zich veilig in haar vertrouwen. Zij schiet pas overeind als de auto vlak langs haar heen door het hoge gras raast; daar ziet zij hoe hij recht op een eik afgaat en hoe Claude er nog net op tijd uitspringt.
Wat heb je! (qu'est-ce qui te prend!) roept zij uit na de klap, als hij gehurkt door zijn haar zit te strijken terwijl het autowrak tegen de eik rust. Geen auto meer, zegt hij met een vreemde glimlach: ik begrijp je ontsteltenis, maar ik doe dit niet uit baldadigheid (je ne suis pas le vandale que tu me crois) - het is om te weten of het mijn bezit is dat je aantrekt of le vrai moi, le vrai moi, le vrai moi.
Dat heb ik toch al eerder gezegd, antwoordt zij: natuurlijk is het le vrai toi, maar hoe moeten we nu terug? Lopen, zegt hij, en l'autostop. Zij wandelen de dalende zon tegemoet, en Marie-Léonie overtuigt zichzelf, terwijl hij weer heel lief voor haar is en alle auto's probeert aan te houden, dat het een bijzondere en geniale inval van hem was om het bezit waar gewone burgers bovenal aan hechten zo te verkreukelen.
Nu moet hij een paar dagen naar Toulouse. Liep het allemaal goed met de zaken? vraagt zij wanneer zij zich na de hereniging ontspannen en zij voorzichtig over de toppen van zijn borstharen ligt te aaien. Gelukkig wel, zegt hij, want het is de laatste keer dat ik er iets mee te maken zal hebben. Waarom? Ik heb ontslag genomen, zegt hij, en meer nog, ik heb mijn oom opgebeld en gezegd dat tante une vieille putain is en hij haar op de meest schaamteloze (éhontée) manier gewoon is aan te bieden aan relaties waar hij goede zaken van verwacht; dus ik kan ook niet meer terug.
Maar is dat dan zo? vraagt Marie-Léonie. Is wat dan zo? Is het dan zo dat oom gebruik maakt van tante? Claude haalt zijn schouders op. Het zal wel, zegt hij; oom heeft er altijd als een echte pooier uitgezien (il a toujours eu l'air maquereau). Daar gaat het niet om, zegt hij. Ik kan niet mijn tijd gaan doorbrengen in de mensen hun slaapkamers om te weten te komen of al mijn redelijke verdenkingen gegrond zijn; en waar of niet, mijn oom was door het dolle heen. Dat was alles wat ik wou: ontslag, en geen kans op verzoening.
Waarschijnlijk dacht hij dat je dronken was, oppert Marie-Léonie. Peut-être bien, mais ça n'excuse rien, antwoordt hij; en daarom kunnen wij eindelijk loskomen van alle schijnvertoningen, en je te présente le choix: geef het maar eerlijk toe als je alleen verliefd was op mijn maatschappelijke positie, en niet op le vrai moi, le vrai moi, le vrai moi.
Alweer! (Encore ça!) roept zij uit: dat kon je langzamerhand wel weten, dat het mij alleen om jou te doen is, want al heb je geen cent op de wereld en geen auto en niets, je blijft voor mij de mooiste en geweldigste die er bestaat.
Goed; hun geluk is hersteld. Dan geeft het niet of je met de métro moet, en goedkoop eten en ruwe wijn drinken. Marie-Léonie neemt een baantje, want de toelage die zij van haar ouders krijgt is te weinig voor hun tweeën. Zij werkt van huit heures 30 très précises tot dix-huit heures, en daarna moet zij nog boodschappen doen. Dat heeft zij er graag voor over, want als zij thuiskomt treft zij haar mooie Claude aan. Wanneer zij hem ziet denkt zij telkens weer, zonder het hem te zeggen, dat hun moeilijkheden tijdelijk zullen blijken. Bij zijn oom of bij een ander, zo'n man moet toch altijd weer een goede betrekking vinden?
Wie schetst haar verslagenheid op de dag dat zij hem bij haar thuiskomst niet dadelijk ziet glimlachen zoals zijn gewoonte is; maar even later wel. Ta bouche tout édentée!, jammert zij, niet zonder overdrijving. Hij is drie voortanden kwijt, en de rest heeft hij bruin laten maken. Nou dat bruin is er tenminste zo weer af, zegt zij. Geenszins: het is met een chemisch middel gedaan, het blijft. En waarom moest dat! Ah, zegt hij: ik weet dat ik altijd, ma foi, heel mooi was maar wat ik wilde, en als ik dat niet krijgen kan dan net zo lief niets, is een gehechtheid van jou aan alleen maar le vrai moi, le vrai moi, le vrai moi.
Ik vind het zonde, zegt Maire-Léonie, want dat was echt nergens voor nodig. Al had je geen haar meer, en geen oren, en een platgeslagen neus, je bleef toch voor mij de enige en de geweldigste minnaar van de wereld.
Hij is weer een poosje overtuigd, en Marie-Léonie blijft hem inderdaad geweldig vinden of althans, mais ça revient au même, zij blijft al haar liefde en haar werkkracht aan hem wijden. Alleen kan zij niet helpen dat zij zich zorgen maakt over wat hij de volgende keer zal bedenken. Zij stelt zich de ergste dingen voor, en een daarvan is... maar zij is niet minder onthutst wanneer zij om half acht thuiskomt met haar boodschappen en hem inderdaad verbleekt en verslapt hoort zingen, een octaaf hoger dan voorheen: Ik heb hem er af laten halen (Je l'ai fait enlever).
Nou barst dan! (tu peux te faire f...!), zegt zij maar meteen er achteraan verzekert zij hem dat zij het zo niet bedoelt. Zij begrijpt hem best, zij weet waarom hij dit heeft laten doen. Hij is een jongen die in zo'n zuivere lucht leeft (ton empyrée spirituel) dat hij alleen met zielen onder elkaar zou