| |
| |
| |
Arie Gelderblom
Je bent het niet
je hebt je lippen uit de laatste krant geknipt
je woorden als wanten aangepast aan anderen,
je gezicht verkocht aan kappers, je wandelt als een brandkast
naar een bank, je handen wassen zich alleen met geld,
en vetten de giro's in met de wil tot meer winst
je hart loopt gelijk met de radio, je stapt
altijd in bed uit gewoonte en bij iedere mode
je hebt geen waaiers in je taal, geen wind is er
in je als het begin van geloven in de zomer,
je hebt geen namen mooier dan de maan
in zijn laatste kwartier,
je hebt van hier geen vlinders meegenomen,
geen zachtere droom verzonnen achter je ogen
geen woorden beweegbaar als adem van adem
geen hand die de zee spreekt,
de wereld voorbij en de tijden glijdend
als een vogel van hogere hemel
Tijdverdrijf
tijdverdrijf der stervenden,
ieder woord geverfd met een gedachte
aan verder dan verder, een letter
die men nog nooit heeft gehoord,
een ster in de hand niet ongewoner
dan een verloren middag, een vrouw als maan
tegen haaruitval, getallen erger dan een hartinfarct,
een maandsalaris ter herinnering aan
opgejaagde zich haastende maden, een hand gedrukt
als de laatste krant die men lezen zal,
een traan als de tijd die meer en meer vergaat
| |
| |
tijdverdrijf der stervenden,
tussen de miljarden doden en vogels als voorjaarsboden,
soms een herdenking van iemand waarvan niemand iets wist
dan dat hij dichter of oplichter was, zijn grapjes maakten zijn graf
groter maar niet gevaarlijker, men raakt even de dood
aan tussen die ene naam en alle andere, men gaat verder
zijn weg, steeds met meer modder bedekt,
reeds vol vermomming de ogen, reeds te gedroogd
voor een herkenning omdat het niets uitmaakt
onder al dit verdriet, omdat niets iets uitmaakt,
geen roos bloeit langer om een verlangen
dat de angst zal voorkomen, geen woord tovert
de postbode een rouwkaart uit de hand,
er is geen onaantastbaar land te bezeilen, de tijd
zal nooit langzamer, altijd sneller zijn,
er is geen hand of de eeuwige slaap past erbij,
reeds ging de bakker met de doodgraver om, steeds
is er honger onder de lagere dieren, zelfs onze tanden
blijven niet, gras schiet op om de rouwranden
van onze gedachten, alle kransen zijn duur
betaald van geld dat ons doder en vermoeider
tijdverdrijf der stervenden,
nooit wordt het eens eeuwig gezellig, men verft
een huis slechts voor een jaar of wat,
wat woorden die er hoorden, een gedachte
met even niets van later, een vergaan
dat even stilstond om een wonder dat geen wonder
geen wonder was, maar elke tel toch de laatste,
elke maan of naam voorbij, machteloze taal
die dode bladeren op de vensterbanken legt,
geen verte of het is zwarter, het machteloze hart
wil niet kloppen zoals wij ons opdoffen,
bijna alsof geen leven te benemen valt, er iets is
als een immer weerkerende tak aan dezelfde boom
die echter binnenkort wordt omgehakt
tijdverdrijf der stervenden,
met zon en maan de namen der doden
op het stilstaan van het laatste,
| |
| |
Al die dingen
om niets dan de kleine liefde
niet te zeggen tussen het kraken der dagen
en wel altijd aan mijn moeder toebehoort
zoals zij luistert met een oor dieper en verder
dan wat gezegd wordt, altijd nog woorden
en lievere gedachten voor me klaarleggend:
de luier yan vroeger die een gevaarlijke krant is
geworden, met oorlog besmeurd, de kinderstoel
die nu met haast opnieuw gebeurt, ik durf haar niet meer
te raken en verlaat snel haar vragen
naar hoe het eens was, de onvertaalde
dagen zonder raadsels, geen raden naar de dood,
het brood was zoveel witter, zoveel mooier
en vol betoverende sprookjes was de avond
en daarom toch nog al die ontroeringen
rest, de kleine verdrietige liefde
die niet te zien is en triest maakt
zonder teveel aan melancholie
het verborgene dat ongeborgen
doorgaat een jagen te herhalen
| |
| |
Of
of men wel of niet lachte onder zijn voetstappen
in het gat van geboorte naar dood, of men te koop
was als een ander, of men het zwarter inzag
in wittere bedden, of men in god of in sport
geloofde, of men deed dat men deed, of men deed
wat men beloofde, of men droomde of
niet buiten de waard rekende, of men luisterde
of men wel of niet, of men ja of nee,
of het een mooiere roos was of een grotere machine
of men droomde of niet te eten had
of men een vrouw had of een portemonnee
of men dacht dat men dacht of men dacht
dat men wachtte, of men zich te barsten
lachte, of er een vrouw was met zachtere
rokken, borsten als klokken die stilstonden
of men het licht weer uitvond of een wonder
deed met gemak en valsere tanden
of men oud werd of jong bleef, of men
zijn voetstappen telde of het geld
of men het wist of was vergeten
|
|