als een ongebruikt vel tekenpapier’), ‘Aah, bent u daar al?’. Alleen al de manier waarop hij loopt, of zijn ledematen of mond beweegt, brengt me onbedaarlijk aan het lachen. Hoe erg hij het zelf ook vinden moge men vindt in zijn bloed geen makkelijk weg te cijferen getijverschillen, zijn geest zit de maag in de weg en zijn motoriek wordt, niet vanuit lever of milt, maar door het verstand bijgestuurd zodat hij nimmer slagen zal als gewoon jongleur of acrobaat. Hij plantte me in een diepe lederen fauteuil vanwaaruit ik een aardig zicht had op het torentje van het Academisch Ziekenhuis. ‘Terwijl er daar iemand onder het mes ligt, van top tot teen verdoofd, word ik hier bij vol bewustzijn aan de tand gevoeld. Ach!, kon ik maar om een spuitje vragen’. Ik verloor mezelf in mijn gedachten. Juist toen ik op wilde staan om me vanaf zijn balcon (op de zevende verdieping) naar beneden te storten drukte hij me een kop koffie in de handen en vroeg of ik me wel goed voelde. Hij nam plaats in een fauteuil recht tegenover me, zodat ik naast zijn hoofd het torentje zag, en begon een lange vraag te stellen. ‘Begrijp het goed jongen’, prentte ik mezelf in, ‘en haal je nu geen malligheid in de kop, dit is een examen, ga geen onzin uitkramen en let voortdurend op, bij het minste geringste word je gegrepen, ach!, het leven is al geen lolletje en nu beginnen ze je bovendien nog vragen te stellen waar een gemiddeld mens helemaal het antwoord niet op weet’. Terwijl hij zijn vraag formuleerde, - dat doet hij klinisch precies, zodat alleen al met het stellen van de vragen negentig procent van de examentijd heengaat -, begon ik me over te geven aan een nauwkeurige beschouwing van de aard en vorm van zijn hoofd. (‘Vader, moeder, jullie kunnen me nu niet zien zitten, het is waarachtig niet best gesteld met uw zoontje’). Omdat Drion nogal eens naar de grond bij mijn voeten keek en ik zijn hoofd af en toe op
slechts armlengte had kon ik goed naar zijn haarinplant kijken. (‘Nee, voor hij kaal wordt, dat duurt nog wel even’). De huid op het gewoonlijk zichtbare gedeelte van zijn gelaat is heel gewoon van kleur. Een beweeglijk en soepel vel, eigenlijk hetzelfde gezichtsvel als dat van Adri Treurniet uit de Planetenstraat in Hilversum. Maar de huid onder het haar was rood. De oppervlakte van de kop zag er daar uit als een rood trommelvlies, - ik doel hier op een onderdeel van het slaginstrument, niet van het menselijk oor -, een beetje slap gespannen over een rond aquarium, gevuld met lauw water, er gaan lichte golvingen, bewegingen en allerhand trekkingen door het vel, het lijkt alsof er vanonder tegen het vel gestoten wordt, het zijn goudvissen die hun zacht getuite snoeten tegen het vel duwen omdat ze eruit willen of lucht willen happen. Waar zat zijn scheiding nu toch? Wat moest Drion een rare trekkingen bij de haarinplant hebben als wind buiten zijn haar bewoog! En wat een kruinen! Meer dan zestien kruinen telde ik. (‘Dat kan niet, dat komt alleen bij krankzinnigen voor’). Hier en daar, tussen de zich vreemd voortmeanderende gangen op de huid onder het witte woud vol half geknakte, zeer edele en spierwitte haren had een stukje van de huid losgelaten en lichtte wit op zoals ik ooit een klein stukje kippestront in een rood plastic afwasteiltje heb gezien, in het hok waar de eieren gelegd willen worden. Plotseling voer een schok van herkenning door mijn lichaam: ik wist het! Het hoofd van Drion van boven bekeken leek op een kippenhok. Honderden kippen fladderden onder dat lauwe, licht bezwete en rode vel. Honderden gedachten in de vorm van kippen, een klein soort van kippen. Hoeveel gedachten waren er niet in Drion zijn hoofd? Al zijn theorieën, idealen, verzinsels, meningen, uitspraken werden voor het ogenblik naar een braak liggend stukje land in zijn bewustzijn verbannen, omdat ik geëxamineerd moest worden, in gedachten zag ik
tussen de brandnetels tegen de omheining opvliegen: Flaubert, Balzac, Gogol, Proust, Poesjkien, de bewerkers van het Corpus Juris, Domela Nieuwenhuis, Alexander Cohen, Troelstra, Het Conservatieve Hart. En daartussendoor? Twintigduizend Russische, Canadese, Franse, Deense, Engelse en Nederlandse arresten met annotaties. Eigenwijs liep er een haan tussendoor die zich nergens iets van aantrok en om de vijf minuten kukelde: ‘Waardigheid, waardigheid en nimmer spijt’.
‘Een kippenhok’, lachte ik ineens hardop. Drion richtte zich en zei: ‘U luistert toch wel? Zo kunnen we niet doorgaan. Voor u weggaat moet u toch op zijn minst mijn vraag zelf begrepen hebben. Er zijn drie hypotheekbedingen...’. ‘Hypotheek... onderzetting’, zei ik stellig voor hij verder kon gaan. ‘Hoe bedoelt u dat zo?’, vroeg hij. ‘Hupotithêmi, daar komt het van, daar is het mee begonnen, het is Grieks, ja toch, dat kan gewoon niet anders, wat gek, ik kom er nu voor het eerst op...’. Hij keek naar het plafond van zijn vertrek. Waar was ik? Wie was die magere en beweeglijke man? Hoe lang moest de beproeving nog duren? Mijn voorhoofd duizelig, mijn wangen klam. Dit was het examen toch wel? Helde de vloer nu ineens