| |
| |
| |
Eervol ontslag
Anne Marie Baart
‘De spanning tussen denken en voelen waar in het westen veel mensen aan onderhevig zijn,’ zei meneer Soewardi. ‘En waar de westerse literatuur in hoofdzaak uit is ontstaan, dit dualisme ontbreekt volledig in de oosterse cultuur. Daar bestaat een éénheid van bewustzijn, die in z'n totaliteit een inspirerende invloed op ons zou kunnen uitoefenen.’
Een magere jongen op de voorste rij stak z'n vinger op. ‘En als er dan geen boeken meer geschreven worden, meneer?’
Soewardi keek hem aan en richtte vervolgens z'n blik op de plattegrond van 4A, die hij op z'n lessenaar had liggen. Hoewel hij hier al vanaf januari lesgaf en in z'n dromen de gezichten van z'n pupillen uitvoerig had leren kennen, had hij moeite deze overdag met de werkelijke te laten samenvallen en aan het onthouden van namen kwam hij helemaal niet toe.
‘Juist,’ zei hij toen hij met behulp van z'n wijsvinger de naam die bij de bank behoorde gevonden had. ‘Een zeer belangwekkende vraag, Truus...’ Er klonk een verspreid gegiechel en ergens halverwege het lokaal hief een meisje kwasi-onschuldig haar hoofd naar hem op. Meneer Soewardi besefte dat ze weer waren gaan verzitten, een kinderlijk vermaak waar hij met z'n tweeënvijftigjarige ouderdom zich niet door van de wijs liet brengen. Glimlachend keek hij het rumoerige klasje rond, tot z'n blik die van de magere jongen op de voorste rij weer kruiste.
‘Een zeer belangwekkende vraag,’ herhaalde hij. ‘Maar uiteindelijk moeten we niet uit het oog verliezen, dat het wezenlijke doel van ieder mens, althans in de oosterse opvatting is: het bereiken van het Nirvana, het Niets. In dit verband wil ik ook wijzen op de middeleeuwse ethiek die...’ ‘Gebruik je moedertaal, man,’ klonk een rauwe stem vanaf de achterste rij. Meneer Soewardi keek op z'n plattegrond, maar eigenlijk kende hij de naam die bij deze stem hoorde al uit z'n hoofd. ‘In dit verband, Bram Korf...’ ‘Ethiek is moraal, klootzak,’ zei een meisje met blonde vlechtjes achterom kijkend.
Ook haar naam kon Soewardi tot z'n grote vreugde reproduceren. ‘Juist, Eveline,’ zei hij tevreden. ‘Alhoewel het begrip ook ruimer geïnterpreteerd kan worden, maar goed. In de middeleeuwen heerste een soortgelijk levensgevoel, dat alles slechts een onderdeel is van het grote geheel. De neerslag daarvan...’
‘Ik dacht al, wat regent het toch,’ klonk de stem op de achterste rij weer. ‘Sstt,’ siste Eveline driftig met haar vlechtjes wapperend.
‘De neerslag daarvan is te vinden in een gedicht van Anthonis de Roovere met z'n klemmende refrein: Want wij allen gaan ter mollen feeste.’
Op dit punt aangekomen moest meneer Soewardi z'n les staken vanwege een bulderend gelach. Even dacht hij, dat het veroorzaakt werd door een verlichtend inzicht in het zojuist geciteerde refrein, maar toen ontdekte hij dat er een schoolagenda doorgegeven werd. Hij verliet z'n lessenaar en wandelde met z'n handen op z'n rug tussen de banken door, tot hij onopgemerkt door de jongen die de agenda juist toegespeeld had gekregen, bleef staan om over diens schouder mee te kijken naar de bron van hilariteit. Het was een foto van een witharige Chinees, die gebogen onder een juk met twee zwaarbeladen manden over een weg tussen rijstvelden liep. Met viltstift was er een donkere bril op z'n neus getekend en onderaan de bladzij stond in blokletters: meneer Soewardi.
