Hollands Maandblad. Jaargang 1975 (326-337)
(1975)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
De lifter
| |
[pagina 46]
| |
Ze schakelde in, en zonder de spiegels te raadplegen, reed ze de weg op. Dat was verontrustend. Ze reed altijd heel voorzichtig. De jongen geurde naar versgemaaid gras. Het laatste gras van het seizoen. Ze keek hem snel van opzij aan. Hij was nog erg jong. Zeventien misschien. Ze waagde het - nog - niet naar zijn dijen te kijken. ‘Hoe heet je?’ Haar stem klonk nu veel beter. ‘Thomas’. Zijn stem was helder. Niet hoog en niet laag. ‘Het bord Grouw’, zei ze, ‘het ligt in de berm’. Hij haalde zijn schouders op. Een aartsengel? Of Godzelf, vermomd als altijd. Ze keek naar zijn dijen. Volmaakt. Hartstocht en tederheid. Of zat ze zichzelf te belazeren? Pretenties. Enorm veel pretenties. Ze wist het. Spraakzaam was Thomas niet. ‘Kan jij een auto besturen?’ ‘Jazeker’, zei Thomas. ‘Dan stel ik voor dat jij het stuur over neemt. Ik ben zo moe, dat ik bang ben straks zó het Tjeukemeer in te rijden’. ‘Dat moet niet’, zei Thomas. Het was waanzinnig, vond ze. Wie had daar ooit van gehoord? Zeventienjarige lifter neemt het stuur over van veertigjarige bestuurster. ‘Vind je het niet gek?’ Hij glimlachte. ‘Waarom?’ Misschien waren er maar weinig zaken die door Thomas gek gevonden werden. ‘Nou, gewoon is het niet’. Ze stopte op een P-haven. ‘Ik ben niet gewoon, jij bent niet gewoon, wij zijn niet gewoon’, stelde hij vast. Hij stapte uit en zij schoof op de zitting, die al een beetje warm was van zijn billen. ‘Niemand is dus gewoon. Je bent wijsgerig’. Ze betreurde die opmerking onmiddellijk. Thomas glimlachte goedmoedig. Hij schakelde in en reed behoedzaam weg. ‘Woon je in Grouw?’ Hij knikte en tuurde geconcentreerd door de voorruit. Er was helemaal geen verkeer. Een 4-baans autoweg en buiten hen letterlijk geen auto te zien. Heimelijk bekeek ze Thomas. ‘Mag ik niet praten tegen de bestuurder?’ Ze stak weer een sigaret op. Hij bleef turen. ‘Dat maakt niks uit’. Bravourwoorden, meende ze. Zijn toon was niet zo. Hij stelde haar gerust. Eindelijk eens iemand die mij geruststelt, dacht ze, en ze voelde tranen opwellen. Natuurlijk vond hij haar een oud wijf, dat in een moment van onnadenkendheid haar autostuur uit handen had gegeven. Iets dat ze nu hevig betreurde. Geruststellen is dan het enige wat er op zit. Of een dreun in haar gezicht. Ze mocht dus van geluk spreken. ‘Wat kijk je grimmig’, zei Thomas. Hij lette dus op haar! Heel vlug richtte hij opnieuw zijn barnstenen ogen op haar. Ze ontspande haar gezicht. ‘O, het is niets. Ik dacht aan iets’. ‘Woon jij ook in Grouw?’ vroeg hij op beleefde toon. ‘Nee, gelukkig niet. Mijn ouders wonen er. En m'n zuster. Ik zoek ze op omdat m'n zus in het huwelijksbootje stapt. Een héle stap is dat, weet je dat? Ik hoop voor haar dat ze niet tussen de wal en de boot terecht komt. Hoewel, mocht dat wel het geval zijn, dan is er in feite nog niks aan de hand’. Het was een hele mond vol. Thomas verwerkte het. ‘Moet je haar niet?’ ‘Ik weet het eigenlijk niet’, zei ze naar waarheid. Ze keek naar de dijen van Thomas, (af en toe bewoog hij ze!) die zo frappant juist van vorm waren, en verlangde er naar ze aan te raken. De warme huid voelen. De blonde haartjes. Het feit dat hij nog maar zeventien was, maakte dat verlangen alleen maar sterker. Ze keek naar zijn gezicht. Volmaakt als een engel. Als een hoge Elf van Tolkien. Borden in de berm begonnen hen er op te attenderen dat ze een verkeersplein naderden. ‘Een rotatotonde’, zei ze luid. ‘Rierarechtsaf’, antwoordde Thomas. ‘Ik ben oud’, zei ze. ‘Let maar niet op mij’. ‘Ik hou van oude mensen’, zei Thomas vriendelijk. ‘Iemand van vierentwintig bijvoorbeeld’. ‘Ik hou van jonge jongens. Tien of elf bijvoorbeeld’. Thomas lachte. De auto ging teveel naar links. Een inhalende Jaguar zag nog net kans de dans te ontspringen. Toeteren als een gek. Lichten aan, lichten uit; aan-uit-aan-uit. Thomas werd bleek en vloekte voluit. Een aartsengel of Godzelf kon hij dus niet zijn. Ze was niet in het minst geschrokken. ‘Hij rijdt veel te hard’, zei ze kalm. ‘Een jager zit hem op de hielen, denk ik’. Het flauwe grapje drong niet tot Thomas door. ‘Het is een jaguar’, meende ze nog toe te | |
[pagina 47]
| |
Schepen
| |
[pagina 48]
| |
vond het landschap net zo stompzinnig als altijd. Ze zag Thomas vaag glimlachten Wat zou hij doen als ze zijn lange haar zou wegstrijken, om op haar gemak zijn oorschelp te bekijken? Het gouden ringetje zat in z'n rechteroor. Dat wist ze zeker. Ze zou het gewoon kunnen vragen: wat ga je doen als ik je lange, zachte haar wegstrijk? Ze zei niets, en was verbaasd. Overal zei ze altijd precies waar ze zin in had. Nogal roekeloos zwaaide Thomas om een vrachtauto heen. ‘Wat doe je voor de kost?’ vroeg hij, toen ze weer ordentelijk op de goede weghelft reden. ‘Ik werk in een bibliotheek’. Hij vroeg niet verder. Nu was het haar beurt. ‘Ben je scholier?’ Hij knikte. Zij vroeg eveneens niet verder. ‘Dáár is een motel’, zei Thomas. Ze waren vlak bij Heerenveen. Een motel. Stel je voor. Een kamer voor hen tweeën. Niemand die je kende. Niemand was nieuwsgierig. Een komen en gaan immers. Ze waren alleen. Zij knielde voor hem neer en raakte zijn dijen aan. Zijn feilloos gevormde dijen. Eerst nog was de stof, het katoen, tussen haar vingertoppen en zijn huid. Bespeurde ze nog niet onmiddellijk de warmte van zijn bovenbenen. Dan maakte ze omzichtig de ritsluiting open en de broekriem los. ‘Noem mij het verschil tussen hotel en motel’, zei ze luid. ‘Iemand die de h niet kan zeggen...’ begon Thomas. ‘Stil maar’, zei ze vlug. ‘We gaan daar koffie drinken’. ‘Botels heb je ook nog’, zei Thomas somber.
