al lang een relatie onderhielden. ‘En waarom ze vandaag beiden gestorven zijn, dat weet ik niet’. Hoe vaak ze het haar ook vroegen, daar bleef ze bij. Toen het oude echtpaar Shao het verhaal hoorde vertellen van de relatie verdwenen ze vanzelf met het schaamrood op de kaken en bemoeiden zij zich er verder niet mee. Voor Qiu Da-sheng zat er niets anders op dan met Xiu-gu naar het gerecht te gaan en het aan te geven. De magistraat schouwde de twee lijken: het ene slachtoffer De-gui was door een meshouw gestorven, het andere slachtoffer vrouwe Shao had zichzelf verhangen. Nadat hij Xiugu's getuigenverklaring had verkregen, zei de magistraat: ‘Dat vrouwe Shao met Degui een relatie onderhield is bewezen. Het onderscheid tussen meester en knecht was al verloren gegaan.
De-gui zal ongetwijfeld haar in zijn woorden hebben beledigd waarop vrouwe Shao in haar verontwaardiging zich een ogenblik niet heeft beheerst en ongewild hem van het leven heeft beroofd. In paniek geraakt heeft zij zichzelf verhangen. Er zijn geen verdere verwikkelingen’. Als straf voor zijn onvoldoende toezicht beval hij Qiu Da-sheng de begrafenis te verzorgen. Xiu-gu was medeplichtig en werd veroordeeld tot geseling, waarna zij door 't gerecht zou worden verkocht.
Het verhaal vervolgt dat Zhi Zhu die dag, toen zijn verleidingspoging geen succes had gehad, naar huis terugkeerde, nog in de overtuiging dat hij 's nachts een afspraak had. Toen hij hoorde dat hij twee mensen de dood had ingejaagd, schrok hij zich kapot. Lange tijd waagde hij het niet de straat op te gaan. Op een zekere ochtend, nadat hij het in kalk gepreserveerde kinderlijkje had nagekeken, nam hij het in de biezen mat verpakt mee om het in de rivier te gaan gooien. Hij ontmoette een vriend die Bao Jiu heette en opzichter was bij de sluis van Yi-zhen en hem vroeg: ‘Broer Zhi, wat gooi jij daar weg?’ Zhi Zhu zei: ‘Ik had een paar stukken rundvlees ingezouten en goed verpakt, ik wou ze te voorschijn halen om ervan te eten maar onverwachts waren ze al gaan stinken. Broer Jiu, hoe is het de laatste tijd met jou gegaan? Kom bij mij thuis een paar kommetjes drinken’. Bao Jiu zei: ‘Ik heb het vandaag nogal druk. Zijne Excellentie Kuang Zhong van de prefectuur Su-zhou keert in ijltempo terug naar zijn ambtsgebied, zijn boot kan ieder ogenblik aankomen. Ik moet hier zorgen dat de arbeiders haast maken’. Zhi Zhu zei: ‘In dat geval zie ik je een andere keer wel weer’. Zhi Zhu verdween.
