Hollands Maandblad. Jaargang 1974 (314-325)(1974)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] De trein Jan Blokker Jr. Daar komt al de dokter, gevaren in zijn fel beschilderde bootje - Hij geneest je ziektes met behulp van handoplegging, vingerbezwering en medicijnen; vegen lippenstift en rode vlekken in zijn hals tonen zijn escapades. Jij staat hier buiten, jouw lichaam stinkt niet, maar mijn hoofd ruikt naar het overspel, en de dokter is een vrouw. Zij, een studente, trekt over het land, hier een boerin bedriegend, besteelt zij daar een monnik; zij slacht het vee en wordt toch niet dikker. Zij trekt als een feeks door de bossen, de wind onder haar rokken; prekend tegen vogels en bomen bemint zij slungels en worstige obers. 2 Hier denk ik nog wel eens aan jou - sentimenteel soms, je tanden, blinkend in de zee die sneller floot dan de tijd, maar toch was ik ver van land. (We waren met frisse slagen op het schip toegezwommen en hadden ons onder de drogende zon [pagina 22] [p. 22] geïnstalleerd op negen met zeewier beslagen balken - Je keek me nog aan uit de golven, een huisvriend heeft je mijn naam en adres gegeven.) Ik kende er nog je gezicht - Zie hield haar hoofd steeds iets gebogen (Oubollig vergeleken met de rug van een nijdige kat) - Ik had je niet verwacht of geroepen. 3 Ik ben een spook en een monster dat doolt over de zeeën, over het land - vanachter gaatjes in mijn laken zie ik hoe ik erachter takken van de bomen schil aan de verspringende punt van mijn mes. Langs morsige volkstuintjes en opgespoten landerijen - langs meren, verscholen tussen stillevens en zandachtige boompjes - Een spook dat zijn neus snuit in het tafellaken en zijn handen afveegt aan de haren van zijn dienstmaagd. Hij beheerst zijn polygame lusten, spreekt in orakeltaal wanneer hij bedoelt: ‘Mag ik met u naar bed, mevrouw?’ Hij wast zijn benen geregeld met schoon water. Des nachts in een bed op een ronde zolder waaraan een trap en een gesloten luik toegang verlenen. [pagina 23] [p. 23] Zijn hoofd is gewikkeld in van geel tot bruinig verkleurde lappen. En langzaam glipt het tussen onze vingers door, wordt de greep op onszelf al losser; ik vraag me wel eens af wanneer je aan me denkt. Zoals ik hier lig, onder een broeierig masker zie ik je voor me op de zolder staan - je zwijgt; je waart van de ene hoek naar de andere En ook dan helpt schreeuwen niet: Zojuist nog trok je door de bossen, nu wals je als een trein van de heuvels, door mijzelf in beweging gezet. En kan ik je nog door het struikgewas dragen, langs het meer, over de zeeën naar de stad? Langzaam zal het bij me terugkeren - wat ik dacht, hoe ik je zag staan voor me in de naakte zon. Wanneer ik je weer zie, spreken we af waar de markt in een punt naar het bankgebouw wijst. [pagina 24] [p. 24] [pagina 25] [p. 25] Vorige Volgende