Eigenlijk wilde ze een dubbele jonge bestellen. Maar het was beter als ze het laatste stuk tot Grouw zelf zou rijden. Dus nam ze koffie. Bedenkelijk genoeg nam Thomas rum. Pure rum. Het lukte haar een opmerking binnen te houden. Ze dronk haar koffie met opgeheven pink, en kon niet voorkomen dat ze afkeurend toekeek hoe Thomas geroutineerd de rum naar binnen goot. ‘Ben je jaloers?’ vroeg hij opgewekt. Ze trok haar wenkbrauwen op. ‘Dat jij koffie moet drinken inplaats van dit geestrijk vocht’. Ze verleende haar gezicht een pijnlijke trek. ‘Bespaar me die scholierentaal.’ Ze dacht ineens met afkeer aan de volgende dag. De trouwdag van Johanna. Haar zuster in maagdelijk wit, Sietze in jacquet, pa glimmend van ijver, moe voortreffelijk spelend hoe aangedaan ze wel is, de kilte in de kerk, onverteerbaar orgelgedreun, zalvend gekwaak van de dominee, met hier en daar een grapje, de wederzijdse familie, wijven met hoeden en corsetten, gore kerels in het nette pak, lelijke en oerstomme neven en nichten. En dan later het diner, waarbij niemand met het bestek overweg kan, oom Siebe een toespraak houdt waar iedereen om brult, men dronken wordt van drie glazen jenever en iedereen staat te blêren dat het zo'n onvergetelijke dag is geweest. Tot slot dubbelzinnige opmerkingen aan het adres van het bruidspaar. Alsof ze verdomme nog nooit geneukt zouden hebben. ‘Ik neem een dubbele jonge’, zei ze hard tegen Thomas, die gerieflijk achterover leunend tevreden naar het restant rum in zijn glas staarde. Hij maakte een wuivend gebaar met zijn smalle hand. ‘Wordt het u te machtig?’ informeerde hij, toen de drank voor haar stond. ‘Scherpzinnige conclusie’, zei ze koel. Het ijsblokje tikte tegen haar tanden en ze bedacht kwaadaardig dat ze tegen de ober zou kunnen zeggen dat ze niet om ijs had gevraagd. ‘Wat doet je zo acuut naar de fles grijpen?’ vroeg Thomas. Ze keek hem wantrouwig aan. Scholierentaal of niet? Niet, besloot ze. ‘De gedachte aan morgen. De trouwdag van m'n zuster’. ‘Ben jij niet getrouwd?’ Ze schudde het hoofd. ‘Ben je lesbisch?’ ‘Welnee! Ik ben gescheiden. Nog maar kort’. Thomas dronk zijn rum op en boog zich naar haar toe. Hij keek haar recht in het gezicht met zijn merkwaardig gekleurde ogen. ‘Soms weet ik niet wat ik ben’, zei hij op gedempte toon, en keek gespannen naar haar mond. Ze kreeg het gevoel dat hij zich zat aan te stellen. ‘Lesbisch in ieder geval niet’, zei ze boosaardig. Hij lette er niet op. ‘Ik vrij graag met meisjes’, zei hij op dezelfde toon, ‘maar als ik me aftrek, denk ik vaak aan een donkere Spaanse man, die mij slaat’. ‘Wij Friezen hebben het vaak moeilijk met sex’, zei ze gemaakt achteloos. ‘Ach barst jij!’ zei Thomas en hing weer achterover. | |
[pagina 49]
| |
Ze grinnikte, bestelde nog een rum voor hem en voor zichzelf een jonge. Ze probeerde na te denken. Was het billijk dat ze moest worden blootgesteld aan een absurde affectie voor een scholier? ‘Ik ben een vrouw van veertig en heb zo het een en ander achter de rug’. Ze wist niet waarom ze dat hardop had gezegd. Ze was er wel van geschrokken. Ze keek Thomas aan. Hij streek met beide handen zijn blonde haren weg van zijn gezicht. Ze ontdekte dat hij het topje van zijn linkerpink miste. Ze voelde lust die verminkte pink in haar mond te nemen en er hard op te zuigen. Ze vond het verontrustend. ‘Heb je nou eigenlijk een hekel aan je zuster of niet’. Thomas' barnstenen ogen waren koud en hard ineens. Het verheugde haar. Zijn blik werd ook niet zachter toen ze hem in zijn ogen keek. Het ging dus uitstekend. Misschien had hij inmiddels een hekel aan haar. ‘Mijn zuster is eigenlijk een trut’, verklaarde ze. ‘Haar opperste ideaal is de witte jurk, morgen’. Thomas wilde iets zeggen, deed het niet en bleef haar met half geopende lippen aankijken. Ze vond hem erg begeerlijk dat moment en ze vloekte in stilte. ‘M'n hele familie is erg’, zei ze. ‘Mijn moeder is een supertrut, m'n vader een onbehouwen hufter, en m'n broer...’ ‘Je hebt een broer’, zei Thomas verbaasd. Ze knikte. ‘Ouder of jonger?’ ‘Veel jonger. Hij is zesentwintig’. ‘Lijkt hij op jou?’ Ze dacht na. Leek Andreas op haar? Smal gezicht, donker haar, blauwe ogen. Je kon beslist zeggen dat hij op haar leek. ‘Ja, hij lijkt wel op mij’, zei ze aarzelend. ‘Maar wat kan het je schelen?’ ‘Zelfde haarkleur of misschien iets donkerder?’ ‘Ik dacht iets donkerder’, zei ze gewillig. Thomas glimlachte en keek haar bijna dankbaar aan. ‘Andreas is erg geïnteresserd in vrouwen’, zei ze haastig, en ze kon zichzelf wel slaan, daar het precies leek of Johanna het woord voerde. ‘Ik eveneens’, zei Thomas waardig. ‘O, ik dacht - vanwege die Spaanse heer’. ‘Er staan wetten in de weg en practische bezwaren, lieve Erica’. Het ging helemaal niet goed. Hij noemde haar naam, Erica, en het leek alsof er onderaan in haar buik iets smolt. Thomas wenkte de ober en liet de glazen weer vullen. ‘Ik heb zeer onthullende naaktfoto's van mezelf’, zei Thomas ineens op vrolijke toon. ‘Wil je ze zien?’ Ze keek verbaasd. ‘Nee, laat maar’, weerde ze af. ‘Kom, kom. Wat krijgen we nu’, zei hij op een erg irritant toontje. ‘Zou je de aanblik stuitend vinden?’ Ze deed een poging ordelijk te denken. Waarom deed hij ineens zo walgelijk door de wol geverfd? Hij moest ophouden. Gewoon doen. Gewoon een jongen van zeventien zijn. Thomas keek haar spottend aan en lachte. Een pesterig lachje. ‘Je wilt toch niet beweren dat de aanblik van zo'n heel prille jongeman als ik ben, je niks zou doen’. Ze glimlachte. ‘Je weet niets van vrouwen. Wat moet een vrouw met plaatjes? Heb jij ooit een vrouw in een sexwinkel zien rondscharrelen?’ Hij gaf geen antwoord en dronk met een nors gezicht zijn glas leeg. ‘Waarom doe je dit eigenlijk? Moet ik soms medelijden met je krijgen?’ ‘Ik sméék om medelijden’, zei Thomas ironisch. ‘Je moet begrip voor me hebben. Je moet me vertroetelen en beschermen’.
Er was een middelbaar echtpaar binnen gekomen. Ze hadden plaats genomen aan een tafeltje vlak naast dat van hen. De man was dik en vermoeid en voelde zich duidelijk onbehagelijk in zijn dure pak van grijze scheerwol. De vrouw was mager. Op haar gezicht had zich een trek van levenslange afkeuring van van alles en nog wat vastgelegd. Haar kleding was onopvallend, uitgezonderd een grote, donkerblauwe hoed van gevlochten stro, waarop een tros vuurrode rozen was bevestigd. Hoewel ze in het geheel niet op haar leek, deed ze Erica sterk aan haar moeder denken. Vermoedelijk kwam het door de niet aflatende intens nieuwsgierige blik waarmee ze iedereen en alles bekeek. Erica stelde zich voor hoe haar man 's avonds een zucht van verlichting slaakte als ze eindelijk was ingeslapen. Waarop hij dan naar beneden zou sluipen, teneinde schielijk een paar grote bellen jenever te nuttigen. Thomas had bij het woord beschermen zijn hand op Erica's hand gelegd. Een warme, smalle jongenshand. | |
[pagina 50]
| |
Die aanraking bracht haar bijna tot huilen. De blik van de vrouw redde haar. Ze keek naar hun handen, naar hun gezichten en de drankjes op hun tafeltje. Verbijstering, gekwetstheid, afkeer en belustheid. Het viel allemaal waar te nemen op haar lange, magere gezicht. ‘De mensen letten op ons’, zei Erica, en trok een kuis gezicht. Nu zou blijken wat Thomas waard was, vond ze. Hij schoof zijn stoel naar voren, boog zich ver naar Erica over, legde zijn hand rond haar linkerborst, het was de hand met de verminkte pink, en drukte zijn lippen op haar mond. Ongewild sloot ze haar ogen. Haar tong raakte zijn lippen. Ze proefde de rum die