Het verhaal gaat verder dat Kuang Zhong oorspronkelijk zijn loopbaan was begonnen als klerk. De president van het ministerie van riten Hu Ying had hem voorgedragen als prefect van de prefectuur Su-zhou en toen hij dat ambt een jaar had bekleed noemde het volk hem ‘Heldere Hemel Kuang’. Hij was teruggekeerd naar zijn ge- | |
| |
boortestreek om de voorgeschreven periode van rouw wegens de dood van zijn vader in acht te nemen. Bij keizerlijk edict had men hem, met voorbijzien aan zijn persoonlijke gevoelens, de actieve dienst laten hernemen en als bijzondere gunst was het hem toegestaan om in ijltempo langs de postroute zich naar zijn ambtsgebied te begeven. Toen zijn boot aankwam voor de sluis te Yi-zhen, zat heer Kuang in de kajuit te lezen. Opeens hoorde hij het huilen van een klein kind dat uit de rivier kwam. Hij dacht dat het zeker een verdrinkend kind zou zijn en gaf opdracht aan zijn mensen te gaan kijken maar zij rapporteerden: ‘Er is niets te zien’. Zo ging het twee keer. Toen heer Kuang weer het gehuil hoorde, zei iedereen op zijn vraag dat zij niets hoorden. Heet Kuang uitte zijn verbazing en toen hij het venster openduwde om zelf te kijken, zag hij opeens een heel klein pakje in een biezen mat op het water drijven. Heer Kuang liet de matrozen het opdreggen en toen die het hadden geopend, rapporteerden ze: ‘Het is een klein kind’. Heer Kuang vroeg: ‘Leeft het nog of is het dood?’ De matrozen zeiden: ‘Het is in kalk gepreserveerd. Het lijkt erop alsof het al lang geleden is gestorven’. Heer Kuang dacht: ‘Hoe kan het huilen als het gestorven is? Een dood kind gooi je toch zondermeer weg. Waarom is het nodig het in kalk te preserveren? Hier steekt vast iets achter’. Hij zei de matrozen het kinderlijkje in de biezen mat op het dek te leggen: ‘Als iemand hiervan de herkomst weet, moet hij het me heimelijk melden. Er wacht hem een rijke beloning’. Gehoorzaam
aan zijn bevel brachten de matrozen het naar het dek. Uitgerekend de opzichter Bao Jiu zag dit pakje en herkende het als dat wat Zhi Zhu had weggegooid: ‘Hoe kan het dan opeens een dood kind zijn?’ Hij ging daarop de kajuit binnen en verklaarde tegenover heer Kuang: ‘De herkomst van dit kindje weet ik niet maar ik ken de man die het kindje in de rivier wierp, hij heet Zhi Zhu’. Heer Kuang zei: ‘Hebben we de man, dan hebben we de herkomst’. Terwijl hij enerzijds mensen opdracht gaf heimelijk Zhi Zhu te vatten, nodigde hij anderzijds de magistraat van Yizhen uit om in het bureau van de censor deze zaak gezamenlijk te onderzoeken. Heer Kuang had het kinderlijkje meegebracht en nam plaats op de verhoging in de rechtszaal van het bureau van de censor. Toen de magistraat er aan kwam, had men ook Zhi Zhu opgebracht. Heer Kuang zat op de voornaamste zetel en de magistraat nam links van hem plaats. Omdat dit Yi-zhen niet een district was dat onder zijn eigen prefectuur ressorteerde, waagde heer Kuang het niet zelf de zaak te monopoliseren maar liet hij de magistraat de ondervraging leiden. De magistraat zag dat heer Kuang iemand was die een keizerlijk edict had mogen ontvangen en dat hij bovendien een buitenissig karakter had, en hij waagde het geenszins om van zijn rechten in dezen gebruik te maken. Toen hij het nadrukkelijk aan hem had overgelaten, moest heer Kuang wel het woord nemen en hij riep: ‘Zhi Zhu, dat in kalk gepreserveerde kindje, hoe kwam jij daaraan?’ Zhi Zhu wou ontkennen dat hij er iets mee te maken had maar door de verklaring van Bao Jiu naast hem, moest hij er wel iets anders op verzinnen en hij zei: ‘Ik zag dit smerig geval langs de kant van de weg en dat kon toch niet. Ik heb het meegenomen en in de rivier gegooid. De herkomst weet ik werkelijk niet’. Heer Kuang vroeg Bao Jiu: ‘Heb jij gezien dat hij het aan de kant van de weg opraapte?’ Bao Jiu zei: ‘Ik zag het