De jongen die de schoolagenda in handen had, begon in z'n eentje te lachen, maar keek toen op. Het was stil geworden in het lokaal, een spanningsvolle stilte die nog verdiept werd door de val van een pen op de planken vloer. Meneer Soewardi haalde een zeemleren lapje uit de zak van z'n colbert, nam z'n bril af en begon de glazen te poetsen.
‘Meneer!’ riep iemand op hoge toon. ‘Wat bedoelt u met die mollen?’
Onmiddellijk begonnen er een aantal leerlingen door elkaar te schreeuwen: ‘Ja, me- | |
| |
neer! Wat bedoelt u daarmee, meneer?’
Hij zette z'n bril weer op en wandelde met losse tred weer terug naar z'n lessenaar, waar hij zich op z'n hakken omdraaide om de klas een gloedvolle blik toe te werpen. ‘Ter mollen feeste, naar het feest van de...,’ begon hij uit te leggen, maar hier werd hij onderbroken door een forse knaap die rechtop in z'n bank was gaan staan: ‘Hee, Bram, is die halfgare oom van jou geen mollenvanger?’
‘Wat zou dat?’ klonk de stem van Bram Korf terug.
‘Nou, je moet hem vragen of...’
Op dit moment klonk er een elektrisch belletje, waar de klas meteen op reageerde. Allemaal tegelijk wierpen ze hun boeken dicht en wurmden zich stompend en duwend naar de uitgang. Meneer Soewardi keek op z'n polshorloge, waarna hij aandachtig z'n lesrooster bestudeerde. Het was vrijdag, 13 april en het laatste uur van de week bleek zojuist afgelopen te zijn. Toen hij opkeek stond het meisje met de blonde vlechtjes aan de andere kant van z'n lessenaar.
‘Ja, Eveline,’ zei hij vriendelijk. ‘Wou je nog iets vragen over de les?’ ‘Nee, meneer,’ zei ze. ‘Maar ik was bang, dat u vergeten was dat we vanavond klasseavond hebben.’
‘Juist,’ zei hij. ‘Dat was ik inderdaad vergeten.’
‘Omdat meneer Van Herwijnen ziek is, hebben we u tot klasseleraar benoemd,’ ging ze licht blozend verder. ‘Dus u moet echt komen. Om acht uur beneden in lokaal Frans.’
‘Ik zal present zijn,’ beloofde hij en hij keek haar glimlachend na, toen ze met grote passen, haar kaki-kleurige boekentas bungelend om haar schouder, de deur uitging.
Hij pakte z'n eigen ouderwets-leren aktentas in, opende met de aanwijsstok één van de hoge klapramen en dribbelde, na nog een monsterende blik achterom geworpen te hebben, eveneens de deur uit.
Omdat het laatste lesuur nu afgelopen was, waren de kapstokken vrijwel leeg en de gangen uitgestorven. Maar toen hij de brede trap afliep, zag hij beneden bij de hoofdingang de rector staan, een lange, kale man, die hem steeds vagelijk deed denken aan iemand die hij vroeger had gekend, een persoon van wie hij zich noch de naam noch andere hoedanigheden kon herinneren.
Zodra de rector hem naar beneden zag komen, deed hij een paar beheerste stappen in de richting van de deur van zijn kamer, die open stond. ‘Meneer Soewardi,’ zei hij toen deze binnen gehoorsafstand was genaderd. ‘Hebt u een ogenblikje?’
Soewardi knikte beleefd en volgde hem naar binnen. Nadat de rector de deur had gesloten, ging hij aan een ovale, mahoniehouten tafel zitten en gebaarde dat Soewardi tegenover hem plaats kon nemen.
