Hollands Maandblad. Jaargang 1975 (326-337)
(1975)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermdMisère van de retoriek
| |
[pagina 41]
| |
mie voorstelt, moet G. maar eens zeggen, tenzij hij bedoelt dat naast de exacte gegevens als prijzen, winsten en werkloosheidscijfers, er bij de arbeiders tegen het oplopen van deze cijfers nog een moeilijk te kwantificeren wil tot verzet bestaat, die in stakingen en andere acties tot uitdrukking kan komen. Maar goed. Om kapitaal te kunnen kwantificeren, moet het om te beginnen een eenduidig begrip zijn, of in ieder geval uit eenduidige begrippen, die zich los van elkaar laten kwantificeren, zijn opgebouwd. Dat was kapitaal in de neo-klassieke betekenis niet, zoals ik in mijn eerste stuk uiteenzette. Wiens taal moet er nu gesproken worden? De taal van ‘de’ economen bevat een tegenstrijdigheid, die ieder practisch werk ermee onmogelijk maakt. Kennelijk gaat er aan het kunnen kwantificeren iets vooraf dat wel kwalitatieve analyse wordt genoemd. De taal van de uitdagers? Dat is geen economie. Althans, totdat het oproer in eigen kring losbarstte. Men kon het werk van Sraffa nu eenmaal niet afdoen als ‘a straight Stalinist tract’ zoals Baran's briljante The Political Economy of Growth (1957). Het marxisme blééf voorlopig wartaal, zij het dat de Cambridge-economen i.h.a. vinden van niet. Even terzijde: Sraffa's werk verscheen in 1960; pas na eerst te hebben geprobeerd de stellingen in The production of commodities... etc. te weerleggen, gaf Samuelson in 1966 toeGa naar voetnoot1). Hoe het ook zij, me dunkt dat ook het vaststellen van spelregels voor een open debat onderdeel van dat debat vormt, en niet als voorwaarde door één richting kan worden gedicteerd. En als er mensen doordringen in het ‘forum der wetenschappers’ die een enigszins andere taal spreken, dan zal men zich daarvan op de hoogte moeten stellen. Iemand die naast de heersende opvattingen binnen zijn vakgebied ook van de kritiek daarop op de hoogte is, is immers geen supergeleerde, zoals G. zegt, maar iemand die gekwalificeerd is voor zijn taak en nog niets meer dan dat. Wat het kapitaaldebat betreft nog het volgende: het lijkt G. onwaarschijnlijk dat de stellingen van de Cambridge-school zo kunnen worden beschreven dat ze nog maar een stapje af zijn van de marxistische opvatting. Nee, congruent zijn ze zeker niet. Maar ze komen wel uit op de problemen waar ook de marxistische politieke economie uitspraken over doet, t.w. de betekenis van het begrip kapitaal, de rol van de winstvoet in de verdeling van het kapitaal over de verschillende industrietakken en in de totstandkoming van de prijzen. En omdat m.n. Sraffa bewust voortbouwt op de theorie van de klassieken ‘van Adam Smith tot Ricardo’, is de marxistische kritiek op de politieke economie opnieuw direkt van toepassing. D.w.z. de notie van kapitaal als een sociale relatie, als de macht om zich vreemde arbeid toe te eigenen door koop van de arbeidskracht op grond van bezit van de produktiemiddelen; alsook de rol van de klassenstrijd in het bepalen van de waarde van de arbeidskracht en daarmee in het bepalen van de hoogte van de winstvoet. Niet de waarheid komt in de breekpunten van de neo-klassieke leer aan het licht, zoals G. mij wil laten zeggen, maar het terrein voor de zinvolle discussie komt beschikbaar.
Waarmee we bij het marxisme zijn aangeland. G. strijdt, zoals vaker bij mensen die Marx uit Popper kennen, tegen een door deze opgezette stroman. Een retorische analyse? Als inderdaad ‘eerst de nietmarxist overtuigd zal moeten worden dat er niet meer dan twee alternatieven zijn, wil hij bereid zijn, van het inzicht dat de kapitalistische wereld slecht is, over te springen naar de mening dat een al dan niet bestaande communistische wereld goed is’, verwacht ik verder weinig van de discussie. Wie spreekt hier? Heeft G. dat bij Popper gelezen? Ik denk dat er weinig marxisten zouden zijn als eerst deze sprong in het ethische duister gemaakt moest worden. G. lapt het verschil tussen wetenschapsfilosofie en wetenschapssociologie aan zijn laars. ‘Der Marxismus’, schreef Hilferding in 1909, ‘der logisch wissenschaftliche, objektive, von Werturteilen freie Wissenschaft ist, (bleibt) in seiner historischen Stellung notwendigerweise das Besitztum der Wortführer jener Klasse, deren Sieg er als Resultat seiner Untersuchung erhält. Nur im diesem Sinne ist er Wissenschaft des Proletariats und der bürgerlichen Ökonomie entgegengesetzt, während er den Anspruch jeder Wissenschaft auf die objektive Allgemeingültigkeit ihrer Ergebnisse unbeugsam festhält.’ Het waardeoordeel in de zin van affectieve voorkeur doet daar niets aan toe of af. Moeten de investeringsbeslissingen die de arbeidskracht van tienduizenden in gang zetten en die voor een groot deel de richting van de maatschappelijke ontwikkeling bepalen, nog worden genomen door grote concerns en hun banken? Dat is niet in de | |
[pagina 42]
