Hollands Maandblad. Jaargang 1974 (314-325)
(1974)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Onze jungle
| |
[pagina 33]
| |
vloeistof. Zijn maat gooide zakken zand, in een slecht verlichte straat, op passerende automobielen, in het holst van de nacht. Dan stopte de chauffeur, denkende dat hij iemand had aangereden, stapte uit en kreeg onmiddellijk de volle laag van de zandzakken werpende oplichter: “Kijk nou eens wat je doet man! Je hebt mijn vriend doodgereden!” Daarbij wees hij op zijn maat, die kreunend achter de auto lag, in een grote plas bloed en met zijn kunstarm los van het lichaam, in een rafelig afgescheurde mouw op het trottoir, ook in het bloed. “Als u mij nou honderd gulden geeft, zal ik mijn bek houden”, fluisterde hij dan de automobilist in het oor, “u moet niet vergeten dat ik de enige getuige ben, het slachtoffer is buiten bewustzijn en heeft uw nummer niet op kunnen nemen”. Op zo'n manier hadden de twee schoften in drie maanden tijds meer dan vier ton verdiend! Maar wie zijn nu de grootste schurken? Die autorijders in Den Haag of die oplichters zelf?’ Terwijl mijn vriend over dat vraagstuk zat na te denken, zagen we ineens een woestijnhertje voor de bus langs schieten. Je vraagt je af waar zo'n beest nou eigenlijk van leeft. ‘Stoppen! Stoppen!’ riep een Marokkaan, die helemaal achter in de bus zat, ‘ik heb hier namelijk een afspraak!’ De mensen in de bus keken elkaar verwonderd aan. Een afspraak midden in de woestijn? De chauffeur liet de man naar buiten en we reden door. Die avond zagen we het versteende bos en vijf dagen later, - we zijn ook nog naar andere woestijn-bezienswaardigheden geweest -, waren we weer op het punt in de woestijn waar de Marokkaan was uitgestapt voor zijn afspraak. We volgden zijn spoor door het zand. Wat een grote, eenzame en gloeiende vlakte! Na een paar uur vonden we onze reisgenoot plat en haast uitgeteerd in het zand. Hij was op sterven na dood van dorst en moeheid! Honger was de drijfveer geweest die hem had doen besluiten uit de bus te gaan. Versteende bomen boezemden hem niet het minste belang in. Veertig kilometer heeft hij vergeefs achter het woestijnhertje aangerend voor hij op de grond viel, om een ellendige dood te sterven als wij, uit vriendelijkheid en nieuwsgierigheid zijn spoor terugrijdende, hem niet gevonden hadden. Toen hij, na een kippetje te hebben gegeten en veel water te hebben gedronken, weer wat bijkwam, heeft hij mijn portefeuille gerold! Er zat gelukkig niets in. Mijn vriend keek me aan met een gezicht dat uitdrukte: ‘Ja, een jungle is het, die wereld van ons!’. |
|