bijna, riep de rover. Dat riep hij altijd. Gaja was de naam van de heks en dat hij riep: ik ben er bijna, betekende dat er snel iets te eten klaar moest staan.
Sorry, Bram, ik heb niets klaar, riep ze terug. Er was wat oponthoud vanmorgen. We hebben een zoon.
De zoon was intussen stil geworden van zo veel lawaai om zich heen.
Plotseling stond de rover in het midden van het halfdonkere vertrek.
Een zoon?, riep hij. Waar?
In die hoek, zei de heks en ze wees de juiste aan.
Dat lijkt een flinke jonge rover. Hij liep er op af. Kom er niet te dicht bij, misschien is hij bang voor je, snauwde Gaja. Ik zal een vis voor de lunch gaan vangen, liet ze er meteen op volgen. Pas goed op het kind. Ze nam een ketel en een hengel uit het voorportaal. De nevel was nog niet helemaal opgetrokken. Het gras nog vochtig, de steen welke ze had uitgekozen om op te gaan zitten tijdens het hengelen, erg koud. Maar over niets van dat alles maakte ze zich druk.
Ze zat op die steen, trok naast haar een worm uit de grond, bevestigde die waar hij hoorde en wierp de lijn in het water. Het was heel rustig om haar heen. Ze keek over het meer en piekerde over wat haar deze morgen zo dwars gezeten had.
Namelijk dat de kans niet gering was, dat de kleine Sep zich ook tot de roverij aangetrokken zou voelen. Dat wilde ze op de een of andere manier voorkomen. Hoe?, was een vraag die ze zich de laatste uren al herhaalde malen gesteld had.
Ze had een vis, niet al te groot, maar hij moest er vandaag maar genoegen mee nemen.
Nu was er geen tijd meer om over haar probleem te denken. De vis moest schoongemaakt, een nieuw vuur aangelegd, water gekookt. De heks kwam handen te kort. Ook was het weer woekeren met de ruimte. De rover had zich horizontaal op de vloer te rusten gelegd. Hij werkte vast een gedeelte van zijn middagdutje af. Zelfs tijd is goud bij rovers.
Toen het maal achter zijn kiezen zat, ging Bram buiten nog wat na zitten gapen. Volgens hem stonk het binnen te veel naar de baby.
De heks was blij dat hij plaats maakte. Ze schoof de afwas in een hoek. Toen veegde ze de vloer.
Die hele middag maakte ze plannen. Welke stuk voor stuk de moeite van het uitvoeren niet waard waren. Er scheen geen enkel idee in haar op te kunnen komen dat Sep zou beschermen tegen rover worden.
Vandaag of morgen vind ik er wel iets op, sprak ze zichzelf toe. Inderdaad, de volgende ochtend, terwijl ze met een ketel naar het meer liep, kwam het in haar op. Je kon het geen leuk idee noemen. Maar het was zo'n beetje de enige mogelijkheid.
Bram ging toen hij zijn thee gedronken en zijn pap gegeten had naar zijn werk. Gaja zorgde voor Sep en voor haar plannen met hem.
Het bos dat achter hun woning lag, had wel de naam, het geheimzinnigste bos uit de omgeving te zijn. Niet alleen was het er donkerder dan in menig ander bos, ook hing er een sterk doordringende geur. Deze werkte haast bedwelmend. De overdadige groei van kruiden, geneeskrachtige boomstammen, giftige zwammen, bessen etc. was daar de oorzaak van.
Gaja was een nonchalante heks. Haar kennis over het gebruik van kruiden was zeer gering.
Bij muggebeten, wespesteken en schaafwonden wist ze het juiste heilzame plantje wel te vinden. Een hoofd-, keel- of oorpijn wou ook nog wel eens genezen door een goed gekozen stengel of blad. Veel verder reikte haar kennis niet. Ze had zich er ook nooit voor ingespannen.
Moeilijk werd dat als je zo half en half iets wist over een rozestruik waarvan de takken een belemmering in de groei zouden veroorzaken. Een dergelijke tak om Sep's hoofdje zou een ware uitkomst zijn. Het scheen geen pijn te doen. Haren groeiden er over heen, na een half jaar zag je zo'n tak niet meer zitten.
Maar zijn werk deed hij wel: ‘het hoofd geen centimeter groter laten worden’. En met het hoofd, de geest, zo dacht de heks op haar eigen primitieve manier.
Hoe de struik er uit zag wist ze niet. Op goed geluk trok ze met een mes het bos in. Aan de eerste de beste roosachtige meende ze te kunnen zien, dat die het niet was. Tien minuten later zag ze hem. Opeens, zeker van zich zelf, sneed ze er een flinke tak af. Hij zat vol doornen die geen pijn deden. Dat moest de goeie zijn.
Gaja, ik ben er bijna, klonk het van buiten.
Dat is uitstekend, dacht Gaja, ik heb een flinke pan soep en het hol is schoon.
In drie stappen was hij binnen en startte met het snuiven als een stier. Wat eten we?
Soep, zei zijn vrouw.
Oh, zei de rover en zocht zijn soeplepel op. Wat heeft dat te betekenen sprak hij wijzend op het hoofd van zijn zoon waar