pas toen hij het in de rivier weirp. Ik vroeg hem wat het was en hij zei stinkend rundvlees’. Heer Kuang zei, in grote woede: ‘Aangezien je loog dat het stinkend rundvlees was, wou je beslist iets verbergen’. Luid beval hij de rakkers de grootste en ruwste bamboes uit te zoeken en hem daarmee twintig slagen te geven voor hij de ondervraging zou voortzetten. De slagen met de bamboe van heer Kuang waren verschrikkelijk. Twintig slagen waren erger dan veertig slagen elders. Zhi Zhu werd zo geslagen dat zijn huid barstte, zijn vlees scheurde en hij geheel overdekt was met bloed, maar hij bleef weigeren te bekennen. Heer Kuang beval luid hem de duimschroeven aan te zetten. Ook heer Kuang's duimschroeven waren verschrikkelijk. De eerste keer kon Zhi Zhu het nog uithouden maar de tweede keer, toen kon hij het niet langer uithouden en hij bekende: ‘Dit dode kind is van weduwe Shao. De weduwe had een relatie met het knechtje De-gui en bracht deze bastaard voort. De-gui verzocht mij het voor hem te begraven maar door de honden werd het weer opgedolven. Daarom heb ik het in de rivier geworpen’. Heer Kuang merkte dat zijn verklaringen tegenstrijdig waren. Hij vervolgde de ondervraging: ‘Als jij bereid was het voor hem te begraven was jij ongetwijfeld in de affaire betrokken’. Zhi Zhu zei: ‘Ik was er in 't geheel niet bij betrokken, het was alleen omdat ik van vroeger af met De-gui bevriend was’. Heer Kuang zei: ‘Als je het begraaft wil je dat het verrot. Waarom preserveerde je het in kalk?’ Zhi Zhu wist geen uitvlucht meer en kon slechts zeggen terwijl hij met zijn hoofd tegen de grond sloeg: ‘Excellentie Heldere Hemel, die kalk, daar heb ik het inderdaad in gepre-
| |
| |
serveerd. Ik wist dat de weduwe Shao rijk was en wilde dit kind achter houden om haar een paar ons zilver af te persen. Onverwachts zijn vrouwe Shao en De-gui beiden gestorven. Mijn bedoelingen kon ik niet verwezenlijken en daarom gooide ik het in de rivier’. Heer Kuang zei: ‘Zijn die vrouw en dat knechtje inderdaad gestorven?’ De magistraat naast hem stond op en antwoordde met een buiging: ‘Zij zijn gestorven, de lijkschouwing is door mij persoonlijk verricht’. Heer Kuang zei: ‘Hoe konden die zo opeens sterven?’ De magistraat zei ‘Het knechtje was met een mes doodgehakt, de vrouw had zichzelf verhangen. Ik heb dat al nauwkeurig onderzocht. Zij tweeën onderhielden al lang een relatie met elkaar en het onderscheid tussen meester en knecht was allang verloren gegaan. Het knechtje zal ongetwijfeld haar in zijn woorden hebben beledigd. De vrouw zal in een ogenblik van verontwaardiging met het mes op hem hebben ingehouwen en ongewild hem van het leven hebben beroofd. In paniek heeft ze zich verhangen. Een andere verklaring is er niet’. Heer Kuang weifelde bij zichzelf: ‘Als zij tweeën dan zo'n nauwe relatie onderhielden, hoe zou ze dan zo wreed toeslaan zodra hij haar even een grote mond gaf? Er moet beslist iets achter steken dat vanochtend het kinderlijkje huilde’. Vervolgens vroeg hij: ‘Waren er nog meer mensen in het huis van vrouwe Shao?’ De magistraat zei: ‘Er was nog een dienstmeisje dat Xiu-gu heette en door het gerecht is verkocht’. Heer Kuang zei: ‘Als zij door het gerecht is verkocht, bevindt zij zich vast en zeker in dit district. Ik zou u willen verzoeken uw mannen opdracht te geven haar voor te leiden voor ondervraging, dan weten we het precies’. De magistraat zond er haastig rakkers op uit. Na korte tijd werd Xiu-gu voorgeleid en haar woorden kwamen geheel overeen met die van de magistraat. Heer Kuang weifelde lange tijd en
