niet zo'n hoge dunk van de economische professie heeft. Onze ontmoeting werd aanvankelijk geheel beheerst door kwaadheid harerzijds en enig schuldgevoel van mijn kant (J. Pen, Income Distribution, blz. 115). Deze sentimenten zijn al lang weer vervluchtigd maar er is een vraag voor in de plaats gekomen: schrappen in de nieuwe druk of niet?
En die eerste alinea hierboven, over die jongens van de VPRO, moeten daarbij de meisjes van de VPRO ook niet genoemd worden? Of bedoel ik te zeggen dat de huidige voorzitster onschuldig is aan wat de Haasbroeken en Beilo's uitrichten? Nee, dat bedoel ik niet. Een polemologische voorzitster is trouwens nooit onschuldig.
Menselijk kapitaal heeft gemiddeld een rendement van tien à vijftien procent. Dat wil zeggen dat het totale geldsbedrag dat besteed is aan iemands onderwijs (boven het verplichte niveau) zijn of haar inkomen, over de periode waarin dat inkomen wordt verdiend, met een bedrag verhoogt dat jaarlijks tien à vijftien procent van het geïnvesteerde bedrag bedraagt. Dit is uitgerekend voor een aantal westerse landen. (In ontwikkelingslanden ligt het rendement hoger). Voor sommige vakken (tandheelkunde en radiologie) ligt het cijfer hoger, voor andere (kunstgeschiedenis) lager. Aangenomen wordt dat in een land de rendementen dalen naarmate er meer geïnvesteerd wordt in menselijk vermogen, maar dat verband is vrij zwak. Bij de verklaring van loon- en salarisverschillen kan een deel van deze verschillen op rekening van dit soort investeringen worden geschreven; hoewel de meningen verschillen over de vraag welk deel dat is komen de meeste serieuze berekeningen neer op zo'n vijftig procent. Opmerkelijk is dat de rendementen op menselijk kapitaal tegenwoordig hoger liggen dan de gemiddelde rendementen op het fysieke kapitaal. Misschien verklaart dit rendementsverschil waarom er meer en meer geld in het onderwijs wordt gestoken, terwijl de conventionele investeringen in machines en gebouwen afnemen. Daarbij moet ook nog in aanmerking worden genomen dat de financiering van fysiek kapitaal in de regel gebeurt door de eigenaren; daarentegen wordt menselijk kapitaal grotendeels gefinancierd door de schatkist, dat wil zeggen door de belastingbetaler. Dit laatste wordt door sommigen oneerlijk gevonden tegenover degenen die minder menselijk kapitaal bezitten: de gemeenschap geeft de intelligen ten, die toch al een voorsprong hebben, nog een ferm kado er boven op. Weer anderen vinden de hele uitdrukking ‘menselijk kapitaal’ walgelijk, en bestrijden de ‘human capital approach’ uit volle borst. Het is een onderwerp waar de laatste
jaren enorm veel over wordt geschreven en waar diverse congressen over zijn belegd. Omdat die congressen een ontmoeting vormen van economen, sociologen en educationalisten souffreren ze nogal eens aan langs-elkaar-heen-praten.
Intussen is de economie toch een veel ruimer vak dan vaak wordt aangenomen. Er is pas een boek verschenen dat gaat over sex, misdaad, rellen, echtscheiding, romantiek, Watergate, leugens en presidentsverkiezingen. Al deze onderwerpen worden in nette hoofdstukjes behandeld aan de hand van grafieken, kosten-baten analyse en dergelijke. Het boek heet The New World of Economics, Explorations into Human Experience en het is van Richard McKenzie en Gordon Tullock (Uitgever: Richard D. Irwin, Homewood 1975). Warm aanbevolen voor wie meent dat de economie zich niet met mensen bezighoudt maar uitsluitend met het geld, het nationale inkomen, de betalingsbalans en de werkloosheid. En vooral ook voor wie meent dat de economie ons oplossingen aan de hand doet voor de problemen op het terrein van sex, misdaad, rellen, romantiek e.d.
Het is niet moeilijk om het geldende recht te beschrijven als struktuurbevestigend en klassebepaald. Het burgerlijk recht bevriest de kapitalistische bezitsverhoudingen. Het handelsrecht geeft een rechtvaardiging van de machtsverhoudingen binnen de concerns en de multinationals. Het staatsrecht beschrijft de komitees van de heersende klasse als ‘demokratische organen’. Het administratief recht doet het voorkomen alsof de onderdrukking van de werkende massa door de organen van de kapitalistische staat een zaak is van ‘recht’. Het belastingrecht tracht de uitplundering van de arbeiders door de fiskus te verhullen. Het Europees recht geeft een schijn van rechtmatigheid aan de internationale uitbuiting van het volk door de imperialistiese monopolies. Het arbeidsrecht bevestigt de struktuur van de onderdrukking van de arbeiders door het monopoliekapitaal, de ingekapselde vakbonden en de repressieve staat. Het strafrecht legitimeert het strukturele geweld tegen het volk en verbloemt de stelselmatige misdaden van de heersende klasse. De bevrijding van het volk vereist niet slechts het opruimen van de thans geldende materiële produktieverhoudingen maar tevens het weg-