organisatie te verbreken. Hij wilde niet dat zijn studenten de doopsgezinde colleges van Samuel Muller zouden volgen en plaatste zijn eigen lessen op zulke uren dat dit ook onmogelijk werd.
De tegenstelling tussen beide coryfeeën van hun kweekscholen was niet alleen van leerstellige aard. Er was, of groeide, een meningsverschil over de aard van het preken, allengs ook een persoonlijke rivaliteit waarover gesproken werd. Zoals bij de meeste doopsgezinde predikanten waren de kanselredevoeringen van prof. Muller sterk op de lering en het nut ingesteld, terwijl professor Van der Hoeven was ‘een briljant redenaar die voordracht boven alles stelde’. ‘Hij werkte op het gevoel, Muller op het verstand’. Evenals zijn zoon Bram, die romantische gedichten over eeuwigdurende vriendschap in de poëziealbums van zijn vrienden schreef en ze trouwens ook in het zijne verzamelde, was Abraham senior een ‘gevoelsmens’. In dit gezin van drie briljante zoons en een briljante vader (zoon Abraham werd Remonstrants dominee in Utrecht en stierf reeds in 1843, zoon Martinus werd een bekend rechtsgeleerde hoogleraar in Leiden, een derde zoon advocaat in Batavia), moet de drang naar gevoelsvrijheid geklonken hebben die op Eduard oversloeg en die door zijn vader voor ‘hoogmoed’ werd aangezien. Maar een hoogmoed die voor wat de Van der Hoevens betreft in zijn ogen werd versterkt doordat de Remonstrantse professor met zo weinig ‘zachtzinnigheid’ de belangrijkste geloofszekerheid van de doopsgezinde gemeente bestreed.
Vaak is aangenomen dat het gezin van dokter Holsma met zijn rationele opvoeding en ruime gedachten waar Woutertje Pieterse alles vindt wat hij thuis mist, kenmerken van de Van der Hoevens moet hebben meegekregen. Dit kan voor enkele onderdelen juist zijn, het is ook hier zaak de waarschuwing van Dekker dat Woutertje Pieterse géén autobiografie is, ter harte te nemen. Veeleer zijn de tegenstrijdige doopsgezinde ervaringen van de jonge Eduard gelijkelijk verdeeld over de hele bevolking van de Woutertje Pieterse. Juffrouw Laps is dan de kwezel, die in haar verzet tegen geleerdheid en predikantendom een doopsgezinde, kleinburgerlijke protesthouding vertegenwoordigt. Dokter Holsma is in het sympathieke en Meester Pennewip in het caricaturale het rationalistische Nutschristendom. De hele familie Pieterse tekent voor het op standsgevoel gebaseerde fatsoen, de vrees voor wat de mensen ervan zeggen, die bij de doopsgezinde gemeente met haar strenge sociale controle onderling, zo sterk leefde.
In dit religieuze panorama wordt Woutertje een pastorale naïveteit aangemeten, die in elk geval niet overeenkomt met Eduards eigen geloofsbelevenis in zijn kinderjaren. In de verlovingsbrieven stelt hij zichzelf voor als een kleine theologant, die ‘ten genoege van mijnen eerwaardigen Leraar’ op de doopsgezinde catechisatie over alle bijbelse zaken kon meepraten als de beste. ‘Dat beloofde wat voor de toekomst, niet waar? Welnu, veel wat zeker scheen, heeft zich in twijfel opgelost en ik heb een “ik weet het niet” gereed voor menige vraag, die ik toen klaar en duidelijk vond’.
Het stadium van de religieuze twijfel wordt gevolgd door de zekerheid van de afwijzing. Toch blijft ook in deze afwijzing altijd een flink stuk ‘doopsgezinde’ afwijzing zichtbaar. De invloed van zijn bijbelse jeugd is niet alleen zeer zichtbaar gebleven in zijn stijl, zijn voorliefde voor parabelen, gelijkenissen, geschiedenissen, bijbelse vervloekingen en wat dies meer zij. Het gaat ver, té ver, om in de zaak Lebak het primaat van de persoonlijke ethiek en de achterdocht tegen de overheid meer dan een bijrol te geven als hij diezelfde overheid eerst zeventien jaar had gediend. (Hoewel op zijn manier.) Het gaat niet te ver binnen het directe terrein van de moraal op een kenmerk van Dekkers atheïsme te wijzen.
In het midden van de 19e eeuw werd het nieuwe atheïsme door drie stromingen gevoed. Het had pantheïstische trekken, waarin - als bij de eigenlijke stichter van De Dageraad Franz Junghuhn - ‘de ganse Natuur mijn God is’. De meer filosofische benadering was die van het wijsgerig materialisme. En de derde weg was die van Dekker: de volstrekte afwijzing van kerk en dominee tegenover de aanvaarding van Jezus, niet als zoon Gods, maar als een ‘gewoon’ profeet met een juiste moraalleer. Jezus als moralist was Dekkers man. Zijn atheïsme was, net als de leer van Jezus, anti-autoritair, anti-militairistisch, vol heilsverwachting en sterk moralistisch - allemaal kenmerken van de doopsgezinde leer, maar dan een geseculariseerde doopsgezindheid.
‘Ik heb in veel opzichten eerbied voor Jezus, maar niet voor 't zogenaamde Christendom’. Dit Idee 186 is in tal van vormen door het latere werk van Multatuli heen te vinden.
Juffrouw Laps zou het, met handhaving van de kritiek op kerk en dominee, iets anders uitgedrukt hebben, maar professor Samuel Muller van de Doopsgezinde Kweekschool zou er niet van staan te kijken.