Meneer Soewardi knikte opnieuw, maar beperkte zich tot het verplaatsen van z'n aktentas van z'n rechter- naar z'n linkerhand. De rector produceerde een kuchhoestje en begon toen op informatieve wijze te praten over de bouw van het nieuwe scholencomplex, een zaak die Soewardi niet alleen bekend was, maar die hem ook onverschillig liet. Na een tijdje schakelde de rector over op een al even bekend onderwerp: het nieuwe vak maatschappijleer, waarvoor nog geen bevoegde kracht gevonden was. Mijmerend memoreerde hij, dat Soewardi het aan deze ‘op zichzelf onaangename’ situatie te danken had, dat hij voor dat vak was aangetrokken. ‘Maar ik heb begrepen, dat u er een cursus filosofie van maakt.’
Soewardi die tot dan toe naar het goudvissen-aquarium op een laag tafeltje in de hoek had staan kijken, richtte nu z'n blik op de grijze ogen tegenover hem, knikte en boog in een vertoon van bescheidenheid z'n hoofd diep naar het mosachtig-groene tapijt.
‘Niet dat ik daar iets op tegen heb,’ ging de rector verder. ‘Ik wil me niet met uw leerstof bemoeien, temeer daar het vak facultatief is en er in onderwijskringen nog weinig over vast staat.’
Soewardi richtte z'n blik weer op het aquarium. Eén van de goudvissen leek met z'n neus tegen het glas de conversatie te willen volgen.
‘Maar er zijn klachten binnengekomen over het lawaai in uw lokaal,’ zei de rector nu met stemverheffing. ‘En dat niet al- | |
| |
leen...’
Omdat hij ophield met praten, keek Soewardi hem aan. ‘Nog andere klachten?’ vroeg hij bezorgd.
De rector wrong twee vingers tussen z'n boord en z'n hals, alsof in een vlaag van benauwdheid z'n stropdas hem kwelde. ‘Meneer Soewardi,’ zei hij vervolgens op iets intiemere toon. ‘Ik begrijp, dat u met uw Indische achtergrond...’
‘Javaans en half Chinees,’ corrigeerde Soewardi hem.
‘Javaans dan,’ ging de rector verder terwijl hij opnieuw een gebaar maakte of hij zich van z'n stropdas wilde ontdoen. ‘Maar in dit Hollandse provincieplaatsje stellen we toch prijs op wat meer westers-georiënteerde kennis.’
‘Sta me toe onderbreking,’ zei Soewardi die als hij geagiteerd raakte enigszins krom begon te praten. ‘Maar in 4A heb ik parallel getrokken tussen oosten en westen.’ Hij verplaatste z'n aktentas van z'n linker- naar z'n rechterhand. ‘Parallel,’ zei hij nogmaals.
De rector fronste z'n voorhoofd en begon weer over het nieuwe schoolgebouw, dat na de zomervakantie gereed zou zijn en over de nieuwe kracht die hij dan voor maatschappijleer aan wilde trekken. ‘Tot zolang had ik gehoopt u te kunnen handhaven,’ zei hij vermoeid. ‘Maar na de binnengekomen klachten, ook van ouders van pupillen, vraag ik me af of u er niet beter na Pasen al mee op kunt houden. Uiteraard een eervol ontslag,’ voegde hij er haastig aan toe.
Het gezicht van Soewardi vertrok geen spier, alsof z'n huid van hout was. ‘Maar laten we niets overhaast beslissen,’ zei de rector terwijl hij ging staan. ‘Het is misschien voor alle betrokkenen beter het nog even aan te zien. Als u maar niet vergeet, dat u vanavond om acht uur die lezing in het Nutsgebouw hebt. Over Schopenhauer, is het niet?’
Soewardi knikte instemmend. Toen hij besefte, dat hiermee het onderhoud geëindigd was, liep hij licht buigend naar de deur. Daar aangekomen verplaatste hij opnieuw z'n aktentas, boog nogmaals en verliet zachtjes de kamer om al even behoedzaam naar de achteruitgang te sluipen.
