heb een mooi verhaal, net iets voor jou, een beetje macaber misschien, licht luguber, maar waar gebeurd. Geen fantasie.’
Eerst gaan we de wijn proeven. Alcohol is vergiftigde moedermelk. Hij lacht en legt zijn arm om mijn schouders.
‘Grandioos dat je er bent, ik ben heel blij, werkelijk.’ Hij zoent mij op het haar. Dan slaat hij mij op mijn schouders, alsof hij zich schaamde. Een moment kijkt hij voor zich, dan pakt hij het glas van de bar en kijkt mij glimlachend aan.
Hij houdt de bourgogne tegen het licht.
‘Bijna zwart,’ merkt hij op. ‘Kijk eens hoe zij in het glas staat, bollend, roerloos; ze lijkt te sluimeren.’
‘Net als de vrouw die zwijgend achter je staat,’ zeg ik. Hij blijft mij aankijken en vraagt met de ogen.
‘Omhooggevallen trottoirmeisje?’
Ik schud het hoofd.
‘Demi-mondaine?’
‘Ja.’
‘Dromerig met donkere oogbollen?’
‘Ja.’
‘Dus als een lommerrijke avenue, als een zoele nachtwind’.
We lachen en drinken voorzichtig van de wijn.
Die operatie was, 's even kijken een maand geleden. Ja, midden september. Ik lig in bed. Hoogste verdieping van een ziekenhuis in een van de buitenwijken. Uitzicht op flats die er ziekelijk dik uitzien en rozig alsof ze met leverkruid zijn begroeid. Ik lees een krant. Naast mij zit een donker meisje. Een mulattin. Trapezewerkster. Lange fluwelige ogen en harde kleine borsten. Ze heeft roze vingerkussentjes, al met al nogal fnuikend voor mijn gezondheid. 's Avonds deed ze iets in een club, een orgiastische dans en ze had een nummer in een badkuip, met chaotische geluidspatronen, psychedelische lichteffecten en spiegels die je het idee gaven in een oneindige kamer te verblijven.
Ze streelt mijn lies. De linker die niet door een breuk is aangetast, de deur gaat open... ik kijk niet op, denk dat het een arts is of een verpleegster, mijn mulattin stoot mij aan... voorop lopen mijn twee broers, erachter als tochtige zeugen, mijn schoonzusters. In jaren had ik ze niet gezien. Er was geen enkel contact sinds ze getrouwd waren. Daarvòòr.... Ik stond even verstomd, maar een prachtstel mensen zoals ze daar binnenkwamen, ik moet je ze kort beschrijven.
Hugo is mijn oudste broer. Hij heeft nog steeds de blik van iemand die al dertig jaar net onder directie-niveau zit. Gedistingeerd. Wollige grijze slapen. Goede snit in het costuum. Hij zit in de auto's, geloof ik. Import. Zijn vrouw Wijmie is dik om de heupen. Teveel tandvlees. Over het te hoge borstbeen zit strakgetrokken huid. Glazig. In de oren amethysten; lichtpaarse, ze bengelen en schieten vonken vanuit een donkere kern. Het treft me, dat alles wat haar vroeger tot een verleidelijke vrouw maakte, te sterk is aangezet...
Alfons is makelaar. Ik noem het gelegaliseerd gespuis. In streepjespak. Verder het evenbeeld van Hugo.
Josje, zijn vrouw, heeft een kaneelkleurige neusspiegel en ze draagt een deuxpièces in koud-koperrood, met strepen die verticaal van de ruggegraat naar de buik gaan. Haar mond staat bedillerig.
Allen zijn ze tegen abortus en tegen pornografie. Werkelijk fraaie voorbeelden van geperverteerde bourgeoisie, want echt, in die hersenen moeten vreemde gedachten tobben, liederlijke, godvergeten schandelijke gedachten.
Ik kijk hem een beetje ongelovig aan.
‘Ik heb gelijk, ik weet het zeker; intuïtie misschien?’
Nou goed, ze groeten mijn mulattin, heel uit de hoogte. Zij wil haar hand onder het laken weghalen.
‘Reste, ma chérie,’ zeg ik.
Ze schuift haar hand weer dieper.
Mijn schoonzusters gaan zitten. Mijn broers blijven aan het voeteneind staan: Zo lang blijven we niet.
Op dat moment krijg ik een idee. Terwijl we beleefdheden uitwisselen werk ik de gedachte in grote lijnen uit. Ik maak een raam, een kader. Hoe de lijnen moeten worden ingevuld, hangt af van de reacties en van de snelle werking van mijn geest.
‘Zal ik koffie bestellen,’ vraag ik ze.
‘Graag.’
Ik bestel vijf koffie.
‘Neem je zelf niets’, vraagt Wijmie.
‘Nee, ik heb geen trek, ik voel me niet zo lekker.’
‘We zijn op doorreis naar de Dordogne,’ zegt Josje. ‘We hebben er een appartement gehuurd. Alfons is van plan er een stukje grond te kopen.’
‘Het is erg in om in Frankrijk te gaan wonen,’ zeg ik.
Ze vallen me in koor bij.
‘O ja, je hebt daar zelfs dorpjes waar in het najaar en voorjaar meer Nederlands dan Frans gesproken wordt.’
‘De hemel is er altijd strak en schraal', zeg ik, ‘als je je daar teveel aan de zon blootgeeft, heb je kans huidkanker te krijgen.’
Ze lachen ongelovig.