hij had gedronken, voelde hoe haar lippen begonnen te trillen, en wist haar zelfbeheersing te bewaren door uit alle macht aan de vrouw te denken. Ze liet haar hand over zijn wang omhoogglijden, een verrassend zachte jongenswang, liet haar vingers door zijn haar kruipen en drukte haar pink zachtjes in zijn oor. Thomas trok zijn gezicht iets terug. ‘Ai’, zei hij. Drukte toen zijn vingertoppen in haar borst en liet zijn tong over haar mond glijden. Ze merkte dat ze gek genoeg kwaad werd. Wat ze niet had durven dromen, gebeurde: hij raakte haar aan. Maar wat een jammerlijke persiflage. Ze trok zich terug. Thomas legde zijn handen en onderarmen op het tafelblad. ‘Eigenlijk zijn we een maf stel, hè?’ zei hij zachtjes. Ze knikte en stak een sigaret op. ‘Ik ben weg van die gifgroene nagels van je’, fluisterde Thomas. Erica keek naar haar nagels en ontweek zijn blik. ‘Een maf stel’, herhaalde Thomas luider. ‘Maar het is de schuld van dat wijf daar. Ik haat dat wijf. We hadden er zo een stuk of wat in het tehuis’. Hij sloeg met zijn vuist op tafel, zodat zijn glas omviel en de rum op de vloer drupte. Hou je rustig, wilde ze zeggen. Maar waarom zou hij zich rustig houden? Hij haatte dat wijf terecht. Het zijn dè wijven die ons misvormen, ons eigenlijk het leven niet gunnen, ons willen africhten en door het stof laten kruipen, ons willen castreren, bedacht Erica. Ze herinnerde zich een hele rits van die wijven: haar moeder, onderwijzeressen, collega's, hospita's, noem maar op. Thomas had gelijk. Ze had er dan ook niets op tegen dat hij opstond en naar dat wijf toeliep. Ach, hij had zo'n schitterende, slanke maar ook sterke rug. En zijn schouders leken breder. En zijn lange dijen waren geweldig in de verbleekte jeansstof. Zijn smoeltje was prachtig vertrokken door woede en afkeer. Zijn stem klonk luid en hees toen hij tegen het wijf sprak: ‘Ik heb de pest aan je, wijf. Lazer een end op, godverdomme!’ De man, dik en moe, keek Thomas in opperste verbazing aan. Erica hoopte min of meer dat hij zich aan Thomas' zijde zou scharen. Eindelijk werd het wijf immers op haar nummer gezet. Het wijf keek laf en wist niet wat ze moest doen. Ze zat bewegingsloos. Thomas zijn hand schoot uit. Hij greep de blauwe hoed met de rode kersen, gooide hem op de vloer en zette er zijn gelaarsde voet op. ‘Ik haat je, wijf!’ gilde hij. Toen ging het allemaal erg vlug. Mensen verderop gingen staan, obers maakten zich gereed toe te snellen. Maar bepaald verrassend was de reactie van de dikke echtgenoot. Hij stond in een ommezien voor Thomas, plantte een zware vuist in diens maag, zodat de jongen dubbel sloeg, waarop zijn gezicht een dreun van de andere vuist te verduren kreeg. Onmiddellijk vloeide het bloed overdadig uit neus en lippen en hij zakte naar de vloer. In één sprong was Erica bij het wijf en zag ze kans haar gifgroene nagels over de magere wang te halen, zodat ook dáár bloed vloeide. De dikke vent gaf ze een harde trap tegen zijn kloten, wat hem steunend in zijn stoel deed terugvallen. Ze wist niet wie harder gilde, het wijf of zijzelf. Ze viel op haar knieën naast Thomas neer en legde haar arm rond zijn hoofd. Maar het wijf had ze onderschat. Nauwelijks was Erica naast Thomas, of ze kreeg een gemene trap in haar rug, die haar letterlijk de adem benam. Toen waren daar obers en nog andere kerels, die het wijf vasthielden, dat wel, maar Thomas en Erica met veel misbaar en veel overbodig geschop en gestomp naar buiten werkten. ‘De politie bellen!’ hoorde Erica schreeuwen. En ze werd bang. Niet voor zichzelf, maar voor Thomas. De chef, of zoiets, bleek een verstandig man, die aan nog meer ophef geen behoefte had, waardoor ze, na een poosje, met z'n tweeën op straat achterbleven. Het was kil en het regende weer. |
|