In het fietsenhok, dat op een paar rijwielen na verlaten was, bond hij z'n tas onder de snelbinders van z'n bagagedrager en reed daarna langzaam de poort uit. Het centrum van het stadje werd beheerst door een chaotische verkeersdrukte, waar hij zich schichtig doorheen werkte, tot hij herademde op de weg naar de nieuwbouwwijk. In de Azaleastraat had hij bij een weduwe met één, al werkende zoon, een slaapkamer gehuurd met gebruik van douche, wasmachine en gezamenlijke avondmaaltijd. Vergeleken bij de andere kamers die hij in andere steden had bewoond, was de huidige situatie voor hem uitermate bevredigend, behalve een kleine onaangenaamheid: de centrale verwarming die door de hele huizenrij was aangelegd, zond bij herhaling signalen uit die varieerden van een suizelend getik tot borrelende ontploffingen. Het uitdraaien van de knop in zijn kamer bood geen soelaas; achter de muur naast z'n bed gingen de geluiden met onregelmatige tussenpozen door, zodat hij soms het angstige vermoeden kreeg, dat hij in z'n slaap niet meer verbonden was met het hemelse universum, maar met een door mensenhanden gebouwd buizenstelsel.
Z'n hospita, een biezonder religieuze vrouw, stond in haar eetkamer te strijken, waar ze meteen mee ophield om thee voor hem in te schenken. Toen hij meer dan drie maanden geleden op een advertentie in het ochtendblad de aangeboden kamer was komen bezichtigen, had ze eveneens staan strijken. Bij een kop thee in de zithoek had ze nogal streng naar zijn achtergronden gevraagd, maar toen hij verteld had, dat hij les ging geven aan de middelbare school en dat hij een boekje over oosterse wijsbegeerte had geschreven, was haar afwerende houding omgeslagen in respect. Het was niet duidelijk, of dit veroorzaakt was door z'n leraarschap of door z'n boek, waar ze overigens nooit verder naar had geïnformeerd.
Na haar beleefd bedankt te hebben ging hij met in z'n ene hand het kopje en in de andere z'n tas de trap op. In z'n kamer zette hij beide op het stalen bureau, draaide de verwarming die z'n hospita altijd voor hem aanzette, weer uit en kreeg na een onhandig gemorrel aan de metalen sluiting het raam tenslotte open. In de heldere voorjaarslucht klonken stemmen van kinderen, die op de stoep met hun fietsjes en driewielers aan het rijden waren. Een paar oudere jongens waren tegen de nieuwgeverfde deur van een garage aan het voetballen. Genietend van z'n thee keek meneer Soewardi glimlachend toe. Vervolgens bestudeerde hij z'n horloge, ontdekte dat het al bijna vijf uur was, trok z'n colbert en z'n schoenen uit en ging op de vloer naast z'n bed zitten. Naar de onderkant van de wastafel kijkend maakte hij z'n stropdas en de bovenste knoop van z'n overhemd los en begon aan een serie ademhalingsoefeningen.
Vaag hoorde hij beneden de bel gaan, maar dat was hij alweer vergeten toen er op z'n deur geklopt werd, waarna vrijwel meteen het roodaangelopen gezicht van z'n hospita verscheen. ‘De brutaliteit, meneer,’
| |
| |
Brood: gebakken natuur
J.P. Guepin
Ik haat de winkelier, wat die verkoopt is nep:
‘bereid met zuiver sap’: mij kun je niet verlakken.
Terwijl de burger in een wolk van stank zich rept
zit ik in 't reine op mijn eigen erf te kakken.
Ik breek het brood en bid: ‘vergeef mij, Heer, ik heb
u niet gezaaid, gedorst, gemalen en gebakken,
'k was vóór de zwakke plant, neem d'anderen te pakken,
ik ben verschoond omdat ik zelfs geen vliegen mep.’
Phnom Penh, de twee miljoen, naar 't platteland of dood,
Saigon, de lichten uit, bekeerd, g'executeerd,
had ik allang beweerd, daarvoor gecollecteerd.
Woestijn als nieuw begin, hoe wordt mijn schuld verlicht
als weer een bom 't systeem van uitbuiting ontwricht.