| |
eerste plaats een morele vraag, maar een praktische. Want omdat de economisch niet-rendabele sectoren van de kapitalistische maatschappij gemeenschappelijk worden gemaakt, ondervinden loon- en salaristrekkers, maar ook de wèrkelijke ondernemers zoals boeren en middenstanders, in lonen, prijzen en belastingen aan den lijve wat het kost om de niet-gemeenschappelijke privésector, die zijn produktie afstemt op winstverwachtingen, in stand te houden. De groeiende verliezen worden gesocialiseerd, de afnemende winsten (die zich evenwel ophopen bij een paar reuzenconcerns) zijn privé. Niet omdat de maatschappij tot een voor àlle mensen voordelige produktie niet in staat zou zijn; maar omdat tussen het vermogen om te produceren en de feitelijke produktie nog een historisch gegroeide organisatievorm van de produktie staat en dat is bij ons het kapitaal in de marxistische betekenis. Er zijn werkloze bouwvakkers en er is woningnood, maar de macht om aan deze voor de betrokkenen ondragelijke toestanden een eind te maken berust om maar een voorbeeld te noemen bij Bredero. En als men bij Bredero zegt dat het Utrechtse Hoog-Catharijne meer gaat opleveren dan volkswoningbouw, dan heeft men best gelijk. Goed of slecht? Ik denk dat een regering die op grond van rationele argumenten als waarvan ik hierboven een simpel voorbeeld gaf, zou besluiten de grote banken en een aantal grote concerns onder direkte gemeenschapscontrole te brengen, zou kunnen rekenen op de steun van het overgrote deel van de bevolking. Waarom ik mij deze uitweiding veroorloof, is omdat één van de plaatsen waar in alle vrijheid en openheid nagedacht zou moeten kunnen worden over deze en aanverwante problemen, nl. de universiteit, op het ogenblik wordt geconfronteerd met het optreden van enkele clubs van tot elke prijs behoudzuchtige sociale wetenschappers, die van geen discussie willen weten, maar die wèl onvermoeibaar in de weer zijn iedere niet vertrouwd in de oren klinkende opvatting over de maatschappelijke ontwikkeling in diskrediet te brengen, tot en met het vulgaire argumentum ad hominem van de namenlijst. Nee, a contrario het gelijk van de marxistische theorie bewijzen, waarvan G. mij als popperiaans methodoloog beschuldigt, was wel het laatste wat ik met mijn eerste stuk probeerde te bereiken. Doel was te laten zien dat er tegenover de door de Broekmeijer-Heertje gezelschappen beleden dogma's heel wat is aan te voeren, en dat dit ook gebeurt; en dat er ook weinig gevaar bestaat voor kwaliteitsverlies onder invloed van de kritiek, tenzij men bedoelt dat de waar die door deze heren wordt gekoesterd licht aan bederf onderhevig is, ja zelfs in aanzienlijk bedorven staat aan het oog van de keuringsdienst van waren wordt onttrokken, en nu in gewoon Nederlands: dat men een theorie die niet deugt en een ideologie die geen theorie is, onttrekt aan de discussie. Ik zou ook wel een zeer onbekwame advocaat van het marxisme zijn om Elias en Carr op te voeren. Kennelijk lag hier iets anders aan ten grondslag: nl. dat n.m.m. in de tegenstelling positivisme/dialectiek - de sociale realiteit als een natuurgebeuren dat men van buitenaf beziet dan wel als een historisch proces waarin men, in het proces van ‘bezien’, ingrijpt - de verbinding duidelijk wordt tussen de heibel die er is over de zgn. onbevangen wetenschap die zich verdedigt tegen politieke indoctrinatie, en de wèrkelijk wetenschappelijke, zo men wil epistemologische tegenstelling. Maar over Broekmeijer, Daalder, Hoogerwerf en de tactieken die zij toepassen, daar heb ik G.'s mening niet over mogen vernemen. Evenmin zijn de oorzaken die hij ziet voor de moeilijkheden aan de universiteiten in zijn reactie terug te vinden. Wat vindt G. van de Amsterdamse hoogleraar economie Prof. dr E. Zahn, die vorige maand zijn hoofdmedewerker dr Carchedi bij het College van Bestuur aangaf als marxist? Ja, het is zoals het er staat: het verzoek om van Carchedi voortaan geen tentamenbriefjes e.d. te accepteren begeleidde Zahn's lettre de cachet. En wat ik hier aanhaal, gebeurt, terwijl de terreur waarover ook G. weer niet kan nalaten te spreken denkbeeldig is. Het lijkt me overigens dat met een terreurbrigade van de Rijkspolitie paraat, geleerden zich maar niet al te veel zorgen moeten maken. Verbaal geweld, retorische vergrijpen - G. maakt het zichzelf niet makkelijk. Wèl de laatdunk voor de paranoia waaraan ik zou lijden, hoewel ik voorbeelden heb genoemd en nog meer kan noemen; niet het relativeringsvermogen om in te zien dat het precies de angst voor de ‘terreur’, het gezinspeel op de ‘Kritik der Waffen’ is, die maar al te makkelijk ertoe leidt om de discussie met iedereen die zijn recht van spreken niet gebruikt om tegen de ‘terreur’ tekeer te gaan, tot nader order op te schorten. Het is tegen de reële bedreiging die van deze denkpatronen uitgaat, en die van bepaalde zijde bewust wordt aangewakkerd, dat mijn artikel was gericht. |
|