Nogmaals Foudraine
De artikelen in Hollands Maandblad (januari en maart 1974) naar aanleiding van dokter Foudraine's boek Wie is van hout... kreeg ik pas kort geleden onder ogen. Ik zou er graag op willen reageren.
Mevrouw Van Emmeriks titel ‘Wie is van goud...’ is een variatie die door dokter Foudraine onjuist wordt aangevoeld en geïnterpreteerd. Hij grijpt deze letter- en begripsverwisseling aan om mevrouw Van Emmerik te beschuldigen van insinuatie. Hij noemt haar titel weliswaar een ‘grappige uitdrukking’, maar verwijt haar daarmee een toespeling te hebben willen maken op het vele geld dat hij met zijn boek verdient.
Ik (her)ken ‘wie is van goud’ niet als een grappige uitdrukking en associeer goud, in abstracte zin gebruikt, met eerlijkheid. Wie van ons voor 100% in aanmerking komt om met dit edel metaal te worden vergeleken, weet ik niet. Dokter Foudraine in ieder geval niet - aldus mevrouw Van Emmerik - en ze toont dat aan door te wijzen op:
1. | zijn inconsequente houding door een voorwoord te schrijven bij het Dagboek van een schizofreen, terwijl hij met Wie is van hout juist heeft willen aantonen dat schizofrenie niet bestaat; |
2. | de schijn van een ‘happy end’ ten aanzien van het geval Karel en Walter; |
3. | de ethische kant, verbonden aan het beschrijven van de ellende van een patient, in casu Karel, zonder dienst toestemming. |
ad 1. Ik heb het voorwoord bij het boek van Madame Sechehaye nog eens nagelezen en ‘ik vind geen schuld in hem’. Het is waar dat Foudraine op blz. 14 van Wie is van hout schrijft ‘(...)’ “de schizofrene mens” (hij bestaat niet)’. Dan lijkt het inconsequent om een voorwoord te schrijven bij het lijdensverhaal van een schizofreen. Wie echter dat Dagboek in zijn geheel leest weet dat Madame Sechehaye de theorieën van Jan Foudraine bevestigt. De schizofrenie van Renée staat noch bij Sechehaye noch bij Foudraine centraal maar het langzaam groeiende contact met het vereenzaamde meisje en de wijze waarop ze, door veel geduld, begrip en vooral liefde, genezing verkrijgt.
Ik raad dokter Foudraine aan om in de volgende editie van het Dagboek het woord schizofreen, dat hij slechts één maal gebruikte, tussen aanhalingstekens te plaatsen.
ad 2. Mevrouw Van Emmerik heeft de heer Heerma van Voss in de Haagse Post van 8 maart 1972 fel aangevallen om zijn artikel ‘Foudraine is een jokkebrok’. Ze schreef o.a.:
‘Waarom al dat gemuggezift op Foudraine en de behoefte om een schuldige aan te wijzen in het geval Walter? Men maakt zich toch ook niet druk om het feit dat Walter, omdat hij teveel klappen van het leven heeft gehad, opgenomen werd in een kliniek (...) waar het beter maken bestond uit weer klappen krijgen, maar dan van een electroshock-apparatuur?’
Goed, niet zeuren over Walter, want de onjuiste weergave van de feiten door dokter Foudraine is toch maar een futiliteit.
Intussen is mevrouw Van Emmerik van mening veranderd en dat is haar goed recht. Ze heeft nu Karel ontmoet en is met zijn ellende geconfronteerd. Hij blijkt nog lang niet beter te zijn, erger nog: ‘hij is er verschrikkelijk aan toe’. Nu dringen de werkelijkheid en de zwaarte van het verwijt van de heer Heerma van Voss aan Foudraine t.a.v. Walter pas goed tot haar door.
Ik neem aan dat mevrouw Van Emmerik Karel kort geleden heeft leren kennen, anders zou ze toch wel eerder hebben gereageerd en in 1972 niet zo boos zijn geweest op Heerma van Voss.
In Walters geval kan ik Foudraine niet the benefit of the doubt geven want hij sprak onwaarheid: Walter kwam niet om door een stompzinnig ongeluk, maar pleegde zelfmoord.
In Karels geval geef ik Foudraine wel the benefit of the doubt want misschien was Karel, nadat Foudraine hem uit de café's van Amsterdam had gehaald en werk voor hem had georganiseerd, vele malen beter dan op het moment waarop mevrouw Van Emmerik hem ontmoette. Tussen die twee tijdstippen moet een groot aantal jaren liggen. Dan stuit ik wel op dokter Foudraine's laatste zin over Karel ‘Op de een of andere wijze behielden wij een relatie’. Waaruit bestond die relatie en hoe lang heeft die geduurd?
ad 3. De ethische motieven. Foudraine schrijft erover op blz. 14 van zijn boek - hij heeft erover nagedacht.
Waar het mevrouw Van Emmeriks beschuldigingen betreft vraag ik me af wie van de twee nu gelijk heeft: Foudraine, die zegt dat hij aan Karel uitvoerig een beschrijving heeft gegeven van wat hij op schrift had gesteld; dat dit voor Karel acceptabel was; dat Karel de beschrijving heeft gelezen en het er volkomen mee eens was? Of Karel, die erg schrok toen hij zag wat er met grote koppen in de krant over hem werd geschreven?
Ik herinner me dat er met grote koppen in alle kranten over het boek werd geschreven. In welke krant stond iets met grote koppen over het geval Karel? Mevrouw van Emmerik vermeldt een brief van Foudraine aan Karel. Is die brief nog aanwezig en zo ja, welke passage bedoelt Foudraine dan?
Ik ga niet in op de bezwaren van mevrouw Van Emmerik tegen het artikel van Dr. van den Hoofdakker omdat ik dat artikel niet ken.
Wel heb ik nog enkele algemene opmerkingen.
Dat mevrouw Van Emmerik zo'n felle aanval deed op het artikel van de heer Heerma van Voss in de Haagse Post, kon ik heel goed begrijpen. Heerma van Voss en ik hebben daarover gecorrespondeerd omdat ook ik er moeite mee had. Ik vermoed dat mevrouw Van Emmerik, evenals ik destijds, overgelukkig was met het feit dat een psychiater (tot voor kort in vrijwel ieders ogen: een deskundige, een God in het diepst van zijn gedachten, een lekenverachter) de moed had om een vermanende vinger op te steken tegen zijn wapenbroeders in de vorm van een boek, waarin hij