Natuur ja, kultuur nee, dus geen gebakken brood.
zei ze haar blik ter hoogte van z'n bureau richtend. Ze leek te schrikken, toen ze hem ter hoogte van de prullenbak ontdekte, maar zonder er iets van te zeggen ging ze hijgend verder: ‘Jongens van uw school brachten dit.’ Ze stak een in krantenpapier gewikkeld pakje naar hem uit. ‘Voor de Chinees, zeiden ze erbij. De brutaliteit!’
Meneer Soewardi krabbelde overeind en ging met z'n rug naar haar toe staan om z'n overhemd dicht te maken. Daarna nam hij half buigend het pakje in ontvangst. Uit de zak van z'n colbert haalde hij z'n pennemes te voorschijn en ritste daarmee het krantenpapier in één beweging open, terwijl z'n hospita nog steeds hijgend toekeek. ‘Help!’ riep ze toen er het zwartglanzende vel van een mol uit rolde.
Meneer Soewardi schudde z'n hoofd. ‘Is niets,’ zei hij. ‘Is dood.’
Om haar gerust te stellen wilde hij het zachte voorwerp, dat lichtelijk naar petroleum rook, in haar hand leggen, maar griezelend deed ze een stap achteruit en zei iets over ‘aardappels schillen’, waarna ze haastig de trap afging.
Meneer Soewardi sloot de deur, legde het mollevel op z'n bed en ging ernaast zitten. Het was niet groter dan een stevige mannevuist, met vier uitsteeksels waar eens de pootjes aan hadden gezeten en een vijfde voor de hals. Hier en daar waren roestige gaatjes zichtbaar, vermoedelijk van de spijkers waarmee het opgespannen was geweest. Toen hij het vel omdraaide, zag hij dat aan de binnenkant een briefje bevestigd was. ‘Bram Korf en de anderen,’ stond er in blokletters op. En daaronder, in een schuin handschrift: ‘Tot vanavond op ons feest.’
Nu pas besefte meneer Soewardi, dat hij door een samenloop van omstandigheden vanavond op twee plaatsen tegelijk aanwezig zou moeten zijn. Hij vroeg zich af, of hij dat meisje, hoe heette ze ook alweer..., of hij haar een bericht zou moeten sturen. Daarna bedacht hij, dat de lezing in het Nutsgebouw, die hij al eens eerder in een andere plaats maar voor dezelfde instelling had gehouden, dat die om negen uur waarschijnlijk wel afgelopen zou zijn, zodat hij hooguit vijf kwartier later dan afgespro- | |
| |
ken... Toen z'n hospita onderaan de trap riep, dat het eten op tafel stond, besloot hij de twee evenementen eenvoudig na elkaar af te werken.
De maaltijd die gewoonlijk nogal zwijgzaam werd gebruikt, met de zoon van z'n hospita lezend in een boek over vliegtuigen of race-auto's en zijzelf luisterend naar de nieuwsberichten op de radio met slechts af en toe commentaar gevend, verliep deze avond even vredig als anders. Zij leek niets aan de radio toe te voegen te hebben en haar jongen had ook geen feiten op zijn speciale terrein te melden. In de drie maanden dat hij bij hen woonde, was meneer Soewardi deze gang van zaken gaan beschouwen als een welhaast ideale gezinssituatie.
Na het eten ging hij weer naar boven. Hij zocht de papieren voor z'n lezing bij elkaar en keek ze even aandachtig in. Daarna trok hij een schoon overhemd aan en bond een zwart vlinderdasje om. Toen hij met een borstel over z'n schoenen ging, herinnerde hij zich dat een vroegere hospita eens had gezegd, dat hij altijd te krappe schoenen kocht. Haar naam wilde hem niet te binnen schieten, evenmin als haar gezicht, maar wel herinnerde hij zich plotseling de naam van de conciërge van de school, waar hij toen lesgaf. ‘Van Neerden,’ mompelde hij uit z'n gebukte houding overeind komend. Vervolgens nam hij z'n bril af en poetste langdurig de glazen.
