en ik zie vogels die ik niet ken, lepelaarachtige, flamingo-achtige en in boomtoppen, als slordige kerstversiersels, zitten knalrode en gele papegaai-achtige vogels. Ik volg langzaam het zandspoor door het moeras waarop nu ook de eerste wallaby's zijn verschenen, mini-kangaroes. Dunne spookachtige wezentjes, vluchtig biddend met hun rudimentaire voorpoten, geruisloos verdwijnend als ik nader. Ik rijd voort op een gevoel van grote rijkdom en luxe, want er komt geen eind aan dit terrein en dan zijn er nog wel honderden van dit soort gebieden. Zelfs bij het grofste wanbeheer zouden de mensen nog wel twintig jaar nodig hebben om dit alles te vernietigen, maar dan ben ik al weg, voorgoed.
De aboriginees van Australië, een treurig volkje. Bewerkt door missie en zending en in de laatste tijd gebombardeerd met ‘Wiedergutmachtung’-uitkeringen van de regering, trekken ze weg uit hun ‘reserves’ diep in de enorme bush van hun land en komen naar de steden, vooral Darwin. Daar hangen ze wezenloos rond, voor hun ‘woonoorden’ aan de rand van smetteloze betonwegen en voor de kroegen van de ‘city’ van het stadje, dat lijkt te zijn geassembleerd uit de bordpapieren restanten van een of andere lang vergeten Western uit Hollywood. Merkwaardige, een beetje voormenselijke lichamen hebben die aboriginees, rommelig en slungelig, waarschijnlijk erg funktioneel voor de bush, maar treurig ongeschikt voor het asfalt, en dan hebben sommigen zich nog in fel gekleurde truien en hemden gestoken, verdrietige narren.
Hun hoofden zijn groot in verhouding tot hun lichaam, ronde zwarte maanmaskers, zonder voor ons herkenbare uitdrukking. Degenen die voor de kroeg hangen zijn dronken - twee blikjes bier schijnt al genoeg te zijn -, ze schuifelen en stommelen joelerig door elkaar, zelfs in hun agressiviteit weerloos en doelloos. Anderen schijnen hun uitkeringen voornamelijk om te zetten in langdurige taxiritten. Een groot gedeelte van de taxi's is gevuld met grote gezelschappen van deze vreemde zwarte mensen, zonder uitdrukking uit de raampjes kijkend, op weg van hier naar nowhere, want er is nergens heen te gaan langs de witte banen van Darwin, behalve naar een veilige bungalow, maar die is niet voor hen. Apartheid zou beter voor ze zijn, een eigen land in het Noorden, geholpen met het geld dat ze nu omzetten in bier en non stop taxiritten. Maar wie durft apartheid noemen.
En nu is Darwin er niet meer. Ik heb te lang gewacht met dit stukje te verzenden: wat ik hierboven heb beschreven is allemaal weggewaaid in een cycloon die zeven uur duurde. Toen ik het nieuws over de B.B.C. hoorde verbaasde mij het niet helemaal, want toen ik daar was, kwamen er geregeld cyclone warnings over de radio. Er waren een paar jaar geleden zelfs cycloon-instructies door het gouvernement verspreid, maar deze werden net zo frequent geraadpleegd als die instrukties die ooit bij ons door de B.B. - of hoe heet deze organisatie ook weer - zijn gedistribueerd in verband met de mogelijkheid van een atoombom. En trouwens: zei ik hierboven al niet dat de stad een wat semi-permanente indruk maakte? Natuurlijk bedoelde ik, in het voorgaande mijn wens uitsprekend van een enorme depressie die zou moeten helpen om die vloed aan bierblikjes stop te zetten, natuurlijk bedoelde ik daarmee niet een cycloon. Ik bedoelde meer een economische depressie.
Eergisteren belden Ken en Diana, bij wie ik in Darwin had gelogeerd, bij mij aan. Zij waren juist vóór de cycloon voor een vakantie naar Indonesië gegaan, en waren nu op hun terugweg naar Sydney, om daar te zien of ze iets konden doen. Zoals veel Australiërs zijn Ken en Diana nogal flegmatieke mensen en zij bespraken zonder veel emotie wat er allemaal van ze was weggewaaid. In ieder geval hun bungalow, maar ook een zeilboot die in hun tuin stond en vermoedelijk ook hun autootje, zo'n vederlichte Mini Moke met een linnen kapje. En wij constateerden dat ook mijn brief aan hen gericht, maar die ze nog niet voor hun vertrek hadden gekregen, ver, heel ver zou zijn weggewaaid, met mijn dank voor het logeren.