worden hier nog opgediend: gebakken eieren met veel bacon en een berg witte bonen en sausages en bokkingen. De gasten laten het zich goed smaken, oudere, ouderwetse mensen in stevige pakken, Harris tweed jasje en hun vrouwen in die losse frullen waarvan alleen de Britse eilanden het geheim kennen. Aan een tafel apart zit een gezelschap oudere dames in een soort uniform, bestaade uit een witte, wijde verpleegstersjurk en een rond wit hoedje, een damesbowlingclub op reis. Dit is het oude Australië dat snel aan het wijken is voor een Amerikaanser soort continent van zeer grote auto's, meatballs en frisdrankautomaten.
In een gehuurde auto, Holden Torana, ben ik op weg van Perth naar Kulin, waar ik zal gaan logeren op de grote boerderij van de familie N. Dit Kulin is een vlek, ongeveer vierhonderd kilometer zuid-oost van Perth. Het is maandagochtend, iedereen is naar zijn werk, maar ik zwerf langs de wegen van een vreemd continent. Niemand kent mij hier en niemand ‘thuis’ weet nu mijn verblijfplaats; verder weg en vrijer ben ik niet geweest. De weg is smal maar glad van wegdek, en andere auto's zijn er vrijwel niet. Na een paar uren te zijn gereden door bossen van mij onbekende bomen, kom ik in het graanlandschap; golvende heuvels onder graan of stoppels, afgewisseld met plukken bos, dat vreemde bos dat noch van Europa is, noch van Amerika of Afrika, droog, archaïsch bos. En ook de luchten zijn anders, helderder met enorme witte wolken die vreemd genoeg maar een heel lichte schaduw over de graanvelden trekken, en het licht is van vers gesproeid zilver. Niemand kom ik meer tegen. Als ik hier over de kop zou slaan en met mijn Torana uitbranden, zou ik wel voor eeuwig vermist blijven. Ik zet de boordradio aan en daar is het weer, een deun die mij vervolgt sinds ik in Darwin ben aangekomen, een commercial ‘Football, Kangaroo, Meatpie and Holden Car, tralalala, that is your Australia’. Ik zoek verder en vind het kanaal dat de hele dag door de parlementszittingen in Canberra verslaat. Mr Simpson, Country Party, vervolgt. ‘Mr Speaker, Oi hope you would not moind’, etc., australische accent, gebracht door neuzige drammerige stem van boer Koekoek. Ik zet de radio af en zing maar wat met mijn eigen stem, heuvel op, heuvel af, flauwe, met brem afgezette bochten door, langs een eenzaam bord met een waarschuwing tegen overstekend kangoeroe-wild. Zelfs boerderijen zijn maar een heel enkele keer te zien, in de verte, en ik vraag mij af wie voor al dat graan heeft gezorgd. Geen mens, geen druppel water in de hemel of op aarde, geen rivier, beek
of sloot kom ik tegen. ‘Football, Kangaroo, Meatpie and Holden Car’, neuzelt mijn boordradio maar weer eens. Ik vraag mij af voor welk Australië dat kanaal bestemd is en waar het vandaan komt, want veel luisteraars zal het hier niet vinden. Maar tenslotte kom ik door een dorp, twee rijen lage huizen langs de autoweg, twee bakkerswinkels, één groentewinkel, één benzinepomp en één begraafplaats met een quasi-antiek engels kerkje van donkere baksteen, en dadelijk daarna gaat het weer heuvelop het maan-stille graanlandschap in.
Ik zit na aankomst met Mrs Noble in de salon van hun boerderij. We hebben elkaar niet eerder ontmoet, maar ze praat of ze me al jaren kent. Vreemde bezoekers, van ver gekomen, zijn hier vanzelfsprekend welkom. Haar zoons, Gerald en Rex, hebben het werk nu overgenomen en ze is nu een lieve, oudere dame met grijs haar, maar daaronder sluimert nog de ploeterende boerin die deze enorme farm van scratch is begonnen, veertig jaar geleden. Ze hebben jaren van droogte overleefd, met de hakken over de sloot, en jaren van teveel regen en verwoestende bosbranden, en slechte graanprijzen en wat niet verder voor bedreigingen, maar nu is het een grote farm met voor miljoenen aan machines en tractoren, en dit jaar zullen de oude mensen voor het eerst naar Europa gaan, voor het eerst en voor het laatst ‘naar Huis’. Zij schenkt mij thee in en ik luister naar de wind die over de graanvlakten komt aangieren uit het Zuidpoolgebied. Meer dan veertig jaar heeft zij hier geleefd, in dit aan de andere kant van de wereld verdwaalde en zeer eenzame stuk Europa, en nu gaat zij voor het eerst naar ‘Huis’, dat wil zeggen naar Schotland. Wij horen een motor naderen. ‘Dat moet Max zijn’, zegt Mrs Noble, en ja, het is haar man, een eigenzinnige en opgewekte oude baas, die mij ook al begroet alsof wij elkaar vanochtend nog hebben gezien.
Wij lopen over de boerderij, waar alles klappert en flappert in de wind. De zon is bijna onder en onwaarschijnlijk helder Zuiderlicht verspreidt zich van de horizon tot in de hemel boven ons. De oude Max vertelt het verhaal van hun boerderij, hun enige grote verhaal. Hoe het hier vroeger was: een keuterboerderij aan de grens van de woestijn. Morgen zou hij me de bouwvallen laten zien van het huis van de eerste bewoner, oude George, een soort getimmerde schuur. ‘Oude George, hij was een beetje crackers.’ Hij had de farm geadverteerd als volgt: ‘Farm van 300 acres. Prima bouwland. Woonhuis. Zeer groot droogrek