Om half acht precies liep hij naar buiten. Terwijl hij z'n aktentas op z'n bagagedrager bond, hoorde hij door het open raam z'n hospita ‘Ik kom zo!’ roepen, maar pas toen hij in het centrum was, realiseerde hij zich dat dit betekende, dat zij ook naar z'n lezing zou komen luisteren.
Het Nutsgebouw bleek achter een solide gevel tochtige gangen te verbergen, die spaarzaam verlicht werden door een enkel kaal peertje. In een deurgat verscheen een man in hemdsmouwen die hem bars iets toeriep, maar nadat Soewardi zich voorgesteld had, werd hij onder verontschuldigingen naar een zaal geleid, waar een honderdtal eenvoudige houten stoelen in rijen naar een podium gericht stonden. Op een formica buffet langs de kant stonden ongeveer evenveel koffiekopjes te wachten als er zich stoelen in de ruimte bevonden, maar het aantal bezette plaatsen schatte Soewardi in de gauwigheid op zes à zeven, als hij de hoed en de wandelstok op één stoel en de handtas op een andere tenminste meerekende.
Nadat de man in hemdsmouwen hem helemaal vooraan een plaats had gewezen, haalde Soewardi z'n stapel papieren tevoorschijn en begon deze te bestuderen, alsof hij ze voor het eerst zag.
Ondertussen leek de zaal wat voller te lopen en na enige tijd kwam er zelfs een welgevormde dame in een broekpak op de voorste rij zitten, die hem uitbundig toeknikte, ofschoon hij haar niet kende. Onder haar lange broek droeg ze nylonkousen, die bij iedere beweging een ritselend geluid gaven. Soewardi boog zich weer over z'n papieren, tot het plotseling rustig werd in de zaal.
Achter de katheder op het podium was een dame verschenen met tanden die er nieuwer uitzagen dan de rest van haar gezicht. ‘Goedenavond, dames en heren,’ riep ze in de microfoon die op de katheder bevestigd was. ‘Mag ik u allen hartelijk welkom heten op de honderdeenentachtigste culturele avond van onze afdeling.’
Er volgde een verspreid handgeklap, waarvoor ze met al haar tanden bloot bedankte. Daarna ging ze verder: ‘Vóór de pauze zal tot u spreken de heer Soewardi, ik hoop dat ik het goed uitspreek, u allen wel bekend van de talloze boeken die hij heeft geschreven over oosterse wijsbegeerte, maar daar zal hij het vanavond niet over hebben. Vanavond zal hij het hebben over de grote filosoof Schopenhauer, ik hoop dat ik het goed uitspreek. Daarna zal er door de onvolprezen juffrouw Henkema een kopje koffie geschonken worden en na de pauze zal tot u spreken onze hooggewaardeerde gaste van vanavond: mevrouw Ruitenbeek-Schildmeier.’
Er werd opnieuw geapplaudisseerd. De dame op de voorste rij draaide zich even ritselend naar de zaal en knikte vervolgens Soewardi nog eens toe. ‘Zij is van ver gekomen,’ zei de inleidster ondertussen. ‘Om speciaal voor u het onderwerp te behandelen, waar zij zich de afgelopen jaren in heeft gespecialiseerd: Vermageren zonder af te vallen. En dit laatste natuurlijk in figuurlijke zin.’ Onder gelach en geklap ging ze rechts via een trapje het podium af, waarna Soewardi op haar zenuwachtige aanwijzing het linkertrapje beklom.
