vasthield. Groenten en vlees vielen op zijn lichte vakantiebroek.
‘Verdomme zeg, Martijn, kan je niet een beetje uitkijken, moet je nou m'n broek eens zien.’
‘'k Moet poepen.’
‘Nou, dat kan je toch zelf wel... kijk, daat staat het potje.’
We waren er al aan gewend geraakt, dat Martijn ontzettend vaak moest poepen; in ieder geval altijd tijdens de maaltijden.
‘Nee, ik drink nog maar weinig,’ hervatte Freek het gesprek weer, ‘en in cafés kom ik helemaal nauwelijks meer.’
‘Nou heb je in Rotterdam waarschijnlijk ook niet veel leuke cafés?’
‘Ik denk het niet, nee, maar ik heb er ook geen behoefte aan... jij toch ook niet, Tiny?’
Tiny schudde haar hoofd.
‘Af en toe 'es goed stevig doorzakken is prima,’ zei Carolientje, ‘gewoon af en toe tot de bodem gaan, zo ver mogelijk, dan kan je er weer voor weken tegen.’
‘Mijn idee... hier, hou je glas nog maar 'es bij; we moeten...’
‘Kijk, ik probeer gewoon wat bewuster te leven,’ onderbrak Freek me.
Ik had zin om met mijn vuist op tafel te slaan en te schreeuwen dat hij me godverdomme uit moest laten praten.
‘We proberen gewone dagelijkse ervaringen zo diep mogelijk te beleven, hè Tiny, dan heb je nauwelijks drank nodig. Dat verstoort en verdooft alleen maar... kijk, waat het om gaat, is dit, het gaat erom dat je een harmonie probeert te bereiken binnen je ervaringen. Via drank zoek je vaak confrontaties, maar wij proberen onze behoeftes zo te realiseren, dat we zoveel mogelijk van onszelf kunnen actualiseren.’
‘Gelul, gelul, gelul,’ zei Carolientje op een zeer hartgrondige manier.
‘Klaar,’ riep Martijn, en hij ging op handen en voeten omhoog staan, zodat zijn billen schoongeveegd zouden kunnen worden. Tiny pakte de rol toiletpapier die voor deze gelegenheden op de kast stond. Freek zette de pot buiten; straks zou hij hem wel legen in het chemisch toilet dat twintig meter van het huisje in een wrak houten hokje stond. Het was wel een beetje behelpen zo'n chemisch toilet, maar het wende al snel. Net zoals trouwens de gebrekkige watervoorziening en het ontbreken van electriciteit. Vanwege de primitieve uitrusting was de huur van het huisje natuurlijk ook zo laag geweest, 200 gulden voor drie weken. Omdat voedsel en drank ook zo goedkoop waren, was het een zeer voordelige vakantie voor ons. Dat kwam uitstekend uit: van de resten van het vakantiegeld konden we bij terugkomst mooi wat schulden aflossen. Ik schonk onze glazen nog eens vol.
‘Hé zeg, die WC moet weer geleegd worden, hij zit bijna tot de rand toe vol,’ zei Freek toen hij weer terug was met de schoongemaakte pot.
‘Deze keer is het geloof ik mijn beurt, hè?’ vroeg ik. Om één of andere reden was het vanzelfsprekend dat de vrouwen het in ieder geval niet zouden doen.
‘Ik wil het ook wel weer doen, hoor... ik vind het niet zo erg.’
‘Waarom? Ik bedoel, een leuk karweitje is het natuurlijk niet, maar ik neem aan dat 't dat voor jou ook niet is, enne... ik vind het zelf ook niet zó verschrikkelijk... ik zal het meteen wel doen.’
‘Mogen we mee... mogen we mee?’ schreeuwden Martijn en Adriaan.
‘Ja hoor, ga maar mee, 't kan mij niet schelen, als jullie maar niet zo verschrikkelijk tekeer gaan.’
Uit het schuurtje nam ik de schop en de houweel mee. Ongeveer honderd meter van het huisje vond ik een geschikte plek. Eerst hakte ik met de houweel de aarde en de stenen los om ze vervolgens weg te scheppen. Martijn en Adriaan bleven steeds gevaarlijk dicht in mijn buurt.
‘Kijken jullie wel uit, jongens, één tik met de houweel, en je bent er geweest.’
‘Wat is dat, een houweel?’
‘Hier, dit ding, daar moet je mee hakken.’
‘Waarom?’
‘Omdat anders de grond niet los gaat.’
‘Moet stront in, hè?’
‘Ja.’
‘Allemaal poep, hè?’
‘Ja.’
‘Jij benne sterk, hè?’
‘Nou en of!’
Ik sloeg zo hard mogelijk de houweelpunt in de rotsige grond.
‘Ga je nou stront indoen?’
‘Nee, nog even wachten, het gat is nog niet diep genoeg. Als het gat niet diep genoeg is, dan kan niet alle stront erin, dan stroomt het over de rand.’
Martijn en Adriaan hadden nu dolle pret.
‘Jazeker,’ ging ik door, ‘en dan loopt het zo naar het huisje toe, dan gaat het door de deur, in de kamer en in de keuken, al die stront komt dan in het huisje.’
‘Poepekakkestront,’ viel Martijn me bij.
Adriaan moest zo lachen, dat hij geen woord uit kon brengen.
‘Zo, nou is de kuil diep genoeg,’ ik schepte er nog wat aarde uit, ‘nou gaan we de strontemmer halen.’