een bewering eens zou kunnen nagaan, door proeven bijvoorbeeld of door statistisch onderzoek, of hij overeenstemt met de werkelijkheid. Deze twee ideeën kun je ieder kind uitleggen. De ‘genialiteit’ ervan zit in het formuleren ervan in een omgeving die nooit enige waardering voor deze gedachte heeft laten blijken, een omgeving waarin die gedachte nooit geuit is. Dit nooit geuit zijn kan op twee manieren van invloed zijn op degene wie die gedachte invalt. Hij denkt: daar heb ik nog nooit van gehoord, het zal wel onzin wezen, die gedachte die mij daarnet inviel. Of hij denkt: daar heb ik nog nooit iemand over horen spreken, ik ben het nooit in druk tegengekomen. Dan zal het wel iets zo eenvoudigs zijn, dat iedereen het al veel eerder ingezien heeft dan ik, maar het niet de moeite waard vond er over te spreken. Laat ik dus mijn mond maar houden.
Wanneer men een figuur verdubbelt (Bobtsjkinski en Dobtsjinski in de Revisor, Jansens en Jansens in de Kuifje-boeken), dan moet men die dubbelfiguren met elkaar laten kibbelen. Waarom moet dat, waarom gehoorzamen zo disparate auteurs, die van elkaar noch van deze regel gehoord hebben er nochtans aan? Met verdubbeling bereik je een zeker effect. Pascal en Sjklovski hebben erover geschreven. Maar bij het publiek treedt al gauw een zekere gewenning op. Om het effect op te frissen moet de auteur ervoor zorgen dat de toeschouwer of de lezer er van tijd tot tijd aan herinnerd wordt dat het er inderdaad twee zijn en niet een. Dat kan men aan die toeschouwer alleen maar laten zien door ze te laten verschillen van elkaar. Maar door verschillen aan te brengen heft men het effect van gelijkheid weer op. Om die gelijkheid te accentueren zonder afbreuk te doen aan de apartheid, het feit dat het er twee zijn, laat men die twee tegen elkaar opbotsen in de deuropening, of van twee kanten komend tegen elkaar opvliegen, of twisten. In Death of a peer van Ngaio Marsh hebben de tweelingen de gewoonte om als de een iets gedaan heeft allebei de schuld op zich te nemen.
Wil een gedachte veel mensen geestdriftig maken, dan moet hij a. in een betrekkelijk eenvoudige, althans aanleerbare formulering aan te duiden zijn; b. de indruk maken nieuw te zijn; c. aansluiten op een bekende gemeenplaats en d. onjuist zijn. De mensen zijn het gelukkigst als zij iets ouds, gangbaars en vulgairs kunnen ondergaan als iets nieuws en origineels. Marx en Freud zijn voorbeelden van zulke ‘grote combinatoren’. Een aardig modern voorbeeld lijkt mij Chomsky: iedereen kan meedoen, want iedereen heeft op school geleerd dat ‘Jan slaat Piet’ en ‘Piet wordt door Jan geslagen’ twee zinnen zijn die hetzelfde betekenen, wat niet waar is.
Er treedt op een bepaald moment verandering op in de formules die door een bepaalde bevolkingsgroep gehanteerd worden. Of nog anders en concreter: er komt een ogenblik waarop de kreten die een politicus slaakt niet overeenkomen, of niet langer overeenkomen, wat woordkeus, toon en zo betreft, met wat onder grote groepen der intelligentsia gebruikelijk is. De koningin laat Kaps een goochelvoorstelling ten hove geven en Gré Brouwenstijn zingen (ik geef dit alleen maar als voorbeelden, misschien is dat wel nooit begeurd). Een public relationsman aan het hof, die slim genoeg is om te weten dat je, om indruk te maken op belangrijke opinievormende bevolkingsgroepen, eigenlijk Renate Rubinstein en de violist Bor moet uitnodigen (ik noem alweer willekeurige namen, ik weet eigenlijk niet wie die ‘eigenlijke’ lieden dan zouden moeten zijn), kan veel succes hebben. Voorbeeld: Kennedy, die behalve die dingen niet zo veel in zijn mars had. Nederlands voorbeeld: Van Mierlo. Een stuk of twintig voortdurend terugkomende zinswendingen van lieden als Schmelzer of Biesheuvel maken ons tenslotte razend. Van Mierlo gebruikte andere zinswendingen, meer overeenkomend met hoe ‘wij’ die dingen zouden formuleren. Verder was wat hij zei niet interessanter dan wat Biesheuvel zei. Er is overigens nog een andere manier om succes te hebben en dat is de dingen zo formuleren dat zowel de klanten van Biesheuvel als die van Van Mierlo op je af komen omdat beide groepen hun eigen stijl menen te herkennen.
Ooit stuk schrijven over ideologische twist, dat wil zeggen over de twist tussen hen die menen dat de ‘Russische leiders’ geleid worden door een ideologie en wel de marxistische, dat hun doel wereldrevolutie, klassenstrijd, communisme etc. is, en degenen die menen dat zij zich precies als andere regeerders gedragen en ad hoc beslissingen nemen als alle politici, en dat die marxistische ideologie helemaal geen vat op hen heeft, dat zij er zelf niet aan geloven etc. Dit laatste geïllustreerd met uitspraken hierover van waarnemers als Amalrik, Solzjenitsyn, Zjores Medvedjev, ik.
Dan: dat hiermee de zaak nog lang niet af is, want dat ook wie geen ‘ideologie’ heeft