Hij legde z'n papieren op de katheder, stelde de microfoon wat lager en keek z'n publiek aan. De zaal was nu bijna half bezet, voornamelijk met vrouwen van middelbare leeftijd. Er leken zo te zien slechts drie heren tussen te zitten, die ene met de hoed en de wandelstok, de man in hemdsmouwen die bij het gebouw hoorde en helemaal achteraan een heer met een gladde schedel die hem vagelijk aan iemand van vroeger deed denken. Hij zette z'n handen aan weerszijden van z'n papieren en begon: ‘Zoals Schopen-
| |
| |
hauer al heeft gezegd over de Upanishads: dit is de meest lonende en meest verheffende lectuur die ter wereld mogelijk is. Het is de troost van mijn leven geweest en zal ook die van mijn sterven zijn...’
In de pauze werd hij van alle kanten bestormd door z'n toehoorsters, die hem persoonlijk wilden bedanken. De inleidster drukte een kop koffie in z'n handen en stelde daarna een hevig transpirerende dame aan hem voor, die plechtig verzekerde, dat dit het mooiste was wat ze ooit had gehoord, hetgeen de inleidster beaamde. ‘Je zou zo naar het oosten willen,’ voegde ze er met een zeker heimwee in haar stem aan toe.
In het gedrang om hem heen, dat ook gedeeltelijk het buffet gold, kon meneer Soewardi geen buiging maken, maar moest hij zich beperken tot een hoofdknik. Tussen de toehoorsters ontdekte hij nu ook z'n hospita, die hem met nog meer respect dan anders stond aan te staren.
‘Maar gelooft u eigenlijk in een God?’ vroeg de hevig transpirerende dame. Meneer Soewardi bracht het kopje waar hij juist van wilde drinken weer naar het schoteltje in z'n hand. ‘Dat is een zeer belangwekkende vraag, mevrouw...’ Hij keek naar z'n koffie, alsof zich daar de plattegrond van het lokaal bevond.
Toen ze haar naam zelf aanvulde, ging hij dankbaar verder: ‘Het hangt echter van de uitleg van uw vraag af, hoe ik die moet beantwoorden.’
‘Maar u gelóóft toch wel?’ drong ze aan. ‘Het leven van de grote Bodhisattva's stond in het teken van het geloof, als u dat bedoelt.’
‘Nee,’ zei ze. ‘Ik bedoel: bidt u wel eens?’
Op dit moment dook aan z'n linkerzij de gladde schedel op die helemaal achteraan had gezeten en die zich nu kristalliseerde tot de rector. ‘Wat heeft dit te betekenen?’ siste hij zodat de anderen hem niet konden verstaan. ‘Ik dacht, dat uw lezing over Schopenhauer zou gaan!’
‘Parallel,’ zei Soewardi terwijl hij met z'n ogen een plaats zocht om z'n kop koffie even neer te zetten. ‘Ik heb parallel getrokken.’
‘We spreken elkaar nog wel,’ siste de rector waarna hij abrupt weer in het gewoel verdween.
Door zijn verschijning en verdwijning opgeschrikt herinnerde Soewardi zich nu z'n andere afspraak. Hij drukte de hevig transpirerende dame z'n koffie in handen, mompelde iets over ‘mollenfeest’ en draaide zich op z'n hakken om. Op weg naar de deur werd hij opnieuw door enkele vrouwen aangeklampt, maar hij stapte vastberaden voort, slechts gehinderd door een zeurend gevoel van onbehagen over iets wat hij had gedaan of juist had nagelaten.
Pas toen hij de schoolpoort binnenreed, besefte hij dat z'n aktentas nog op het podium van het Nutsgebouw stond, of wellicht naast de stoel waar hij had gezeten. Terwijl hij hierover met zichzelf van mening verschilde, ondertussen z'n fiets in het hok zettend, kwam over het halfdonkere plein de conciërge aangelopen, die al van ver tegen hem begon te schreeuwen: ‘Bent u de klasseleraar van 4A? U had er al veel eerder moeten zijn; het is daar een puinhoop! Ik heb geprobeerd de rector te bereiken, maar...’
‘Al goed, Van Neerden,’ zei Soewardi terwijl hij de man bruusk opzij duwde om zich over het plein naar binnen te spoeden.