daalde toen af van de verhoging. Wijzend op Zhi Zhu vroeg hij Xiu-gu: ‘Ken je soms deze man?’ Xiu-gu bekeek hem eens nauwlettend en zei: ‘Ik weet zijn naam niet, maar ik ken hem wel van gezicht’. Heer Kuang zei: ‘Dat klopt. Hij was bevriend met De-gui en hij zal vast wel eens met De-gui bij jullie thuis geweest zijn. Vertel me dat naar waarheid. Als je ook maar iets verdoezelt, zetten ze je meteen de duimschroeven aan’. Xiu-gu zei: ‘Vroeger had ik hem nooit bij ons aan huis gezien, alleen op het laatst, toen kwam hij plompverloren de hoofdkamer binnen. Hij deed mijn meesteres oneerbare voorstellen en werd door mijn meesteres weggejaagd. Later kwam De-gui pas, terwijl mijn meesteres in haar slaapkamer huilde en weende. De-gui ging haar slaapkamer binnen en even later waren toen zij tweeën allebei dood’. Heer Kuang voer schreeuwend uit tegen Zhi Zhu: ‘Schurk! Hoe zou jij het wagen plompverloren de hoofdkamer binnen te gaan als jij niet De-gui's medeplichtige was? Jij bent verantwoordelijk voor het verlies van deze twee mensenlevens!’ Hij zei de rakkers: ‘Begin weer met de duimschroeven’. Zhi Zhu viel flauw van de pijn, hij kon zichzelf niet meer beheersen en hij vertelde nauwkeurig het hele verhaal van begin tot einde: hoe hij De-gui geleerd had zijn bazin te verleiden; hoe hij hem het pasgeboren kind afhandig had gemaakt en geld had afgeperst; hoe hij van De-gui had geëist dat hij hem mee naar binnen zou nemen zodat hij zou delen in de relatie; en hoe hij haar achterkamer was binnengestormd, haar had vastgegrepen om haar te verkrachten maar zij zich er uit had gepraat. ‘De omstandigheden van hun dood later, die weet ik werkelijk niet’. Heer Kuang zei: ‘Dit is de waarheid’. Hij liet de duimschroeven losmaken en zei de klerken zijn verklaring op te nemen. De magistraat naast hem besefte zelf dat zijn kwaliteiten en vermogens onvoldoende waren en
ging door de grond van schaamte. Heer Kuang nam het penseel en stelde tenslotte het vonnis op:
‘Bij onderzoek is bevonden dat Zhi Zhu een schenner der eerbaarheid is. Zodra hij de schoonheid van de weduwe had bespied, werden dadelijk zijn verkeerde verlangens gewekt; nadat hij vat had gekregen op de dwaasheid van de jonge knecht, sprak hij hem sluw en opruiend toe. Dat deze met open deur naakt neerlag, was geheel en al zijn plan; door de afdrijving te verhinderen en het kind te nemen, liepen zij volledig in
| |
| |
zijn val. Toen hij zijn oneerbare bedoelingen niet kon verwezenlijken, verlangde hij daarentegen geld; terwijl hij onverzadigbaar was in zijn verlangen naar geld bleef hij toch zijn oneerbare bedoelingen koesteren. Wat vrouwe Shao aangaat, zij trachtte de fouten door de vergissing van een ogenblik te herstellen ofschoon het kwaad al was geschied; maar Zhi Zhu probeerde door deze verschillende bedriegerijen nog eens in te breken nadat hij al een diefstal had gepleegd. Haar haat jegens Zhi Zhu droeg ze over op Degui en liefde veranderde in vijandschap; zij doodde zichzelf nadat zij De-gui had gedood en haar sterven bevrijdde haar niet van de schande. Meester en knecht zijn al gestorven, niets meer daarover; Xiu-gu is reeds gegeseld, wat valt nog toe te voegen? Slechts deze aartsschurk was nog aan de wet ontsnapt. Bao Jiu ontmoette hem toevallig, het gepreserveerde kind huilde met reden. Als de Hemel zulks veroorzaakt gedoogt het misdrijf geen vergiffenis! Hij moet veroordeeld worden tot de doodstraf, bovendien worden de afgeperste goederen teruggevorderd’.
Toen heer Kuang het vonnis had voorgelezen, aanvaardde zelfs Zhi Zhu berustend zijn straf. Heer Kuang rapporteerde deze zaak aan zijn superieuren die zonder uitzondering zijn grote kwaliteiten prezen. Het volk loofde hem, het meende dat Rechter Bao weer verschenen was en dat was geen overdrijving. Deze novelle heet ook: Prefect Kuang wijst vonnis inzake het kinderlijkje. Een gedicht beschrijft het:
De knappe vrouwe Shao was door haar lust haar zinnen kwijt,
De domme knecht De-gui trof onheil na te groot geluk.
De schurk Zhi Zhu leek in zijn valse plannen wel een duivel,
Maar Held're Hemel Kuang doorzag de zaak gelijk een god.
|
|