plaren verkocht zijn, wat er dus niet om liegt.
De journalistiek heeft zich beziggehouden met het schrijven van kritieken, de vakbroeders psychiaters eveneens. Rest nog een groep: de zogenaamde leek, die ik wil vertegenwoordigen. Of ik representatief ben weet ik niet, de zwijgende bijval is nog niet gemeten, omdat die teveel kabaal maakt.
Mijn aandacht werd op Wie is van hout gevestigd door een artikel in de Haagse Post van juni '71, dat gelijktijdig verscheen met het uitkomen van het boek. In een ruk las ik het verhaal uit en vond het geweldig. Een meesterwerk. Niet lang daarna las ik het nog eens en vond het weer even boeiend. Dat was nou eens een psychiater die er wat van snapte, die de ware psychiatrische ziele-adel bezat. Wat hij ook aanpakte, de onderste steen kwam boven. Maar geleidelijk aan vielen mij door de factor tijd de schellen van de ogen. Wat gebeurde er allemaal. Niet lang na het verschijnen van Foudraine's werk kwam het Dagboek van een schizofreen van M.A. Sechehaye uit, waarin Foudraine een voorwoord schreef. In de boekhandel las ik Foudraine's inleiding en al lezende werd ik draaierig. Foudraine had ons met zijn boek een rad voor ogen gedraaid. Waarom? Hij schrijft een boek vol over het schizofreen-zijn, trapt en schopt tegen alle psychiatrische heilige huisjes, om te laten zien dat schizofrenie niets is, zelfs niet bestaat. Het is een idée-fixe van de psychiater, een etiket. Wat doet hij echter in die inleiding? Braaf praten over de belevenissen van het schizofrene meisje. Met geen woord rept hij over het inhoudsloze begrip ‘schizofrenie’, dat hij in zijn boek beschrijft als ‘woord zonder referent’ (blz. 309).
Door een wonderlijk toeval ontmoette ik Karel, de man die als eerste door Foudraine in het boek ten tonele is gevoerd. Deze man bleek alles behalve genezen, was er zelfs verschrikkelijk aan toe. Hé dacht ik, en die Walter is ook een droevig geval gebleven. En Jaap? Die had het waarschijnlijk gered, want hij had een vrouw die hem helpen kon. Doorfilosoferend op mijn schokkende ontdekking trok ik de conclusie dat van de patienten in Amerika er ook niet één als gelukkig mens rond kan lopen. En dan kun je wel schrijven dat ze concerten bezoeken en naar de schouwburg gaan, maar dat zegt niets. Hoe gaan ze er heen? Alleen? Vereenzaamd? Het genezings- of (om geen medische term te gebruiken) het-weer-gaan-meedoen-proces, begint pas als zo iemand de inrichting verlaat en kost ontstellend veel energie, moed en uithoudingsvermogen. Een ex-psychiatrische patient valt zich, door het onophoudelijk vallen en opstaan, over de gekste dingen builen. En wie moet dan, als zij zwak en eenzaam in de wereld en het leven staan, pleisters op hun wonden plakken? De enige van de patienten die het in Amerika mogelijk gered heeft is de miljonaire. Zij kan zich door het geld alles veroorloven, ze koopt er zelfs sociale contacten mee, zoals de gezelschapsdame. En dat is nou net (geld en sociale contacten) wat voor herstel en reïntegratie zo belangrijk is.
Verder valt het mij op dat Foudraine de ervaring van de mogelijke schizofreen zo uniek vindt, terwijl die juist zo afschuwelijk is. Elke dag en nacht, uit angst wordt er geen oog meer dicht gedaan, te moeten leven met een concept dat met geen pen te beschrijven is, zou uniek zijn. Waarom wil men altijd maar weer iets groots aan die oninvoelbare waanwereld toekennen? Zou het niet slechts een simpele denkvorm zijn? Wordt het leed en verdriet waar iemand constant mee geconfronteerd wordt, niet alleen maar logisch gemaakt zodat het ondraaglijke draaglijk en zinvol wordt? En volgt dan de ene verkeerde interpretatie niet op de andere, met een telkens opnieuw logisch maken van het gewrochte antwoord? Stapelt zich zo niet de ene denkfout op de andere, alles passend in het kader van waaruit de denk- of interpretatie-fout gestart is?
Er ligt mij nog een vraag op de lippen die nauwelijks aan de orde is gekomen: het ethische aspect van de zaak. Hoe hebben de mensen die in Foudraine's boek beschreven worden het ondergaan, een stukje van hun eigen leven in een populair werk terug te vinden? Van Karel weet ik dat Foudraine wel aan hem gevraagd heeft iets van hem te mogen publiceren, maar hij heeft niet de passages met hem doorgenomen en gevraagd of het acceptabel voor hem was. Hij vond het dan ook vreselijk dat zijn hebben en houden open en bloot op tafel lag. Hij werd bijna gek van machteloosheid. Alle boekhandelaren en kiosken waar het boek te koop was liep hij af. En maar vragen en praten. Hij voelde zich door zijn eigen psychiater verraden. Ik heb me toen wel afgevraagd of men zich in de psychiatrie realiseert wat het betekent als de ellende van een patient en diens hele droevige levensgeschiedenis de publiciteit haalt!
Gedesillusioneerd en met een gevoel van diepe onvrede las ik het boek nogmaals. Het pakte weer. Maar het is voor mij nu niet meer dan een verhaal. De bezieling en inspiratie spreekt niet meer. Het kan de prullemand in. Foudraine's ideologie is in tegenspraak met de realiteit.