omdat niemand na Poesjkin die prozastijl gebruikt heeft. De derde reddingspoging werpt het over de parodistische boeg: de milde, zeer charmante, onnavolgbaar gedoseerde, ontroerende ironie in Poesjkins verhalen brengt hen er toe - met name formalisten als Tynjanov en Eichenbaum zijn sterk in dat soort theorieën - te geloven dat die verhalen een soort wapen waren in een literaire strijd, de strijd tussen verschillende stijlen en scholen, waarbij men door parodiëren de vijandige school om het leven trachtte te brengen. Hier kun je natuurlijk vragen waarom Poesjkin een genre, waarin hij zelf een meester was, vernietigen wilde. Men kan met evenveel redelijkheid zeggen dat Mozarts opera's parodistische pogingen waren om de weg te banen voor Traviata en Götterdämmerung.
Oude notitie: gesprek in Moskou met M. over muziek. Ik vertel hem dat Nabokov Tsjajkovski niet uit kan staan. Ik hou ook niet van Tsjajkovski, zegt hij. Mijn houding tegenover hem is ongeveer als tegen Verdi: erg knap en heel fatsoenlijk en begaafd, maar het ontroert mij niet. Hij was net naar La traviata geweest, dat hij Vegetarianka noemde omdat trava in het Russisch ‘gras’ betekent. Toch, zei hij, moet je die componisten bewonderen. Ze hebben zich helemaal los weten te maken van de muziek van de achttiende eeuw. Je zult nooit Verdi of Tsjajkovski horen en aan Bach, Haydn, Mozart of Beethoven denken. Als de link tussen de ene en de andere groep ziet hij Rossini. Een liefhebber van de achttiende eeuw kan met genoegen naar Rossini luisteren. En hij meende dat een liefhebber van Verdi dat ook kon.
Het is jammer, en ook een beetje raadselachtig, dat het socialisme, het gemeenschapsbezit der productiemiddelen, zo'n onverwoestbare reputatie heeft, een veel betere reputatie dan het kapitalisme. Je hoort nooit het kapitalisme verdedigen door iemand die zegt: natuurlijk, tot dusverre heeft het kapitalisme overal waar het is toegepast gefaald, maar dat is omdat het niet het ware kapitalisme was, omdat het is ingevoerd in landen die er nog niet rijp voor waren, omdat het verbureaukratiseerd is. Maar het echte kapitalisme, dat is iets heel moois en daarom moeten we het kapitalisme waar het is in ieder geval proberen in stand te houden. Dat hoor je nooit. De verdedigers van het kapitalisme nemen het zoals het is, en ze verdedigen het bovendien niet door dik en dun, ze zeggen niet dat het het mooiste is wat je bedenken kunt.
Er is een boek waarin met behulp van citaten uit het werk van Shakespeare wordt aangetoond, dat Shakespeare homosexueel was. Zo zou je een boek over Goethe kunnen schrijven, waarin met behulp van citaten uit zijn werk wordt aangetoond dat Goethe heterosexueel was.
Vygotski, teste Pljoestsj, zegt dat bij volksraadseltjes (vier oude wijven) de ‘afstand’ tussen oude wijven en molen belangrijk is. Het aardige van zo'n raadsel is dat het heel moeilijk of helemaal niet te raden is. Ik weet niet of ooit iemand dat raadsel van die oude wijven zonder hulp heeft opgelost. De geleerden hebben dat natuurlijk niet begrepen en gingen om paedagogische redenen raadsels maken die erg flauw waren omdat ze wel oplosbaar waren (het staat in de hoek en je kunt er de kamer mee aanvegen, het hangt aan de muur en het tikt). Iets dergelijks zie je op twee andere gebieden: de bizarre zinswending en de vergelijking. Bij die bizarre zinswending (‘hij is voor de bakker’) is juist weer die afstand belangrijk, de raadselachtigheid van het verband tussen die bakker en de betekenis van die uitdrukking (dat de zaak geregeld is, dat er geen moeilijkheden meer zijn). De filologen echter menen dat die uitdrukking een verwording, een verbastering is van een eerdere uitdrukking die begrijpelijk, redelijk was, zonder ‘afstand’ tussen het gezegde en het aangeduide. Zij schrijven artikelen vol veronderstellingen over een meneer Bakker, bij wie je vroeger alles wat in orde was even moest melden, of zeggen dat de uitdrukking oorspronkelijk ‘hij is voor de baker’ moet hebben geluid - gezegd als de bevalling achter de rug was en het kind alleen nog maar gebakerd moest worden. Zo heeft men nogal wat geschreven om de homerische vergelijking ‘redelijk’ te maken, terwijl de aanwezigheid in die vergelijking van dingen die met het vergelekene geen donder te maken hebben nu juist het leuke van de homerische vergelijking is. De uitdrukking ‘dronken als een kanon’ is niet de verbastering van - ik noem maar wat - ‘dronken als een kanunnik’, waarbij kanunniken dan mensen zijn, bekend om hunne dronkenschap, maar ontleent haar kracht aan,
bestaat überhaupt alleen krachtens de ‘afstand’ tussen dronkenschap en kanon. Dat in sommige gevallen de verbastering kan worden aangetoond of waarschijnlijk gemaakt, doet aan dit alles niets af: het bewijst de behoefte aan die ‘afstand’: bestaande uitdrukkingen zonder afstand worden door verbastering van afstand voorzien.