Hij kon het lokaal onmiddellijk vinden door het aantal bezette kapstokken om de deur heen, maar toen hij binnentrad, leken er zich op het eerste gezicht minder leerlingen te bevinden dan er jassen in de gang hingen. In plaats van de voorspelde puinhoop trof hij een naar wierook geurende ruimte aan, die door rood crêpepapier om de lampen in een gezellig licht was gehuld. De banken waren aan de kant geschoven en de leerlingen zaten in groepjes op de grond. Vanaf een vensterbank zond een draagbare radio zacht klagende muziek uit.
‘Zo jongelui,’ zei meneer Soewardi opgewekt. ‘Moeten jullie niet dansen?’ Deze
| |
| |
opmerking veroorzaakte een langgerekte golf van vrolijkheid, waaruit tenslotte iemand overeind kwam om een glas vruchtesap voor hem in te schenken. Soewardi vroeg zich af, waarom de conciërge zo opgewonden was geweest, terwijl het feest toch zo'n rustig aanzien had. Tegen één van de banken leunend dronk hij z'n glas leeg en bedacht, dat hij na afloop terug naar het Nutsgebouw zou gaan om de man in hemdsmouwen te zoeken, die z'n tas vermoedelijk wel in veiligheid had gebracht.
Toen hij opkeek, stond het meisje met de blonde vlechtjes voor hem. ‘Ik ben blij, dat u gekomen bent,’ deelde ze mee.
‘Ja, Eveline,’ zei hij verheugd omdat haar naam hem op het juiste moment te binnen schoot. ‘Daar ben ik ook blij om.’
Ze bleef voor hem staan, met haar rechterelleboog in haar linkerhand gevat en in de rechterhand een sigaret. In deze houding zag ze er ondanks haar vlechtjes uit als een volwassen vrouw. ‘Wat u vanmiddag vertelde over dat denken en voelen, meneer,’ zei ze haar ogen half dichtknijpend tegen de rook. ‘Dat éénworden, dat begrijp ik precies. Maar wat ik niet begrijp is: waarom erover praten? Waarom niet gewoon doen?’ en ze stak haar sigaret naar hem uit.
Ernaar kijkend vroeg hij zich af, wat de bedoeling was, maar voor hij tot een conclusie kon komen, stond de magere jongen van de voorste rij tussen hen in. Hij pakte de sigaret af en nam er met gesloten ogen een paar trekken van. ‘Het is juist goed, dat er dan geen boeken meer geschreven worden,’ verklaarde hij vervolgens extatisch. ‘Dat zei u toch ook, meneer?’
Soewardi haalde z'n zeemleren lapje uit de zak van z'n colbert, nam z'n bril af en begon de glazen te poetsen. Achter zich herkende hij de stem van Bram Korf, die iets tegen Eveline zei, waarop deze hard begon te lachen. Toen hij z'n bril weer op had, meende hij tussen de banken een jongen of een meisje te zien liggen, of wellicht een combinatie van deze twee. Hij wilde juist op onderzoek uitgaan, toen Bram Korf hem bij z'n kraag greep en hem in de richting van Eveline duwde, die gillend van pret om hem heen begon te dansen.
Een onschuldig krijgertje-spel, dacht meneer Soewardi en hij liet zich glimlachend als paal gebruiken, tot hij plotseling een duw in z'n knieholte kreeg en losgelaten werd. Hij verloor z'n evenwicht, maar dacht nog even aan z'n aktentas, voor hij met gespreide armen tegen Eveline aan viel en ze samen op de planken vloer stortten. Op de klagende muziek uit de draagbare radio na was het stil geworden in het lokaal. In deze vreemde stilte was meneer Soewardi bijna blij dat hij de deur open hoorde gaan. Hij zette z'n handen aan weerszijden van de blonde vlechtjes en keek over z'n schouder omhoog naar de rector, die twee vingers tussen z'n boord en z'n hals wrong, alsof z'n stropdas hem kwelde.
|
|